Het hof overweegt als volgt.
De moeder heeft aangevoerd dat zij sinds de zomer van 2023 met haar nieuwe partner en de kinderen wil verhuizen, naar een plaats dichterbij het werk van haar nieuwe partner. Nadat de moeder vervangende toestemming heeft gekregen van de rechtbank om met kinderen te verhuizen naar een adres gelegen binnen een afstand van 30 kilometer ten noorden of noordwesten van de stad [plaats2] heeft de moeder met haar partner een woning gekocht in [plaats3] . Bij de keuze van de woning heeft de moeder – zoals zij heeft gesteld – er rekening mee gehouden dat de reistijd voor de vader niet verandert. De moeder heeft haar woning in [woonplaats2] inmiddels verkocht. De overdracht staat gepland op 6 augustus 2024. Op 1 augustus 2024 verhuizen de moeder, haar partner en de kinderen naar de nieuwe woning in [plaats3] . Op de mondelinge behandeling heeft de moeder aan het hof verteld dat de kinderen inmiddels afscheid hebben genomen van hun scholen en helemaal ingesteld zijn op hun nieuwe huis en woonomgeving. Het belang van de moeder om deze stappen uit te voeren, moet worden afgewogen tegen het belang van de vader om de uitvoering van de bestreden beschikking te schorsen.
De vader heeft ter onderbouwing van zijn schorsingsverzoek op de mondelinge behandeling gesteld dat de reistijd in verband met de uitvoering van de zorgregeling wél langer wordt als de moeder en de kinderen zou verhuizen naar [plaats3] . Ook heeft de vader aangevoerd dat hij belang heeft bij de schorsing, omdat hij van plan is om met zijn partner van [woonplaats1] naar [woonplaats2] of [plaats1] te verhuizen, waardoor de zorgregeling verruimd kan worden. De verhuizing doorkruist dat plan. Ten slotte is er niet geluisterd naar de mening van de kinderen. Zij willen niet verhuizen, aldus de vader.
Het hof is van oordeel dat het belang van de moeder bij de onmiddellijke uitvoerbaarheid van de bestreden beschikking zwaarder weegt dan dat van de vader bij schorsing daarvan. De vader heeft niet geconcretiseerd hoeveel zijn reistijd door de verhuizing zou toenemen en als al sprake zou zijn van een toename, welke invloed die dan zou hebben op de uitvoering van de zorgregeling. Het hof gaat bij zijn beoordeling uit van vervoersbewegingen van woning naar woning, waarbij na de verhuizing de afstand niet wezenlijk lijkt te veranderen. Dat de zorgregeling op woensdagmiddag niet kan worden uitgevoerd door de verhuizing naar [plaats3] , zoals de vader heeft gesteld, is aan het hof niet gebleken. Daar komt bij dat de moeder heeft verklaard dat zij de zorgregeling zal blijven nakomen.
Het hof kent aan de wens van de vader om op termijn naar [woonplaats2] of [plaats1] te verhuizen minder gewicht toe dan aan het belang van de moeder bij voortzetting van de door haar in gang gezette verhuizing. De wens van de vader is nog niet uitgewerkt tot een plan en heeft dus nog niet geleid tot het kopen of huren van een woning, terwijl de moeder – nadat zij daarvoor toestemming had gekregen – een woning heeft gekocht, haar huidige woning heeft verkocht en de overdracht van de woningen volgende maand gepland staan. De vader heeft zijn wens om naar [woonplaats2] of [plaats1] te verhuizen pas aan de moeder geuit, nadat de moeder haar verhuisplannen kenbaar maakte. Bij de mondelinge behandeling heeft de vader verklaard dat zijn verhuizing zal gaan afhangen van de uitkomst van de hoger beroepsprocedure. Ten aanzien van de stelling van de vader over de mening van de kinderen verwijst het hof naar het onder 4.4 vermelde briefje van [de minderjarige1] .
Tenslotte weegt het hof mee dat, als het hof het verzoek van de vader zou toewijzen, en de kinderen daardoor niet met de moeder naar [plaats3] zouden mogen verhuizen, de kinderen in [woonplaats2] geen plek meer hebben om te wonen. De woning van de moeder in [woonplaats2] is immers verkocht. Dit heeft de vader tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd beaamd. Het hof vindt die situatie niet in het belang van de kinderen.