ECLI:NL:GHARL:2024:4619

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
21-001779-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak betreffende ontploffing in woning met gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en poging zware mishandeling

In deze jeugdzaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 2003, was betrokken bij een ontploffing in een woning op 8 november 2020, waarbij zwaar vuurwerk (Cobra 6) werd gebruikt. De ontploffing vond plaats door het vuurwerk door de brievenbus van de woning te deponeren, wat leidde tot schade aan de woning en letsel bij de aanwezige bewoners. De verdachte werd eerder door de rechtbank veroordeeld tot 120 dagen jeugddetentie, waarvan 94 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 150 uren. In hoger beroep werd de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraak van enkele feiten, maar het hof bevestigde de veroordeling voor het medeplegen van een poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade en het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing met gemeen gevaar voor goederen en personen. De straf werd bevestigd, met een aanpassing van de taakstraf naar 150 uren. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische gesteldheid en het gebruik van lachgas. De vorderingen van benadeelde partijen werden grotendeels toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001779-22
Uitspraak d.d.: 20 februari 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland , zittingsplaats Utrecht, van 26 april 2022 met parketnummer 16-003249-21√ en het daarmee samenhangende herstelvonnis van 26 april 2022 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
Volgens eigen opgave op de terechtzitting:
wonende te [woonplaats]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.D. van Elst, en namens en door de benadeelde partijen en door hun advocaat, mr. M. Rotgans, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van hetgeen hem onder feit 3, 4 en 5 is tenlastegelegd. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte bij vonnis van 26 april 2022 veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, waarvan 94 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van een bijzondere voorwaarde. Daarnaast heeft de rechtbank een taakstraf opgelegd van 150 uren. Deze straffen zijn opgelegd wegens - kort gezegd - het medeplegen van een poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade (feit 1 subsidiair) en het medeplegen van het opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is (feit 2). Daarnaast zijn verschillende vorderingen van benadeelde partijen (deels) toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - voor zover in hoger beroep nog aan de orde - ten laste gelegd dat:
1. primair.
hij op of omstreeks 8 november 2020 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven te beroven, een of meer samengebonden stuk(ken) (zwaar) vuurwerk (te weten Cobra 6) met open vuur in aanraking heeft gebracht en/of heeft aangestoken en/of tot ontbranding heeft gebracht en/of (vervolgens) door de brievenbus van de woning aan [adres] heeft gedeponeerd waardoor deze in de hal van voornoemde woning is beland en/of (aldaar) tot ontploffing is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1.
subsidiair
hij op of omstreeks 8 november 2020 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een of meer samengebonden stuk(ken) (zwaar) vuurwerk (te weten Cobra 6) met open vuur in aanraking heeft gebracht en/of heeft aangestoken en/of tot ontbranding heeft gebracht en/of (vervolgens) door de brievenbus van de woning aan [adres] heeft gedeponeerd waardoor deze in de hal van voornoemde woning is beland en/of (aldaar) tot ontploffing is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 8 november 2020 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling, door een ontploffing teweeg te brengen door een of meer samengebonden stuk(ken) (zwaar) vuurwerk (te weten Cobra 6) met open vuur in aanraking te brengen en/of aan te steken en/of tot ontbranding te brengen en/of (vervolgens) door de brievenbus van de woning aan [adres] te deponeren waardoor deze in de hal van voornoemde woning belandde en/of (aldaar) tot ontploffing kwam;
2.
hij op of omstreeks 8 november 2020 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een of meer samengebonden stuk(ken) (zwaar) vuurwerk (te weten Cobra 6) met open vuur in aanraking te brengen en/of aan te steken en/of tot ontbranding te brengen en/of (vervolgens) door de brievenbus van de woning aan [adres] te deponeren waardoor deze in de hal van voornoemde woning belandde en/of (aldaar) tot ontploffing kwam, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of in de woning aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] , in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor het medeplegen van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (feit 2 subsidiair) en het medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing waardoor goederen en personen in gevaar zijn gebracht (feit 3).
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat de bewezenverklaring gestoeld kan worden op de bewijsmiddelen die ook door de rechtbank zijn gebruikt. De verklaring die verdachte ook weer in hoger beroep heeft afgelegd is volstrekt ongeloofwaardig.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van beide feiten vrijspraak bepleit. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat niet méér kan worden vastgesteld dan dat verdachte wetenschap heeft gehad van hetgeen zich bij de woning aan [adres] in [plaats 1] heeft afgespeeld, er is onvoldoende bewijs voor betrokkenheid zoals in de tenlastelegging wordt omschreven.
Oordeel hof
Feitenvaststelling
Op 8 november 2020 omstreeks 02.05 uur heeft in een woning aan [adres] te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , een ontploffing plaatsgevonden. Er zijn ten minste twee aan elkaar vastgeplakte Cobra’s 6 via de brievenbus in de woning gedeponeerd. Het brandende explosief is direct achter de voordeur van de woning ontploft. Door de explosie en de daarop volgende drukgolf ontstond in de hele woning schade, bestaande uit ontzette deuren en bovenlichten. In de woning slapende personen hebben letsel opgelopen door in kapot glas te trappen.
Betrokkenheid verdachte
Het hof dient de vraag te beantwoorden of verdachte – al dan niet samen met een ander of anderen – betrokken is geweest bij het teweeg brengen van de hiervoor beschreven explosie. Naar het oordeel van het hof is dit het geval.
Het hof baseert dit oordeel – met de rechtbank – op de volgende feiten en omstandigheden.
De politie heeft de telefoon van verdachte onderzocht. Daaruit blijkt dat met die telefoon op 7 november 2020 om 18:53 een foto is gemaakt van drie met grijze tape aan elkaar vast gemaakte stukken zwaar vuurwerk. Uit datzelfde onderzoek blijkt dat enkele minuten daarna (om 19:02 uur) via Whatsapp aan het contact ‘ [persoon] ’ (het hof begrijpt: [persoon] ) een (later verwijderd) bericht is gestuurd waarin staat ‘vnv’, waarmee - zo begrijpt het hof - ‘vanavond’ wordt bedoeld. Voorts blijkt uit dat onderzoek dat met de telefoon van verdachte korte tijd later met Google meerdere malen op ‘ [supermarkt] ’ is gezocht, een supermarkt die zich op korte afstand, zo’n 200 meter, van [adres] bevindt. Op hetzelfde tijdstip wordt ook gezocht op ‘ [supermarkt] streetview’. Uit het onderzoek volgt verder dat op 8 november 2020 om 00.43 er weer diverse keren wordt gegoogeld op ‘streetview [supermarkt] ’.
Uit dat onderzoek blijkt voorts dat ook ná de explosie activiteiten op de telefoon van verdachte hebben plaatsgevonden die naar het oordeel van het hof betrekking hebben op of verband houden met die explosie. Ten eerste wordt op 8 november 2020 om 16.38/16.39 uur met de telefoon van verdachte aan het contact ‘ [persoon] ’ het nieuwsbericht gestuurd over deze gebeurtenis via Whatsapp, met de tekst: “Gappieee We hebben het helemaal Kapot gemaakt hahahaha” en om 16:45 uur “Tot aan de zolder he”. Vlak daarna, om 17.16 uur, volgt aan ‘ [persoon] ’ het bericht: “Wollah had gistwren bijna n gap Van 30 ofzo doodgemaakt Kapot gemaakt hahahaha”.Ten tweede wordt op 8 november 2020 om 21:01 uur met de telefoon een filmpje gestuurd naar het contact ‘ [persoon] ’. Op dit filmpje is te zien dat vuurwerk in een brievenbus wordt aangestoken. Dat dit filmpje ziet op de explosie in de woning aan [adres] leidt het hof af uit de omschrijving van het filmpje op pagina 597 van het dossier, in combinatie met bijlage 1a en bijlage 2 op respectievelijk pagina’s 621 en 624 van het dossier, waaronder ook de halfronde deurmat. Uit de beschrijving van het filmpje blijkt dat het vuurwerk dat door de brievenbus wordt geduwd, een specifieke gelijkenis vertoont met de hierboven genoemde, met de telefoon van verdachte gemaakte foto van het aan elkaar getapete vuurwerk eerder op de avond. Op pagina 834 van het dossier beschrijft verbalisant dit als volgt: “Het vuurwerk op het filmpje, omwikkeld met grijs tape, vertoont sterke gelijkenis met de foto van het vuurwerk die eerder op de avond is gemaakt. Vooral de vouwen van het gebruikte tape lijken overeen te komen”.
Gevraagd naar de verstuurde berichten, de foto van het aan elkaar geplakt vuurwerk op zijn telefoon en de gebruikte zoektermen heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij deze berichten niet heeft verstuurd, dat hij de foto niet heeft gemaakt en ook niet op internet gezocht heeft op de [supermarkt] in [plaats 1] . Dat kan – aldus verdachte – iemand anders met zijn telefoon gedaan hebben. Verdachte heeft verder geen enkele invulling gegeven aan wie of welke personen dat dan geweest zouden zijn en waar en onder welke omstandigheden dat gebruik van zijn telefoon zou hebben plaatsgevonden. Bovendien constateert het hof daarover dat dit een andere verklaring is dan verdachte bij de rechtbank heeft afgelegd. Zo heeft hij bij de rechtbank nog verklaard dat hij het bericht “Gappieee We hebben het helemaal Kapot gemaakt hahahaha ” zelf naar [persoon] had gestuurd, maar daar verder niets mee bedoelde.
Ook volgt uit de in het dossier opgenomen en beschreven camerabeelden dat verdachte zich enige tijd rond het tijdstip van de explosie op [adres] in de buurt van die woning heeft kunnen ophouden. Uit die camerabeelden blijkt immers dat verdachte zich (grofweg) tussen 8 november 2020 01:20 uur en 02:56 uur niet heeft bevonden in een flat aan [straatnaam] in [plaats 2] , in de buurt van [plaats 1] . Verder blijkt uit de camerabeelden dat verdachte in een auto is gestapt met andere inzittenden, hetgeen verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft bevestigd. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij naar een villa in [gemeente] is gereden en niet bij [adres] is geweest, maar hij heeft bij gebreke van een onderbouwde en/of verifieerbare verklaring, dat volstrekt niet aannemelijk gemaakt. Ook heeft verdachte geen onderbouwde en/of verifieerbare verklaring willen gegeven over de wijze waarop het filmpje op zijn telefoon terecht is gekomen.
Het hof constateert dat verdachte op de vragen die schreeuwen om een uitleg van verdachte komt met een wisselende verklaring en/of een verklaring die volstrekt niet aannemelijk is geworden. Nu verdachte geen aannemelijke, de redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven voor voormeld redengevend bewijs, komt het hof tot na te melden bewezenverklaring.
Op basis van het deels gewiste berichtenverkeer, waaronder ook het woordgebruik van de verdachte in de berichten (“we”), en de overige omstandigheden die in het voorgaande zijn geschetst, zoals het met anderen wegrijden in het uur voorafgaand aan de explosie, stelt het hof vast dat meer personen betrokken zijn geweest bij het veroorzaken van de explosie. Uit de berichten die daarover in het voorgaande zijn opgenomen blijkt dat de rol van verdachte daarbij te duiden is als medepleger.
Poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel
Het hof acht het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen en spreekt verdachte vrij van de primair ten laste gelegde poging tot moord / doodslag.
Naar het oordeel van het hof heeft verdachte door zijn handelen voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het hof overweegt hiertoe – met de rechtbank – als volgt.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals het hier onder feit 1 subsidiair ten laste
gelegde zwaar lichamelijk letsel - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens
heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording
van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven
roept, is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij betekenis
toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels
aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft
blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft
van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
In het licht van bovenstaand kader wordt het volgende overwogen. Bij [adres] is een
vuurwerkbom, naar later blijkt bestaande uit enkele bij elkaar getapete Cobra’s 6, in de brievenbus gestopt en aangestoken. Uit het feit dat er losse stukken dergelijk zwaar en illegaal vuurwerk met tape aan elkaar zijn gehecht leidt het hof af dat verdachte en zijn mededaders ook hebben nagedacht over de impact van de ontploffing. Op het moment van de explosie lagen aangever, zijn vrouw en zijn kinderen te slapen in de woning. Blijkens het rapport Forensisch Onderzoek aan de woning aan [adres] heeft de ontploffing een enorme schade veroorzaakt aan de woning. De impact van de vuurwerkbom is zelfs zo groot geweest dat er ook schade aan de verdieping boven de hal is ontstaan. Het hof leidt uit dit rapport ook af dat door de explosie (die secundaire scherfwerking, zoals rondvliegende (grote) glasscherven, een drukgolf en hoge decibellen heeft veroorzaakt) een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij de op dat moment in de woning aanwezige personen bestond.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en zijn mededader(s) een vuurwerkbom, bestaande uit aan elkaar getapete cobra’s 6, in de brievenbus hebben geplaatst en dit pakket hebben aangestoken. Door dit pakket met een aangestoken lont door de brievenbus aan [adres] te stoppen, is ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het pakket met explosieven een ontploffing teweeg zou brengen en dat hierdoor de woning en goederen beschadigd konden raken, evenals dat de aanwezige personen zwaar lichamelijk letsel konden oplopen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.subsidiair
hij op
of omstreeks8 november 2020 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] ,
in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] en
/of[benadeelde 2] en
/of[benadeelde 3] en
/of[benadeelde 4] opzettelijk en
(al dan niet)met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
een of meersamengebonden stuk
(ken
) (zwaar
)vuurwerk (te weten Cobra 6)
met open vuur in aanraking heeft gebracht en/ofheeft aangestoken en
/oftot ontbranding heeft gebracht en
/of (vervolgens
)door de brievenbus van de woning aan [adres] heeft gedeponeerd waardoor deze in de hal van voornoemde woning is beland en
/of (aldaar
)tot ontploffing is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks8 november 2020 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] ,
in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen,opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door
een of meersamengebonden stuk
(ken
) (zwaar
)vuurwerk (te weten Cobra 6)
met open vuur in aanraking te brengen en/ofaan te steken en
/oftot ontbranding te brengen en
/of (vervolgens
)door de brievenbus van de woning aan [adres] te deponeren waardoor deze in de hal van voornoemde woning belandde en
/of (aldaar
)tot ontploffing kwam, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en
/ofin de woning aanwezige goederen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaaren
/ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [benadeelde 1] en
/of[benadeelde 2] en
/of[benadeelde 3] en
/of[benadeelde 4]
, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde levert op:

de eendaadse samenloop van

medeplegen van poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade

en

medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, waarvan 94 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde als ook door de rechtbank opgelegd. Daarnaast heeft hij de oplegging van een taakstraf geëist van 200 uren, te vervangen door 100 dagen jeugddetentie.
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming en van Save, de psychische gesteldheid van verdachte en het feit dat de verdenking, het verblijf in de justitiële jeugdinrichting en de rechtszaken veel impact op verdachte hebben gehad.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof ziet daarin redenen om hem te veroordelen tot een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie en een werkstraf. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit. Samen met een of meer anderen heeft hij in het holst van de nacht opzettelijk een zwaar explosief in een woning tot ontploffing gebracht, waarin een gezin lag te slapen. De vuurwerkbom heeft voor grote schade gezorgd verspreid over meerdere ruimtes en verdiepingen van de woning. De slachtoffers hebben veel moeten regelen om de schade te herstellen. Het gezin heeft in de periode na de explosie ook te kampen gehad met psychische klachten zoals slapeloosheid, piekeren, concentratieproblemen en gevoelens van angst en onveiligheid. Dit kwam ook tot uiting in de slachtofferverklaring.
Het hof rekent het verdachte ernstig aan dat hij midden in de nacht de veiligheid van de bewoners op [adres] in gevaar heeft gebracht. Door het handelen van verdachte zijn niet alleen gevoelens van onrust en onveiligheid bij de bewoners van het huis teweeggebracht, maar ook in de samenleving en in het bijzonder in de desbetreffende straat.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt het hof rekening met de rechterlijke oriëntatiepunten voor jeugdigen die gelden ter zake van brandstichting met aanzienlijke schade en gevaarzetting / gevaar voor personen tot gevolg. Gelet hierop acht het hof in beginsel onvoorwaardelijke jeugddetentie passend.
Het hof houdt hierbij ook rekening met het uittreksel justitiële documentatie waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Het hof houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte die naar voren gebracht zijn tijdens de zitting en zoals deze ook blijken uit de verschillende rapportages die over verdachte zijn opgesteld. Het hof heeft hierbij met name gekeken naar de meest recente rapportage van SAVE van 5 februari 2024. Uit die rapportage blijkt onder meer dat verdachte een moeilijke periode achter de rug heeft, zowel geestelijk als lichamelijk. Die problemen zijn ontstaan door onder meer het gebruik van lachgas. Verdachte is bezig met zijn herstel en werkt goed mee aan de hulpverlening. SAVE adviseert dezelfde straf als eerder aan de rechtbank is geadviseerd.
Het hof constateert dat in hoger beroep sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met ongeveer zes maanden. In hoger beroep heeft nader onderzoek plaatsgevonden in de vorm van het horen van een getuige bij de raadsheer-commissaris. Dit verklaart de opgelopen vertraging niet. Het hof zal rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn bij de oplegging van de straf.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, waarvan 94 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf bestaande uit een werkstraf ter hoogte van 180 uren passend, maar zal de werkstraf, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, matigen tot een werkstraf ter hoogte van 150 uren. Ook ziet het hof aanleiding om na te melden bijzondere voorwaarde aan de voorwaardelijke straf te verbinden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van immateriële schade. Deze bedraagt € 5.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft – onder verwijzing naar een volgens haar vergelijkbare zaak – verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen tot € 2.000,-.
Oordeel hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof acht op grond van het voorgaande en rekening houdend met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de gevolgen ervan voor de benadeelde partij en met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, toewijzing van het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding billijk.
Verdachte en zijn medeverdachte(n) kunnen voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) worden aangesproken. Indien en voor zover zijn medeverdachte(n) de schade heeft/hebben vergoed, hoeft verdachte niet meer te betalen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.286,79 (waarvan € 12.286,79 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.102,49 (waarvan € 2.102,49 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft – onder verwijzing naar een volgens haar vergelijkbare zaak – verzocht het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade te matigen tot € 2.000,-.
Daarnaast heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde kosten ter zake van slaapmedicatie onvoldoende onderbouwd zijn omdat de facturen onleesbaar zijn. De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk verklaard te worden ten aanzien van dit deel van de vordering. Dit geldt ook voor de gevorderde schade ter zake van het verlies aan verdienvermogen, dit is onvoldoende onderbouwd. Ook ten aanzien van de kosten voor de schade aan de vloer dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard te worden. Deze kostenpost is te ingewikkeld en daarom een te zware belasting voor het strafgeding.
Oordeel hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 5.102,49 bestaande uit € 102,49 materiële schade (de slaapmedicatie) en daarnaast € 5.000,00 aan immateriële schade. Het hof acht op grond van het voorgaande en rekening houdend met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de gevolgen ervan voor de benadeelde partij en met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, toewijzing van genoemd bedrag aan immateriële schadevergoeding billijk. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dit geldt voor zowel de gevorderde schade aan de vloer als de post inkomstenderving. De post inkomstenderving is ook onvoldoende onderbouwd. Ten aanzien van de gevorderde schade aan de vloer bestaat op basis van de stukken onvoldoende duidelijkheid om tot een schatting te kunnen komen. Nader onderzoek is te belastend voor het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verdachte en zijn medeverdachte(n) kunnen voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) worden aangesproken. Indien en voor zover zijn medeverdachte(n) de schade heeft/hebben vergoed, hoeft verdachte niet meer te betalen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft – onder verwijzing naar een volgens haar vergelijkbare zaak – verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen tot € 2.000,-.
Oordeel hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof acht op grond van het voorgaande en rekening houdend met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de gevolgen ervan voor de benadeelde partij en met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, toewijzing van het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding billijk.
Verdachte en zijn medeverdachte(n) kunnen voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) worden aangesproken. Indien en voor zover zijn medeverdachte(n) de schade heeft/hebben vergoed, hoeft verdachte niet meer te betalen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.368,07 (waarvan € 868,07 aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00 (aan immateriële schade). De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft – onder verwijzing naar een volgens haar vergelijkbare zaak – verzocht het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade te matigen tot € 2.000,-.
Ten aanzien van de materiële schade heeft zij zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende is aangetoond dat er een causaal verband bestaat tussen de gehoorschade en het feit en dat de benadeelde partij daarom voor dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Oordeel hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 5.000,- ter zake van immateriële schade. Het hof acht op grond van het voorgaande en rekening houdend met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de gevolgen ervan voor de benadeelde partij en met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, toewijzing van genoemd bedrag aan immateriële schadevergoeding billijk. De gehoorschade laat het hof hierbij buiten beschouwing.
Het hof kan niet vaststellen dat de gehoorschade het directe gevolg is geweest van de ten laste gelegde feiten. Nader onderzoek op dit punt is te belastend voor het strafgeding. De behandeling van de vordering levert voor dat deel aan materiële schade en de meergevorderde immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding op. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verdachte en zijn medeverdachte(n) kunnen voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) worden aangesproken. Indien en voor zover zijn medeverdachte(n) de schade heeft/hebben vergoed, hoeft verdachte niet meer te betalen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157 en 303 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen jeugddetentie.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
94 (vierennegentig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat
  • de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
  • de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of;
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen,
dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat verdachte zich in het kader van de maatregel Toezicht en Begeleiding gedurende een periode van 1 (één) jaar meldt bij Samen Veilig [locatie] , en zich daarna gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
Geeft opdracht aan Samen Veilig [locatie] tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 november 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.102,49 (vijfduizend honderdtwee euro en negenenveertig cent) bestaande uit € 102,49 (honderdtwee euro en negenenveertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.102,49 (vijfduizend honderdtwee euro en negenenveertig cent) bestaande uit € 102,49 (honderdtwee euro en negenenveertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 8 november 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 november 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.041,07 (vijfduizend eenenveertig euro en zeven cent) bestaande uit € 41,07 (eenenveertig euro en zeven cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.041,07 (vijfduizend eenenveertig euro en zeven cent) bestaande uit € 41,07 (eenenveertig euro en zeven cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 8 november 2020.
Aldus gewezen door
mr. D. Visser, voorzitter,
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en mr. E. de Boer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H. Diepeveen, griffier,
en op 20 februari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.