In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 april 2023, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. De heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [woonplaats], vastgesteld op € 690.000 per waardepeildatum 1 januari 2020 voor het kalenderjaar 2021. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar een vergoeding van immateriële schade van € 500 moest betalen en het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moest vergoeden.
Tijdens de zitting op 26 juni 2024 hebben partijen een compromis bereikt, waarbij de WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2021 werd vastgesteld op € 669.000. De heffingsambtenaar heeft ook toegezegd het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden. Het Hof heeft vervolgens de uitspraak van de rechtbank vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent de vergoeding van immateriële schade en het griffierecht, en het beroep gegrond verklaard. De WOZ-waarde is verlaagd tot € 669.000 en de aanslagen onroerendezaakbelasting en rioolheffing zijn dienovereenkomstig verminderd. Tevens is de heffingsambtenaar gelast het betaalde griffierecht van € 136 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier, en is openbaar uitgesproken op 9 juli 2024. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.