ECLI:NL:GHARL:2024:4669

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
200.337.262
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarige na ontbinding geregistreerd partnerschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van de minderjarige [de minderjarige1], geboren in 2020. De ouders, de moeder en de vader, zijn het niet eens over de hoofdverblijfplaats van hun kind en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank Midden-Nederland had eerder de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de vader vastgesteld, wat de moeder heeft bestreden in hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 juni 2024 is gebleken dat de moeder, die ook de hoofdverzorger was tijdens de relatie, de voorkeur heeft dat [de minderjarige1] bij haar woont. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder vastgesteld, met inachtneming van de belangen van het kind en de huidige situatie van de ouders. De zorgregeling is aangepast, waarbij [de minderjarige1] vanaf 1 december 2024 de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder verblijft, met specifieke afspraken over vakanties en feestdagen. Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.337.262
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 541774 en 558624)
beschikking van 16 juli 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.L.J. Leijendekker te Wijk bij Duurstede,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Wolkenfelt te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 april 2023 en 3 november 2023. De beschikking van 3 november 2023 wordt verder ook genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 31 januari 2024;
  • het verweerschrift met producties, en
  • een journaalbericht van mr. Leijendekker van 11 juni 2024 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 juni 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2020 in [plaats1] , over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. De moeder is ook de moeder van [de minderjarige2] van 13 jaar. [de minderjarige2] woont bij de moeder.
3.2
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank (onder meer) de ontbinding van het geregistreerd partnerschap tussen de ouders uitgesproken.

4.De omvang van het geschil

4.1
De ouders zijn het niet eens over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en daarmee samenhangend de plaats waar [de minderjarige1] in de toekomst naar school zal gaan, alsmede de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige1] (verder ook: de zorgregeling).
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de vader vastgesteld en is als zorgregeling vastgesteld dat [de minderjarige1] :
  • iedere zondagmiddag vanaf 12.00 uur tot dinsdagavond bij de moeder is;
  • iedere dinsdagavond tot vrijdagavond bij de vader is, en
  • in het weekend van vrijdagavond tot zondag 12.00 uur afwisselend bij de vader dan wel de moeder is.
4.2
De moeder is het niet eens met die beslissing en is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof om, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder is, dat [de minderjarige1] in de woonplaats van de moeder naar school zal gaan en als zorgregeling vast te stellen dat [de minderjarige1] :
  • één weekend in de veertien dagen van vrijdagmiddag tot en met zondagavond bij de vader verblijft, alsmede de helft de vakanties en de helft van de feestdagen;
  • voor de meivakantie geldt dat [de minderjarige1] bij de vader is van 27 april tot en met 30 april en voor de zomervakantie van 20 juli 2024 tot en met 4 augustus 2024;
  • de vakanties vervolgens als volgt worden verdeeld:
 de vader krijgt steeds de eerste helft van de (school)vakantie (50%) en de moeder de tweede helft van de vakantie;
 daarbij worden nu al de schoolvakanties aangehouden;
- voor de feestdagen geldt dat:
 het ene jaar 31 december/1 januari bij de moeder wordt gevierd en het andere jaar bij de vader;
 Pasen het ene jaar bij de moeder wordt gevierd en het andere jaar bij de vader;
 Koningsdag het ene jaar bij de vader wordt gevierd en het andere jaar bij de moeder;
 Hemelvaartsdag het ene jaar bij de moeder wordt en het andere jaar bij de vader;
 Pinksteren het ene jaar bij de moeder wordt gevierd en het andere jaar bij de vader en
 Kerstmis het eerste jaar (woensdag 25 en donderdag 26 december) bij de moeder wordt gevierd en het andere jaar bij de vader,
kosten rechtens.
4.3
De vader voert verweer en vraagt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep dan wel haar verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om de beslissingen in deze zaak aan te houden zodat de ouders onder professionele begeleiding kunnen overleggen over de vraag welke hoofdverblijfplaats en zorgregeling het meest in het belang van [de minderjarige1] zijn en de uitkomst beter door de ouders wordt ‘gedragen’. Hoewel het hof het advies van de raad onderschrijft dat de ouders zich moeten inzetten om de onderlinge communicatie te verbeteren en om samen beslissingen te nemen die in het belang van [de minderjarige1] zijn, heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling gezien en gehoord dat de moeder daar – met name gelet op haar angst voor de vader – op dit moment nog niet toe in staat is. De moeder heeft verteld dat zij bezig is met traumatherapie en dat zij steeds sterker in haar schoenen komt te staan, maar dat het voor haar op dit moment nog te vroeg is om met de vader in gesprek te gaan.
Het hof zal, anders dan de raad heeft geadviseerd, de behandeling van de zaak niet aanhouden voor overleg tussen de ouders, maar zal tot een eindbeslissing komen.
De hoofdverblijfplaats en de zorgregeling
5.2
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan een toedeling aan ieder van de ouders omvatte van de zorg- en opvoedingstaken en de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.3
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem of haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij die beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
De hoofdverblijfplaats
5.4
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder moet worden vastgesteld. Het hof zal de bestreden beschikking op dat punt dan ook vernietigen en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder vaststellen. Het hof licht dat hieronder toe.
5.5
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat [de minderjarige1] , gelet op haar leeftijd, nog niet is gehecht aan een bepaalde omgeving. [de minderjarige1] gaat bijvoorbeeld nog niet naar school en spreekt niet zelf met vriendjes en vriendinnen af. Het zijn vooral de ouders en de familie die op deze jonge leeftijd erg belangrijk zijn.
Het hof acht in dat kader van belang dat de moeder, zoals onweersproken is gesteld, tijdens de relatie van de ouders de hoofdverzorger van [de minderjarige1] was en dat [de minderjarige1] binnen het gezin met haar halfbroer [de minderjarige2] is opgegroeid. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder benoemd dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] nog steeds een goede en hechte band met elkaar hebben. Daarnaast betrekt het hof bij zijn oordeel dat de vader tijdens de mondelinge behandeling heeft laten weten dat [de minderjarige1] de moeder op momenten mist en dat hij, als vader, eigenlijk vindt dat [de minderjarige1] door de moeder moet worden opgevoed.
De vader heeft echter ook benadrukt dat hij het belangrijk vindt dat [de minderjarige1] hem voldoende blijft zien en dat [de minderjarige1] en hij een goede band met elkaar houden. Het hof zal daar in het kader van de zorgregeling nader op ingaan.
De plaats van de toekomstige school van [de minderjarige1]
5.6
De ouders zijn het met elkaar eens dat [de minderjarige1] in de toekomst naar school zal gaan in de plaats waar zij haar hoofdverblijfplaats heeft. Aangezien het hof de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder zal bepalen, betekent dit dat [de minderjarige1] in de toekomst in [woonplaats1] naar school zal gaan.
De reguliere zorgregeling
5.7
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling op dit moment goed loopt. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om deze per direct te veranderen.
De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling echter laten weten dat de ‘co-ouderschapsregeling’, waarbij [de minderjarige1] ongeveer evenveel tijd doorbrengt bij haar beide ouders, wegens de afstand tussen de woonplaatsen van de ouders, niet langer haalbaar is op het moment dat [de minderjarige1] vanaf december naar school gaat. Het hof is dat met de ouders eens. De naschoolse activiteiten en de vriendjes en vriendinnetjes van [de minderjarige1] zullen zich dan (voornamelijk) in [woonplaats1] bevinden. Dit betekent dat de zorgregeling moet veranderen vanaf het moment dat [de minderjarige1] naar school gaat.
5.8
Omdat [de minderjarige1] tot op het moment dat zij naar school gaat gewend is om evenveel tijd bij beide ouders te zijn, betekent de door de moeder verzochte wijziging van de zorgregeling een grote verandering voor [de minderjarige1] . Naar het oordeel van het hof is het van belang dat [de minderjarige1] haar vader voldoende blijft zien en dat [de minderjarige1] en hij een goede band met elkaar houden. Het hof ziet hierin aanleiding om aan te sluiten bij de zorgregeling die de vader tijdens de mondelinge behandeling – in reactie op het verzoek van de moeder – heeft verzocht, met dien verstande dat het hof de regeling op donderdagavond laat ingaan en niet op donderdagochtend.
5.9
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking voor wat betreft de daarin vastgestelde zorgregeling vernietigen waar die ziet op de periode vanaf 1 december 2024 en vanaf die datum als zorgregeling vaststellen dat [de minderjarige1] de ene week van donderdagavond tot en met zondagavond en in de andere week van donderdagavond tot vrijdagavond bij de vader is.
De verdeling van de vakanties en feestdagen
5.1
De moeder vindt van belang dat een eenduidige regeling wordt getroffen voor de vakanties en feestdagen, zodat er zowel voor [de minderjarige1] als voor de ouders duidelijkheid en stabiliteit is. De vader heeft op zijn beurt laten weten dat er in het belang van [de minderjarige1] juist (meer) flexibiliteit moet zijn over de zorgregeling.
Gelet op dit moment nog erg moeizame verhouding en communicatie tussen de ouders vindt het hof het van belang om een zorgregeling vast te stellen met daarin een gedetailleerde verdeling van de vakanties en feestdagen, dus in de lijn met het standpunt van de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader laten weten dat hij geen Kerstmis viert, zodat [de minderjarige1] beide kerstdagen bij de moeder kan zijn. Wel viert de vader het Suikerfeest en het Offerfeest en wil hij graag dat [de minderjarige1] op die momenten bij hem is. De moeder heeft laten dat zij hier mee kan instemmen. Het hof zal, wat betreft de verdeling van de vakanties en feestdagen, dan ook aansluiten bij het verzoek van de moeder, met dien verstande dat [de minderjarige1] met kerst bij de moeder is en met het Suikerfeest en het Offerfeest bij de vader.
5.11
In aanvulling op het voorgaande benadrukt het hof dat de door het hof vast te stellen zorgregeling bedoeldis als basis van waaruit de ouders verder kunnen bouwen indien en wanneer de mogelijkheid daartoe ontstaat.
5.12
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, wat betekent dat beide ouders hun eigen kosten betalen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 3 november 2023 ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] , en ten aanzien van de zorgregeling voor zover deze ziet op de periode vanaf 1 december 2024, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat [de minderjarige1] , geboren [in] 2020, met ingang van vandaag haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft;
stelt als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de moeder en de vader vast dat [de minderjarige1] vanaf 1 december 2024:
  • de ene week van donderdagavond tot en met zondagavond en in de volgende week van donderdagavond tot en met vrijdagavond bij de vader verblijft, alsmede gedurende de helft de vakanties en de helft van de feestdagen;
  • de vakanties vervolgens als volgt worden verdeeld:
 [de minderjarige1] brengt steeds de eerste helft van de (school)vakanties (50%) bij de vader door en de tweede helft van de vakanties bij de moeder;
- voor de feestdagen geldt dat:
 het ene jaar 31 december/1 januari (oud en nieuw) bij de moeder wordt gevierd en het andere jaar bij de vader;
 Pasen het ene jaar bij de moeder wordt gevierd en het andere jaar bij de vader;
 het Suikerfeest bij de vader wordt gevierd;
 Koningsdag het ene jaar bij de vader wordt gevierd en het andere jaar bij de moeder;
 Hemelvaartsdag het ene jaar bij de moeder wordt en het andere jaar bij de vader;
 Pinksteren het ene jaar bij de moeder wordt gevierd en het andere jaar bij de vader;
 het Offerfeest bij de vader wordt gevierd en
 Kerstmis (25 en 26 december) bij de moeder wordt gevierd.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, J.B. de Groot en M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 16 juli 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.