ECLI:NL:GHARL:2024:4674

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
200.339.597
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag ouders en toewijzing aan de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezamenlijk gezag van ouders over hun kinderen. De vader en de moeder, die een relatie hebben gehad, zijn de ouders van twee minderjarigen. De moeder had eerder bij de rechtbank Gelderland verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen, wat door de rechtbank was afgewezen. De vader heeft de kinderen erkend en zij hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder. De kinderen stonden van 13 november 2020 tot 13 november 2022 onder toezicht van de Jeugdbescherming Regio Amsterdam. De rechtbank heeft op 9 januari 2024, op verzoek van de moeder, het gezamenlijk gezag beëindigd en het gezag alleen aan de moeder toegewezen. De vader is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing, met het verzoek om het gezamenlijk gezag te herstellen of de behandeling van de zaak aan te houden om zijn betrokkenheid bij de kinderen te evalueren. Het hof heeft de zaak op 20 juni 2024 mondeling behandeld, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming. Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft besloten het gezamenlijk gezag te beëindigen, omdat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.339.597
(zaaknummer rechtbank Gelderland 424467)
beschikking van 16 juli 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. B.J. Driessen te Nijmegen,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.C.M. Wouda-van Velzen te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (verder: de rechtbank), van 9 januari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Die beschikking wordt verder ook ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 3 april 2024, en
  • het verweerschrift met producties.
2.2
De hierna nader te noemen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben allebei in een afzonderlijke brief aan het hof hun mening over het verzoek kenbaar gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 20 juni 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vader met zijn advocaat;
  • de moeder met haar advocaat, en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
3. De feiten
3.1
De vader en de moeder hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2008 te [woonplaats1] , en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2011 te
[woonplaats1] .
3.2
De vader heeft [de minderjarige1] en [de minderjarige2] erkend. Op verzoek van de ouders is in het gezagsregister aangetekend dat de ouders gezamenlijk zijn belast met het gezag over de kinderen.
3.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.4
Van 13 november 2020 tot 13 november 2022 hebben de kinderen onder toezicht gestaan van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam, met als uitvoerende instelling Jeugd Veilig Verder.
3.5
Bij beschikking van 30 november 2020 heeft de rechtbank het verzoek van de
moeder om het gezamenlijk gezag van de ouders over de kinderen te beëindigen en haar te belasten met het eenhoofdig gezag, afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de moeder het gezamenlijk gezag van de ouders over de kinderen beëindigd en bepaald dat het gezag over hen vanaf de datum van de beschikking alleen wordt uitgeoefend door de moeder. De rechtbank heeft die beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De vader is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking, voor zover die betrekking heeft op het gezag. Hij verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • primairde bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat beide ouders zijn belast met het gezag over de kinderen;
  • subsidiair, tijdens de zitting mondeling gedaan en toegelicht:de behandeling van de zaak aan te houden voor een periode van vier maanden om te bezien of de vader intrinsiek betrokken is bij de kinderen en verantwoordelijkheid toont.
4.3
De moeder voert verweer en vraagt het hof het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

De beslissing
5.1
Het hof is van oordeel dat de rechtbank de juiste beslissing heeft genomen over het gezag. Het hof zal die beslissing daarom in stand laten en het meer of anders verzochte afwijzen. Het hof legt hierna uit waarom.
De uitleg
5.2
De rechter kan op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van één van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Dat volgt uit artikel 1:253n leden 1 en 2 BW en uit artikel 1:251a lid 1 BW.
5.3
Het uitgangspunt van de wetgever is dat gezamenlijk gezag van de ouders in het belang van het kind is. Slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van het kind vereist dat één van de ouders met het gezag wordt belast. De moeder is van mening dat sprake is van een dergelijke uitzonderingssituatie. De vader bestrijdt dat. De raad adviseert het hof de beslissing van de rechtbank over het gezag in stand te laten.
5.4
Het hof stelt voorop dat het zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht acht om een beslissing te kunnen nemen over het gezag, zodat geen noodzaak bestaat om de behandeling van de zaak aan te houden.
5.5
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat sprake is van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van het gezamenlijk gezag mogelijk maakt, met name omdat de communicatie tussen de ouders zodanig ernstig verstoord is geraakt dat dit de opvoedingssituatie van de kinderen ernstig benadeelt.
5.6
Verder is het hof net als de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke eisen om te bepalen dat het gezag voortaan alleen aan de moeder toekomt. Het hof is van oordeel dat voldoende vaststaat dat er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders en dat niet is te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen. Zoals ook de raad op de mondelinge behandeling heeft geconstateerd zitten de ouders in niets op één lijn, behalve in hun liefde voor de kinderen en in hun wens dat het goed met de kinderen zal gaan. De ziekte van de vader - hoewel deze hem uiteraard niet kan worden verweten - maakt de communicatie tussen de ouders nog moeizamer. Daarnaast is het ook anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk dat de moeder alleen het gezag heeft. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over die hebben geleid tot de beslissing om het gezamenlijk gezag van de ouders te beëindigen, omdat het hof er na eigen onderzoek ook zo over denkt. Het hof voegt hieraan toe dat gebleken is dat de vader onvoldoende kan aansluiten bij de kinderen in verband met hun beperking. Kortgeleden is komen vast te staan dat [de minderjarige2] een aangeboren hersenafwijking heeft. De moeder probeert de vader zoveel mogelijk in alles te betrekken, maar gezag van de vader vertraagt en bemoeilijkt hieromtrent te nemen beslissingen. De moeder heeft op de mondelinge behandeling ook toegelicht dat zij heeft gemerkt dat beslissingen – vooral die zien op (medische) zorg voor de kinderen - sinds de bestreden beschikking voortvarend kunnen worden genomen. Conform het advies van de raad zal het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen en het meer of anders verzochte afwijzen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 9 januari 2024;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, E. de Boer en A.E. Grosscurt, bijgestaan door de griffier, en is op 16 juli 2024 door mr. E. de Boer uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.