ECLI:NL:GHARL:2024:4577

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
200.337.059
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van moeder tegen vonnis in kort geding betreffende zorgregeling en hoofdverblijfplaats van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, dat op 14 december 2023 is uitgesproken. De voorzieningenrechter had de zorgregeling van de vader met de minderjarige uitvoerbaar bij lijfsdwang verklaard. De moeder heeft hoger beroep ingesteld, maar de situatie is inmiddels veranderd. De hoofdverblijfplaats van de minderjarige is bij de vader bepaald, wat betekent dat de eerdere zorgregeling niet meer van toepassing is. De moeder heeft geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van haar grieven, omdat de voorlopige voorziening is komen te vervallen door de nieuwe situatie. Het hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet kan slagen en heeft het verworpen. De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd, gezien de familierechtelijke relatie tussen partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof: 200.337.059
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 564549)
arrest in kort geding van 9 juli 2024
in de zaak van
[verzoekster]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: de moeder
advocaat: mr. A.F. Mandos
tegen
[verweerder]
die woont in [woonplaats1]
en bij de rechtbank optrad als eiser
hierna: de vader
advocaat: mr. B. Anik

1.Het (verdere) verloop van de procedure in hoger beroep

De moeder heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, (hierna: de voorzieningenrechter) op 14 december 2023 (hierna ook: het bestreden vonnis) tussen partijen heeft uitgesproken. Het (verdere) procesverloop in hoger beroep blijkt uit een arrest van dit hof van 16 april 2024 naar aanleiding waarvan op 4 juni 2024 een mondelinge behandeling bij het hof heeft plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Daarin staan ook de nagekomen stukken vermeld. Hierna hebben
partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De beslissing in het kort

2.1.
Partijen zijn de ouders van: [de minderjarige] , geboren [in]
[in] 2019. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] uit. [de minderjarige] woonde aanvankelijk bij de moeder en sinds 2020 gold een zorgregeling met de vader. Het (niet) nakomen van de zorgregeling door de moeder is sindsdien inzet geweest van een veelvoud aan procedures, waarbij met dwangsommen en een ondertoezichtstelling (met aanwijzingen van de GI) is geprobeerd om contact en omgang tussen de vader en [de minderjarige] weer op gang te brengen. Moeder heeft op haar beurt zich tegen al deze beslissingen verzet. Inzet van het onderhavige kort geding is de vordering van de vader om de laatst vastgestelde zorgregeling uitvoerbaar bij lijfsdwang te verklaren. Die vordering is door de voorzieningenrechter toegewezen in het bestreden vonnis. Daarover gaat dit hoger beroep, omdat de moeder die beslissing vernietigd wil zien. Uit het over en weer gestelde blijkt dat de moeder de dwangsommen niet kan betalen, en dat de vader de lijfsdwang niet kan effectueren omdat hij de kosten daarvan niet kan voorschieten. Daarmee zat het conflict ten tijde van het instellen van dit hoger beroep muurvast, terwijl [de minderjarige] de vader nog steeds niet zag. Het hoger beroep is echter ingehaald door de feiten en andere rechterlijke beslissingen. In een bodemzaak bij de rechtbank is inmiddels de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader bepaald en zij woont ook al daadwerkelijk bij de vader, zo bleek op zitting. Uitvoering van de vastgestelde zorgregeling met de vader, al dan niet met lijfsdwang, is daarom niet meer aan de orde. Er is sprake van een nieuwe situatie waarop die beslissing in kort geding niet ziet, dus die beslissing geldt al niet meer. Dat maakt dat dit hoger beroep niet kan slagen.
2.2.
Hieronder volgt een uitgebreidere weergave van alles wat er is gebeurd, overwogen en beslist.

3.Achtergrond van de zaak

3.1.
Bij beschikking van 1 december 2020 is een voorlopige zorgregeling vastgesteld tussen de vader en [de minderjarige] die inhoudt dat de vader één keer per week voor de duur van een uur onder begeleiding voor [de minderjarige] zorgt, in aanwezigheid van de oma van [de minderjarige] (aan moederszijde, hierna: mz).
3.2.
Tijdens een zitting op 17 maart 2021, in een kortgedingprocedure tussen partijen in
verband met een vordering tot nakoming van de zorgregeling, spraken partijen af dat de
vader elke maandag van 9:00 uur tot 10:00 uur contact heeft met [de minderjarige] op een
politiebureau in [woonplaats1] onder begeleiding van oma (mz). De voorzieningenrechter verbond
daaraan een dwangsom van € 100,- per keer dat de moeder de zorgregeling niet nakomt met
een maximum van € 5.000,-.
3.3.
Bij beschikking van dit hof van 21 oktober 2021 is de moeder veroordeeld om mee te werken aan een voorlopige zorgregeling waarbij de vader en [de minderjarige] één uur per
week onder begeleiding van [naam1] omgang hebben, op straffe van een dwangsom van € 250,- per keer dat de moeder de zorgregeling niet nakomt met een maximum van € 5.000,-.
3.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van 3 maart 2022 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Samen Veilig Midden-Nederland (verder: de GI), tot 3 maart 2023. Deze beslissing is door dit hof bij beschikking van 6 oktober 2022 bekrachtigd. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd, de laatste keer bij beschikking van 26 februari 2024 tot 3 maart 2025.
3.5.
Op 16 maart 2022 heeft de vader de deurwaarder opdracht gegeven om de verbeurde dwangsommen te innen. Op 21 maart 2022 heeft de deurwaarder een dwangbevel
uitgebracht.
3.6.
Bij beschikking van 15 augustus 2022 heeft de rechtbank Gelderland bepaald dat
de ouders hun volledige medewerking dienen te verlenen aan het traject bij [naam2] en de
door [naam2] en/of de jeugdbeschermer geïndiceerde begeleide omgang (vanaf augustus
2022) tussen de vader en [de minderjarige] op straffe van een dwangsom.
3.7.
Bij beschikking van de rechtbank van 30 januari 2023 is een zorgregeling vastgesteld tussen de vader en [de minderjarige] die inhoudt dat zij minimaal twee uur per week contact hebben met elkaar, waarbij de aard, frequentie, duur, locatie en wijze van begeleiding door de Gl worden bepaald, op straffe van een dwangsom van € 100,- per keer dat de moeder de zorgregeling niet nakomt met een maximum van € 2.500,-.
3.8.
Op 3 april 2023 heeft de GI de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven waarin onder andere staat:
“U dient mee te werken aan de door de rechter vastgestelde contactregeling tussen [de minderjarige] en haar vader. Dit betekent concreet dat Save een omgang tussen [de minderjarige] en haar vader zal plannen op: 6 april 2023 van 13.00 uur tot 14.00 uur. De omgang zal plaatsvinden bij [naam2] en zal begeleid worden door de medewerker van Save. U dient hieraan mee te werken in die zin dat u [de minderjarige] om 13.00 uur brengt naar [naam2] , en haar na afloop ophaalt. Verder dient u ook mee te werken aan de hierop volgende omgangsmomenten, die Save conform genoemde beschikking zal inplannen. Mocht u om welke reden dan ook niet op deze datum samen met [de minderjarige] op de omgang verschijnen, dan zal Save een verzoek indienen bij de rechtbank voor wijziging van de zorgregeling van [de minderjarige] .”
3.9.
Op 24 mei 2023 en 27 juni 2023 heeft de vader nogmaals opdracht gegeven aan de
deurwaarder om de verbeurde dwangsommen te innen.
3.10.
Bij beschikking van de kinderrechter van 16 augustus 2023 is het verzoek van de
moeder tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing van de GI afgewezen en is
het verzoek van de moeder om de GI te vervangen aangehouden.
3.11.
De GI heeft op 25 oktober 2023 een schriftelijke aanwijzing aan de moeder gegeven
over de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Hierin is het volgende opgenomen:
“De afspraken met SAVE nakomen, dit houdt in:
- Moeder komt de omgangsafspraken tussen [de minderjarige] en haar vader na die door SAVE
worden gepland en uitgebreid worden. Gezien het feit dat [de minderjarige] haar vader ruim zes
maanden niet heeft gezien zal de omgang in eerste instantie drie keer worden
begeleid door SA VE en vervolgens is de omgang tussen [de minderjarige] en haar vader
onbegeleid De dag. lijd en de plaats van de omgang zal door SA VE bepaald
worden.
- Moeder geeft zicht op de thuissituatie van [de minderjarige] . Dit betekent dat SAVE op
huisbezoek bij moeder komt om te zien waar [de minderjarige] woont.
- Moeder laat SAVE zo snel mogelijk weten naar welke school [de minderjarige] gaat.”
3.12.
Bij beschikking van 9 november 2023 heeft de kinderrechter het verzoek van de
moeder om de GI te vervangen, afgewezen.
3.13.
De vader heeft bij de voorzieningenrechter gevorderd dat de moeder wordt veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan de zorgregeling conform de zorgregeling van de beschikking van de rechtbank van 30 januari 2023 en die zorgregeling uitvoerbaar bij lijfsdwang te verklaren voor een periode van drie dagen per keer dat de moeder in gebreke blijft in de nakoming van de zorgregeling en dat de kosten voor de lijfsdwang voor rekening van de moeder komen en aan die beslissingen een dwangsom te verbinden. Met veroordeling van de moeder in de proceskosten. De moeder heeft verweer gevoerd en tot afwijzing van het gevorderde geconcludeerd.
3.14.
De voorzieningenrechter heeft bij het bestreden vonnis:
- de moeder veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling zoals vastgesteld in de beschikking van 30 januari 2023 in die zin dat de moeder haar medewerking moet verlenen aan de door de GI minimaal één week van tevoren aan haar kenbaar gemaakte omgangsmomenten tussen de vader en [de minderjarige] van minimaal twee uur per week, waarbij de aard, de frequentie, de duur en de locatie van de contacten alsmede de wijze van begeleiding door de GI worden bepaald;
- deze beslissing uitvoerbaar bij lijfsdwang bepaald voor de duur van telkens ten hoogste drie dagen, met dien verstande, dat geen volgende gijzelingstelling zal mogen plaatshebben dan in het geval de moeder na de vorige gijzeling opnieuw de hiervoor genoemde beslissing niet nakomt, waarbij de kosten voor de lijfsdwang voor rekening van de moeder komen;
- de moeder veroordeeld in proceskosten, aan de zijde van de vader begroot op
€ 1.522,14;
- het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.15.
In de beschikking van 26 februari 2024 heeft de kinderrechter verder
de schriftelijke aanwijzing van 25 oktober 2023 bekrachtigd, waarbij aan de moeder een dwangsom is opgelegd van € 250,- voor iedere dag dat zij na 18 maart 2024 de schriftelijke aanwijzing niet nakomt tot een maximum van € 15.000,- is bereikt.
3.16.
Bij beschikking van 25 april 2024 heeft dit hof het verzoek in hoger beroep van de moeder om de beschikking van 30 januari 2024 te vernietigen en opnieuw beschikkende een zorgregeling vast te stellen “waaraan de vader aan de moeder dient te voldoen”, afgewezen.
3.17.
Bij de beschikking van 16 mei 2024 heeft de rechtbank bepaald dat [de minderjarige] voortaan haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft en de verzoeken van de vader voor het overige afgewezen.
3.18.
De bedoeling van het hoger beroep van de moeder is dat de gegeven voorzieningen alsnog worden geweigerd met veroordeling van de vader in de proceskosten.
De vader voert verweer en wil dat de moeder niet-ontvankelijk wordt verklaard dan wel dat
haar vorderingen worden afgewezen, onder bekrachtiging van het bestreden vonnis.

4.Het oordeel van het hof

spoedeisendheid en inhoudelijk (grief 1 t/m 4)
Een beslissing van de voorzieningenrechter is naar zijn aard tijdelijk en betreft een voorlopige maatregel, die door een latere uitspraak in de procedure in de hoofdzaak terzijde kan worden gesteld. Inmiddels heeft de rechtbank in de door de man gestarte bodemprocedure op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek bij beschikking van 16 mei 2024 (zie de productie bij de brief van mr. Anik van 23 mei 2024) bepaald dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats voortaan bij de vader heeft en die beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Met die bodembeschikking is daarom de grondslag aan de in het kort geding gegeven voorlopige voorziening komen te ontvallen en is de werking van de voorlopige voorziening geëindigd. Dit betekent dat de moeder geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar grieven. De grieven worden gepasseerd.

5.De slotsom

5.1.
Nu de grieven worden gepasseerd zal het hoger beroep worden verworpen.
5.2.
Gelet op de omstandigheid dat partijen in familierechtelijke betrekking tot elkaar staan en het geschil hieruit voortvloeit, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof:
verwerpt het hof hoger beroep en
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. K. Mans, S. Kuijpers en A.T. Bol, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2024.