ECLI:NL:GHARL:2024:4668

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
200.337.222
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding, gezag en voorschot afwikkeling huwelijkse voorwaarden

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 juli 2024, gaat het om een echtscheiding tussen een vrouw en een man, die ook ouders zijn van vier minderjarige kinderen. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en het gezamenlijk gezag over de kinderen werd afgewezen. De vrouw verzoekt het hof om haar eenhoofdig gezag over de kinderen toe te kennen, terwijl de man in incidenteel hoger beroep komt en verzoekt om de echtscheiding te vernietigen en om een deskundige te benoemen voor de vaststelling van de werkelijke wil van de vrouw.

De procedure in hoger beroep omvatte een mondelinge behandeling op 25 juni 2024, waarbij beide partijen en vertegenwoordigers van de GI en de raad voor de kinderbescherming aanwezig waren. Het hof oordeelt dat de vrouw terecht hoger beroep heeft ingesteld, maar dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoeken die betrekking hebben op de echtscheiding, omdat deze te laat zijn ingediend. Het hof concludeert dat de kinderen klem zitten tussen de ouders en dat wijziging van het gezag in het belang van de kinderen noodzakelijk is. De man wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot echtscheiding, terwijl de vrouw het eenhoofdig gezag over de kinderen krijgt toegewezen.

Daarnaast wordt de beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin de man een voorschot van € 10.000,- is toegekend uit hoofde van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, bekrachtigd. Het hof compenseert de proceskosten in hoger beroep, gezien de familierechtelijke aard van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.337.222 en 200.339.363
(zaaknummer rechtbank Gelderland 414877)
beschikking van 16 juli 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. Striekwold,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A. Oosterhuis-Boeve.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Doetinchem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 1 november 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 30 januari 2024;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep en aanvullende verzoeken met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
- een journaalbericht van mr. Oosterhuis-Boeve van 13 juni 2024 met producties;
- een journaalbericht van mr. Striekwold van 14 juni 2024 met producties en aanvullend beroepschrift.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 juni 2024 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).

3.De feiten

3.1
In de bestreden beschikking is de echtscheiding uitgesproken tussen partijen. De beschikking is op 19 april 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2015;
- [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2016;
- [de minderjarige3] (hierna: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2018;
- [de minderjarige4] (hierna: [de minderjarige4] ), geboren [in] 2020.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vrouw.
3.3
De kinderen zijn op 27 oktober 2022 onder toezicht gesteld van de GI. De beschikking van 27 oktober 2023 waarbij de rechtbank de ondertoezichtstelling heeft verlengd is door dit hof bij beschikking van 11 januari 2024 vernietigd. Vervolgens is er door de rechtbank bij beschikking van 12 april 2024 opnieuw een ondertoezichtstelling uitgesproken die duurt tot 12 april 2025.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen twee uur per week op de woensdag(middag) onder begeleiding contact hebben met de man en bepaald dat de GI de regie heeft over het uitbreiden of eventueel opschorten van het contact. Verder is het verzoek van de vrouw tot wijziging van het gezamenlijk gezag over de kinderen in eenhoofdig gezag afgewezen en bepaald dat de vrouw aan de man een voorschot uit hoofde van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden van € 10.000,- dient te voldoen.
4.2
De vrouw is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Haar grief ziet op het gezag. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vrouw strekkende tot wijziging van het gezag in die zin dat zij met het eenhoofdig gezag zal worden belast alsnog toe te wijzen.
De vrouw heeft haar petitum gewijzigd bij verzoek van 14 juni 2024 in die zin dat zij het hof verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking voor wat betreft de afwijzing van haar verzoek om eenhoofdig gezag te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat het verzoek van de vrouw strekkende tot wijziging van het gezag in die zin dat zij eenhoofdig zal worden belast met het gezag over de kinderen alsnog wordt toegewezen.
4.3
De man voert verweer en is op zijn beurt in incidenteel hoger beroep gekomen. De man vraagt het hof, naar het hof begrijpt, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover het betreft de afwijzing van de wijziging van het gezag.
Zijn grieven in incidenteel hoger beroep zien op de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. De man doet ook een aanvullend verzoek.
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, voor wat
betreft de (wil van de vrouw over de) echtscheiding, de gedeeltelijke afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en, opnieuw beschikkende:
- indien en voor zover het hof twijfelt aan de visie van de man over de werkelijke wil van de vrouw daar waar het haar verzoek om echtscheiding betreft:
ten behoeve van de vaststelling van de werkelijke wil van de vrouw, daar waar het de
echtscheiding betreft, een deskundige te benoemen, zoals een psychiater verbonden
aan het NIFP, zo mogelijk met specialistische kennis van ASS/UHB (uitzonderlijk hoogbegaafd) comorbiditeit;
- op grond van artikel 3 (meer in het bijzonder 3 lid 9) van de huwelijkse voorwaarden,
te bepalen dat de man recht heeft op vergoeding van het bedrag van € 65.000,- dat
hij aan de vrouw beschikbaar heeft gesteld. De man verzoekt daarnaast te bepalen
dat de vrouw thans wettelijke rente is verschuldigd op grond van artikel 3 lid 10 van
de huwelijkse voorwaarden, vanaf 3 oktober 2023 tot aan de dag der algehele
voldoening.
- vast te stellen dat er thans nog geen sprake is van een peildatum als bedoeld in
artikel 14 van de huwelijkse voorwaarden, nu het huwelijk nog niet middels
echtscheiding is ontbonden.
Verder verzoekt de man voorwaardelijk, indien het verzoek tot echtscheiding van de vrouw wordt toegewezen, althans de bestreden beschikking op dit punt wordt bekrachtigd: de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de begeleiding omgang en het voeren van de regie door de GI en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat:
a. de man vanuit de echtelijke woning voor de duur van een maand, althans voor zolang
als het volgens de begeleiding noodzakelijk is, een voltijds, althans een traject zoals
door partijen in overleg met de instanties die het begeleidt wordt vormgegeven,
vaderschapstraject kan volgen, al dan niet met behulp van camera (-bewaking);
b. indien dit traject naar behoren is verlopen, de man de twee opvolgende maanden
omgang heeft met de kinderen van maandagochtend 9.00 uur tot dinsdagmiddag
17.3
uur en om de week een weekend;
c. na ommekomst van de onder b genoemde termijn, de kinderen in de even weken met
de man en de oneven weken met de vrouw in de echtelijke woning zullen verblijven,
waarbij de wisseling plaatsvindt op maandagochtend nadat de vier kinderen naar
school zijn gebracht;
d. vakanties en feestdagen worden in overleg bij helfte gedeeld,
althans verzoekt de man het hof een beslissing te nemen dat recht doet aan het belang van alle partijen en in het belang is van de kinderen.
Kosten rechtens.
4.4
De vrouw voert verweer en zij vraagt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidentele verzoeken althans de verzoeken af te wijzen, met veroordeling van hem in de kosten van deze procedure.

5.De motivering van de beslissing

Echtscheiding
5.1
In artikel 820 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat indien een echtgenoot slechts hoger beroep heeft ingesteld tegen een beslissing omtrent nevenvoorzieningen, de andere echtgenoot na het verstrijken van de voor het instellen van het desbetreffende rechtsmiddel geldende termijn of na berusting geen beroep meer kan instellen tegen de uitspraak voor zover daarbij een verzoek tot echtscheiding is toegewezen.
5.2
Het hof is van oordeel dat volstrekt duidelijk was dat de vrouw slechts hoger beroep heeft ingesteld tegen de bestreden beschikking voor zover die ziet op de nevenvoorziening van het gezag. De vrouw had immers alleen een grief gericht tegen het gezag en niet tegen de uitgesproken echtscheiding. Daarbij heeft de vrouw haar petitum aangepast in die zin dat zij haar verzoek in hoger beroep expliciet heeft beperkt tot de afwijzing van haar verzoek om eenhoofdig gezag.
Als gevolg hiervan is het door de man in incidenteel hoger beroep en na de appeltermijn van drie maanden ingediende verzoek gericht tegen de echtscheiding te laat ingediend. Het hof zal de man dan ook niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van zijn verzoek in incidenteel hoger beroep.
Gezag
5.3
Op grond van artikel 827 Rv kan de rechter ingeval de echtscheiding wordt uitgesproken, als nevenvoorziening (c) een voorziening betreffende het gezag over de kinderen van de echtgenoten treffen.
5.4
Ingevolge artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van een van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.5
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat de kinderen klem zitten tussen de ouders. Anders dan de rechtbank oordeelt het hof echter dat niet te verwachten is dat binnen afzienbare tijd hierin voldoende verbetering komt. Het hof volgt hierin de standpunten van de raad en de GI. Daarbij acht het hof wijziging van het gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk. Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Al tijdens het huwelijk van partijen waren zij het niet met elkaar eens over de manier waarop de kinderen moeten worden opgevoed en konden zij samen geen beslissingen nemen. Volgens de vrouw – en haar visie wordt gedeeld door betrokken hulpverleners, de raad en de GI – heeft de man eigen strikte overtuigingen over de opvoeding en is hij niet bereid om deze te heroverwegen. De man komt over als een dominante en dwingende man die graag controle lijkt te hebben over alle situaties. Hij is sturend naar de vrouw en de kinderen en hij trekt zijn eigen plan. Zowel de vrouw als de kinderen hebben geleden onder de hoge eisen en behoeften van de man, waarbij grenzen zijn overschreden, er geen ruimte is voor emoties en onvoldoende wordt aangesloten bij de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen. De man erkent echter niet dat zijn manier van opvoeden schadelijk is geweest voor de kinderen. Het hof overweegt dat er door verschillende instanties signalen zijn gezien van kindermishandeling en dat op de mondelinge behandeling is gebleken dat de man hiervoor mogelijk binnenkort zal worden vervolgd. Verder komt uit het raadsonderzoek naar voren dat er ook signalen zijn dat de kinderen getuige waren van huiselijk geweld tussen de ouders. De man is in december 2022 veroordeeld voor mishandeling van de vrouw en heeft in dat kader een contactverbod dat nog duurt tot het eind van dit jaar.
Alhoewel partijen al enige tijd feitelijk gescheiden wonen en de man dus al ruim anderhalf jaar een contactverbod heeft, is de vrouw volgens de raad nog bijna dagelijks bezig met het bieden van weerstand tegen de man. De raad heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat sprake is van een complexe problematiek en dat de raad zich zorgen maakt over de toekomstige situatie waarin de man vanaf december 2024 geen contactverbod meer heeft. Zowel de raad als de GI hebben verklaard dat de man denkt dat hij dan de opvoeding van de kinderen in de echtelijke woning weer kan oppakken. De man heeft op de mondelinge behandeling inderdaad bevestigd dat, als het aan hem ligt, hij de opvoeding van de kinderen weer ter hand zal nemen. Deze stelling van de man, mede gezien in het licht van het feit dat hij al sinds oktober 2023 geen contact meer heeft met de kinderen, bevestigt het beeld dat uit het dossier naar voren komt dat de man geen inzicht heeft in de gevolgen van zijn handelen voor de kinderen – en de vrouw – en dat hij voorbij gaat aan de belangen van de kinderen.
5.6
Verder overweegt het hof dat de GI op de mondelinge behandeling heeft aangevoerd dat de man ook in hulpverleningstrajecten sturing wil geven en niet lijkt in te willen of kunnen zien wat de kinderen nodig hebben. De man accepteert hulpverlening niet of stelt voorwaarden daaraan, waardoor belangrijke zaken voor de kinderen niet dan wel vertraagd kunnen worden geregeld. Dat is niet in het belang van, en zelfs schadelijk voor, de kinderen. Zo heeft de raad al in zijn rapport van 2022 geadviseerd om traumabehandeling in te zetten voor de kinderen, maar kon dit pas recent aangevraagd worden omdat de man zijn toestemming daarvoor niet wilde geven. Om dit te bewerkstelligen moest de vrouw uiteindelijk een procedure starten tot verkrijgen van vervangende toestemming van de rechtbank. De vrouw heeft bij beschikking van 23 april 2024 vervangende toestemming verkregen om de kinderen te laten onderzoeken en behandelen bij [naam1] . In die beschikking heeft de rechtbank de vrouw ook vervangende toestemming verleend om [de minderjarige3] te laten onderzoeken op zijn IQ door [naam2] / [naam3] , omdat de man ook daarvoor geen toestemming had verleend.
Op de mondelinge behandeling heeft de raad verklaard dat uit het laatste onderzoek – waarvan het rapport van 8 maart 2024 is – als rode draad naar voren komt dat een samenwerking met de man moeizaam verloopt, vooral vanwege zijn houding. Zo is het ook de GI tot nu toe niet gelukt om met de man tot samenwerking te komen. Tekenend is dat de man direct het contact met de jeugdbeschermer heeft verbroken toen bleek dat de ondertoezichtstelling te laat was verlengd en de GI zich desondanks bereid had verklaard de belangrijke zaken rondom te kinderen te blijven regelen. Dat vindt het hof niet in het belang van de kinderen. Volgens de man is er nu al geruime tijd geen omgang met de kinderen omdat de GI zich daartoe niet inzet en er ook nog een geschil tussen hem en [naam4] is. De man stelt voorwaarden aan hoe dit op te lossen, waardoor de kinderen hem nu al maanden niet meer zien. Ook hieruit blijkt dat de man in zijn strijd met instanties de belangen van de kinderen op contact met hun man volledig uit het oog verliest.
Het lukt de vrouw al jaren niet om tot samenwerking met de man te komen en het gezag over de kinderen met hem uit te voeren. Van belang is dat de ouders, zoals hiervoor overwogen, een totaal verschillende visie hebben op wat de kinderen nodig hebben en zij daar zelfs met betrokkenheid van hulpverlening niet uitkomen.
Gelet op het voorgaande ziet het hof met de raad en de GI geen aanleiding om te verwachten dat deze situatie binnen afzienbare tijd zal verbeteren en dat de man zich anders zal gaan opstellen richting de vrouw en (hulpverlenende) instanties. De man lijkt vooral gericht te zijn op het voeren van procedures en lijkt daarbij de belangen van de kinderen uit het oog te verliezen, terwijl voor de kinderen in de komende periode nog de nodige hulpverlening zal moeten worden ingezet nu er signalen zijn van trauma- en hechtingsproblematiek. Daar komt nog bij dat de man mogelijk vervolgd zal worden wegens kindermishandeling.
5.7
Daarnaast ziet het hof momenteel nog een praktisch bezwaar in de uitvoering van het gezag vanwege het contactverbod van de man, waardoor geen rechtstreekse communicatie met de vrouw mogelijk is.
5.8
Voor zover de man in zijn verweerschrift heeft bedoeld een verzoek tot aanhouding te doen voor een aanvullend onderzoek, wat hij overigens niet heeft onderbouwd, zal het hof dat verzoek afwijzen. Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, zodat er geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten.
Zorgregeling
5.9
De man heeft de zorgregeling aan het hof voorgelegd onder de voorwaarde dat het hof het verzoek tot echtscheiding van de vrouw toewijst althans de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigt.
Gelet op het vorenstaande wordt deze voorwaarde niet vervuld – nu het hof de man in zijn verzoek in incidenteel beroep voor wat betreft de echtscheiding niet-ontvankelijk verklaart – zodat het hof niet toe komt aan de beoordeling van de zorgregeling.
Voorschot afwikkeling huwelijkse voorwaarden
5.1
Het hof stelt vast dat de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden nog aan de orde is in de op dit onderdeel aangehouden procedure in eerste aanleg. De rechtbank heeft de beslissing hierover aangehouden om partijen de gelegenheid te bieden hun standpunten over de vermogensrechtelijke afwikkeling over te leggen en desgewenst hun verzoeken aan te vullen. Het hof begrijpt van partijen dat zij dit inmiddels hebben gedaan. Partijen discussiëren hierbij over de vraag wie wat heeft ingebracht en onder welke titel, en welke vorderingen partijen over en weer nog hebben.
Daarbij is er ook nog discussie over de peildatum, nu er ook nog een procedure loopt tot doorhaling van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
5.11
Gelet hierop, en nu blijkens de standpunten van partijen, de uitkomst in deze procedure ten aanzien de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en eventuele vorderingen over en weer nog volstrekt onduidelijk is zal het hof de verzoeken van de man in incidenteel hoger beroep over de door de vrouw te betalen vergoeding, waarvan de uiteindelijke verschuldigdheid en hoogte nog niet te bepalen zijn, en de peildatum, afwijzen.
Ondertoezichtstelling
5.12
Het hof is van oordeel dat de man geen rechtens relevant belang heeft bij zijn grief tegen de overweging van de rechtbank dat de ondertoezichtstelling op 27 oktober 2023 met een jaar is verlengd. Alhoewel de overweging van de rechtbank onjuist is gebleken en er inmiddels een nieuwe ondertoezichtstelling is uitgesproken, leidt dit niet tot een wijziging van het dictum van de bestreden beschikking.

6.De slotsom

6.1
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking voor zover deze ziet op het gezag over de kinderen vernietigen en beslissen als hierna vermeld.
Het hof zal de bestreden beschikking voor zover het betreft de beslissing over het te betalen voorschot uit hoofde van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, omdat het een familierechtelijke kwestie is.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
in de zaak met zaaknummer 200.337.222
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek in incidenteel hoger beroep dat ziet op de echtscheiding;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van
1 november 2023, voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek van de vrouw tot eenhoofdig gezag over de kinderen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
belast de vrouw met het (eenhoofdig) gezag over:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2015;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2016;
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2018;
- [de minderjarige4] , geboren [in] 2020,
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
in de zaak met nummer 200.339.363 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van
1 november 2023, voor zover het betreft de toekenning aan de man van een voorschot van € 10.000,- als voorschot uit hoofde van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, R. Feunekes en M.H.F. van Vugt, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 16 juli 2024 uitgesproken in het openbaar door mr. M.H.F. van Vugt in tegenwoordigheid van de griffier.