ECLI:NL:GHARL:2024:4567

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
200.318.572
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden na echtscheiding en verdeling van de waarde van de echtelijke woning

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden na een echtscheiding tussen twee partijen, de man en de vrouw. De echtscheiding werd uitgesproken op 20 oktober 2017 en ingeschreven op 2 februari 2018. De partijen hebben gezamenlijk een woning gekocht en zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden die een verrekenbeding bevatten. Na de echtscheiding ontstond er onenigheid over de verdeling van de waarde van de woning, die door de rechtbank Gelderland in een eerder vonnis is getaxeerd. De rechtbank bepaalde dat de man de woning kon overnemen tegen een bepaalde waarde, waarbij hij de vrouw een percentage van de waarde moest betalen. De man was het niet eens met de wijze waarop de rechtbank de verdeling had vormgegeven en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de man recht heeft op 62,5% van de waarde van de woning, terwijl de vrouw recht heeft op 37,5%. Het hof heeft de man de mogelijkheid gegeven om de woning over te nemen, maar als dat niet lukt, moet de woning verkocht worden. Daarnaast zijn er beslissingen genomen over de hypotheeklasten en de afkoop van een levensverzekering. Het hof heeft de eerdere beslissingen van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en nieuwe beslissingen genomen over de verdeling van de woning en de bijbehorende financiële verplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.318.572
(zaaknummer rechtbank Gelderland 390576)
arrest van 9 juli 2024
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna: de man,
advocaat: mr. K. Coenders-El Dahri te Beuningen,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. I.M.H. Bloemen te Elst, gemeente Overbetuwe.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
24 november 2021 en 13 juli 2022 (deze laatste zoals hersteld op 12 oktober 2022) die
de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 11 oktober 2022,
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel hoger beroep waaronder (deels
voorwaardelijke) wijziging/vermeerdering van eis met producties,
- de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep,
- het arrest van dit hof van 17 oktober 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- een H16 formulier van de zijde van vrouw met bijlagen, zijnde ontbrekende stukken uit het
procesdossier eerste aanleg;
- een H12 formulier van de zijde van de vrouw met productie 37;
- een H12 formulier van de zijde van de man met productie N;
- een H12 formulier van de zijde van de vrouw met productie 38.
2.2
Op 18 januari 2024 zou aanvankelijk de mondelinge behandeling plaatsvinden, maar deze is in verband met ziekte van de man aangehouden. Op 25 april 2024 heeft de mondelinge behandeling alsnog plaatsgevonden. Daarbij waren partijen en hun advocaten aanwezig. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft het hof arrest bepaald.

3.De zaak in het kort

3.1
Partijen hebben gezamenlijk op 18 november 2004 een perceel grond (bouwkavel) in eigendom verkregen waarop de woning aan [adres1] te [woonplaats1] (hierna: de woning) gebouwd ging worden. De totale koop-/aanneemsom bedroeg € 306.060 en voor deze aankoop zijn partijen gezamenlijk een geldlening onder hypothecair verband aangegaan bij [naam1] BV voor een totaalbedrag van € 340.000. Het hypotheekrecht is gevestigd op deze nieuwe woning/bouwkavel en tevens op de woning van de man aan de [adres2] in [plaats1] . Dit laatste ten behoeve van een gedeelte van de lening (€ 140.000) dat als overbruggingslening is aangegaan.
3.2
Op dezelfde dag van de levering en de hypotheekakte zijn partijen ook een notarieel verleden samenlevingsovereenkomst aangegaan.
3.3
De woning van de man aan de [adres2] is op 14 februari 2006 verkocht en geleverd aan een derde voor € 225.000. Vanuit de verkoopopbrengst is de overbruggingslening van € 140.000 afgelost.
3.4
In 2007 zijn partijen op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. De huwelijkse voorwaarden houden in dat partijen zijn gehuwd in gemeenschap van inboedel en iedere andere gemeenschap is uitgesloten. Ten aanzien van de nieuwbouwwoning is een bepaling opgenomen die integraal is overgenomen uit de in 2004 aangegane samenlevingsovereenkomst. Verder hebben partijen een verrekenbeding opgenomen, inhoudende dat indien het huwelijk eindigt door echtscheiding wordt afgerekend alsof tussen hen een algehele gemeenschap van goederen heeft bestaan. Van die verrekening is een aantal vermogensbestanddelen uitgesloten, waaronder de woning.
3.5
Op 20 oktober 2017 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 2 februari 2018 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, waarmee het huwelijk is geëindigd.
3.6
Partijen kunnen het niet eens worden over de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun huwelijk. Daarbij hebben partijen onder meer een verschil van mening over de wijze waarop de bepaling in hun huwelijkse voorwaarden ten aanzien van de woning uitgevoerd moet worden.
3.7
Partijen hebben hun geschil omtrent de afwikkeling aan de rechtbank voorgelegd. In het vonnis van 13 juli 2022 (het bestreden vonnis), zoals hersteld op 12 oktober 2022, heeft de rechtbank, samengevat:
  • bepaald dat de woning door een makelaar getaxeerd moet worden tegen de huidige vrije verkoopwaarde;
  • de man gedurende twee maanden na die taxatie in de gelegenheid gesteld de woning tegen de aldus getaxeerde waarde over te nemen onder de opschortende voorwaarde dat hij de vrouw doet ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de hypothecaire lening;
  • de man veroordeeld om bij levering van de woning aan hem aan de vrouw te betalen een bedrag gelijk aan 37,5% van de getaxeerde waarde, minus de hypothecaire schuld en minus € 100.000;
  • voor het geval de man de woning niet overneemt en de woning dus aan een derde verkocht moet worden, de man veroordeeld om onvoorwaardelijk zijn medewerking te geven aan de verkoop en levering van de woning;
  • bepaald dat als de woning wordt verkocht aan een derde, de verkoopopbrengst van de woning na aftrek van de verkoopkosten dient te worden verdeeld aldus dat 37,5% minus de hypotheekschuld en minus € 100.000 wordt betaald aan de vrouw en 65,5% minus de hypotheekschuld plus € 100.000 wordt betaald aan de man;
  • de man veroordeeld om aan de vrouw € 2.000 te betalen in verband met een auto;
  • de man veroordeeld om aan de vrouw te betalen € 11.203 minus de daarover betaalde inkomstenbelasting in verband met een polis levensverzekering;
  • het meer of anders gevorderde afgewezen, de kosten van de procedure tussen partijen gecompenseerd in die zin dan iedere partij de eigen kosten draagt en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.8
Beide partijen kunnen zich niet (geheel) vinden in de beslissingen van de rechtbank. De grieven van partijen komen erop neer dat zij hun geschil omtrent de afwikkeling in hoger beroep zo goed als in volle omvang aan het hof voorleggen.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Een voor partijen belangrijk geschilpunt betreft de verdeling van de woning. Ten aanzien van die woning is sprake van een eenvoudige gemeenschap. Reeds bij de aankoop van de woning hebben partijen in de gelijktijdig opgemaakte samenlevingsovereenkomst een bepaling doen opnemen die ziet op de verdeling van de waarde van de woning. Diezelfde bepaling is later ook in de door hen opgemaakte huwelijkse voorwaarden opgenomen. Artikel 6 van die huwelijkse voorwaarden betreft het finaal verrekenbeding in geval van echtscheiding en in het zesde lid staat wat in alle gevallen buiten de verrekening blijft. Dat artikellid luidt als volgt:
6. In alle gevallen blijft buiten de verrekening:
-
wat aan ieder van de echtgenoten bij aanvang van het huwelijk toebehoorde, waaronder ondermeer begrepen een som geld ontstaan door het verschil in de investering in de eigen woning gelegen te [woonplaats1] , [adres1] .
In de samenlevingsovereenkomst (verleden op achttien november tweeduizend vier voor mij, notaris) is bepaald dat de heer [appellant] , voornoemd, door het voldoen van vijfentachtigduizend euro (85.000,00) meer dan zijn aandeel recht heeft verkregen op tweeënzestig vijftig/honderdste procent (62,50 %) van de waarde van de voormelde woning (economische gerechtigdheid). Mevrouw [geïntimeerde] , voornoemd, heeft aldus recht gekregen op tweeëndertig vijftig/honderdste procent (32,50 %) van de waarde van de voormelde woning.
De voormelde rekenmethode voor het achterhalen van de som geld die buiten de verrekening blijft, blijft gehandhaafd;
  • wat door erfrecht of schenking door de echtgenoten werd verkregen; en
  • wat voor een en ander in de plaats is gekomen, naar rato van de eigen investeringen;
4.2
De rechtbank heeft, nu partijen van mening verschilden over de wijze waarop de bepaling moet worden gelezen en uitgevoerd, voormelde bepaling uitgelegd aan de hand van de zogeheten Haviltex-maatstaf en geconstateerd dat de bepaling een verdeelsleutel behelst ten aanzien van de waarde van de woning. De rechtbank overweegt kort gezegd dat die verdeelsleutel is ingegeven door het feit dat de man uit eigen middelen meer in de woning heeft geïnvesteerd dan de vrouw, namelijk een deel van de (verwachte) overwaarde van zijn woning aan de [adres2] . De rechtbank overweegt verder - samengevat - dat de verdeelsleutel daarna door partijen bewust integraal is overgenomen in de huwelijkse voorwaarden en dat de man op grond van deze verdeelsleutel recht heeft op 62,5 % van de overwaarde van de woning (getaxeerde waarde minus eventuele verkoopkosten, minus hypotheekschuld en minus vergoedingsvorderingen) en de vrouw op 37,5 %.
4.3
Verder is bij de rechtbank door de vrouw niet betwist dat de man van zijn vader € 100.000 geschonken heeft gekregen en dat dit geld is gebruikt voor een aflossing op de hypothecaire lening. Daarom heeft de rechtbank deze € 100.000 ook als vergoedingsvordering betrokken in de verdeling van de waarde van de woning.
4.4
Ter uitvoering van het bepaalde in het bestreden vonnis is de woning blijkens een overgelegd taxatierapport van [naam2] per 15 augustus 2022 gewaardeerd op een marktwaarde van € 625.000. Nadien is er niets meer ten aanzien van de woning gedaan; de woning is niet aan de man geleverd en deze is ook niet verkocht aan een derde.
4.5
De eerste drie grieven van de man zien op de wijze waarop de rechtbank de verdeling van de waarde van de woning heeft vormgegeven. Hij is het niet eens met de overweging van de rechtbank dat uit de (over)waarde van de woning eerst alle vergoedingsvorderingen moeten worden voldaan en dat het restant daarna volgens de percentages uit de verdeelsleutel verdeeld wordt. Dat staat volgens hem ook niet in het dictum van het bestreden vonnis en was ook niet de bedoeling van partijen. De vrouw betwist dat en wijst op de correctie van het bestreden vonnis, waardoor de beslissing onder 5.3 luidt: ‘
veroordeelt de man bij levering van de woning aan hem aan de vrouw te betalen een bedrag gelijk aan 37,5 % van de getaxeerde waarde minus de hypotheek en minus € 100.000’.Bij het opmaken van de betreffende bepaling in de samenlevingsovereenkomst en de huwelijkse voorwaarden was volgens de vrouw ook nog helemaal geen sprake van schenkingen, zodat daar in de formulering ook geen rekening mee is gehouden. Dat wat de man wil staat er volgens de vrouw dus niet en was ook niet de bedoeling van partijen.
4.6
Het hof overweegt dat nu partijen niet zelf de verdeling van de woning tot stand kunnen brengen, het hof een wijze van verdeling zal bepalen overeenkomstig artikel 3:185 Burgerlijk Wetboek. Daarbij is het hof niet gebonden aan hetgeen partijen hebben gevorderd en hoeft het hof ook niet expliciet in te gaan op alles hetgeen partijen hebben aangevoerd. [1]
de gerechtigdheid tot de waarde van de woning
4.7
Niet uit de stukken noch op de mondelinge behandeling is duidelijk geworden hoe het in de huwelijkse voorwaarden opgenomen (economische) gerechtigdheidspercentage ten aanzien tot de waarde van de woning tot stand is gekomen. De verklaringen op dit punt komen niet met elkaar overeen en geen van partijen heeft de juistheid van zijn of haar stelling kunnen aantonen. Het hof zal daarom uitgaan van de tekst zoals deze in de huwelijkse voorwaarden is opgenomen. Daaruit volgt dat de man op grond van het feit dat hij € 85.000 meer heeft voldaan dan zijn aandeel recht heeft gekregen op 62,5 % van de waarde van de woning en dat de vrouw aldus recht heeft gekregen op 37,5% van de waarde van de woning. De meerinbreng van € 85.000 van de man is op grond van de tekst van de huwelijkse voorwaarden dus verwerkt in een bepaalde (economische) gerechtigdheid tot de waarde van de woning. Voor de verdeling van de waarde van de woning dient van die percentages te worden uitgegaan, waarbij de man dan niet ook nog aanspraak kan maken op de meerinbreng van € 85.000.
de overbruggingslening van € 140.000
4.8
Vast staat dat voor de aankoop van de woning een hypothecaire lening is aangegaan, waarbij partijen zich beiden als hoofdelijk schuldenaren jegens de bank hebben verbonden. Een gedeelte van die lening (€ 140.000) is als overbruggingslening aangegaan, ten aanzien waarvan de woning van de man als onderpand diende. Na verkoop van die woning van de man is de overbruggingslening van € 140.000 vanuit de verkoopopbrengst afgelost. Daarmee is dus een gezamenlijke schuld van partijen afgelost met geld dat enkel toebehoorde aan de man. De man heeft daardoor een vergoedingsvordering jegens de vrouw gekregen van € 70.000. Hij heeft immers met zijn geld het deel van de schuld in de hypothecaire lening van de vrouw afgelost. Ter zitting is namens de vrouw nog aangevoerd dat het niet de bedoeling kan zijn dat de vrouw voor slechts 37,5% deelt in de waarde van de woning, maar wel de helft van de schulden zou moeten voldoen. Uit voormelde bepaling in de huwelijkse voorwaarden is echter niets opgenomen over een onderlinge draagplicht ten aanzien van de schulden die zien op de woning. Het hof gaat er daarom vanuit dat die schulden voor rekening van partijen samen komen, ieder voor de helft.
de door de man ontvangen schenkingen
4.9
Ook staat vast dat de man van zijn vader schenkingen heeft gehad. Partijen verschillen echter van mening over de omvang van die schenkingen. De vrouw betwist niet een bedrag van € 100.000, maar wel het meerdere door de man gestelde. De man stelt ook in hoger beroep dat hij meer dan € 100.000 van zijn vader geschonken heeft gekregen en met eigen geld verbouwingen in de gezamenlijke woning heeft bekostigd. Dat heeft de man, tegenover de betwisting daarvan door de vrouw, ook in hoger beroep niet aangetoond en is daarmee niet komen vast te staan. Wel staat tussen partijen vast dat de man € 100.000 van zijn vader geschonken heeft gekregen en dat hij deze gelden heeft gebruikt voor aflossing op de gezamenlijke hypotheekschuld van partijen. Aldus heeft de man, omdat dat hij met eigen geld op een gezamenlijke schuld heeft afgelost, recht op vergoeding daarvan in dier voege dat de vrouw hem € 50.000 dient te voldoen.
toedelen of verkoop van de woning
4.1
De man wil graag in de woning blijven wonen, maar heeft ter zitting aangegeven dat zijn mogelijkheden om de overname te financieren beperkt zijn. Niettemin zal het hof de man alsnog een termijn gunnen om uit de zoeken of er een mogelijkheid is dat hij de woning kan overnemen. Het hof gaat daarbij uit van een waarde van de woning van € 625.000 zoals eerder vastgesteld per 15 augustus 2022, het hof gaat ervan uit dat de huidige waarde niet lager zal zijn dan dat bedrag. Zulks is ook niet gebleken of gesteld. De man dient dan aan de vrouw te voldoen 37,5% van de netto overwaarde van de woning per datum van die waardevaststelling. Dat is de datum waartegen de woning aan de man zou worden toegedeeld, zodat het hof voor de hoogte van de hypotheekschuld ook van die datum zal uitgaan. De netto overwaarde wordt dus bepaald door de vastgestelde € 625.000 te verminderen met de hypotheekschuld op 15 augustus 2022 en met de kosten van de toedeling. De man krijgt 2 maanden de tijd, vanaf de datum van deze uitspraak, om de woning aldus aan zich toe te delen en de vrouw te doen ontslaan uit haar (hoofdelijke) aansprakelijkheid jegens de bank voor de hypotheekschuld. Lukt dat niet, of als al eerder duidelijk is dat de man de woning niet kan overnemen, dan dient de woning te worden verkocht via een makelaar. De opdracht tot verkoop dient dan binnen twee weken nadat voormelde termijn van twee maanden is verstreken te worden gegeven, of indien al eerder duidelijk is dat de man de woning niet kan overnemen binnen twee weken na die datum. De man dient dan zijn onvoorwaardelijke medewerking aan verkoop en levering te verlenen. De met de verkoop gemoeide kosten komen ten laste van partijen. Na verkoop dient de netto verkoopopbrengst (verkoopprijs minus hypotheekschuld op dat moment minus kosten verkoop) tussen partijen gedeeld te worden in de verhouding 62,5% voor de man en 37,5 % voor de vrouw.
verrekening van de hypotheek- en eigenaarslasten
4.11
Beide partijen hebben een grief geformuleerd ten aanzien van de hypotheek- en eigenaarslasten. Kort gezegd komen die erop neer dat de man vordert dat de vrouw voor de helft meebetaalt in deze lasten van de woning tot aan de levering. De vrouw is van mening dat die kosten voor rekening van de man moeten komen, nu hij alleen het genot van de woning heeft. Zo het hof toch de vordering van de man zou toewijzen, vordert zij op haar beurt een gebruiksvergoeding van de man.
4.12
Ter zitting is namens de man aangevoerd dat de vrouw in augustus 2018 uit de woning is vertrokken en dat de vrouw over de periode van eind januari 2017 tot augustus 2018 in de kosten met betrekking tot de lasten van de woning zou moeten meebetalen. Het hof begrijpt hieruit dat voor de periode daarna, vanaf augustus 2018, de man die kosten voor zijn rekening neemt. Niet weersproken is dat de vrouw in augustus 2018 de woning heeft verlaten en de man er sindsdien alleen woont. Het komt het hof dan ook redelijk voor dat de vrouw haar aandeel, de helft, betaalt in de hypotheeklasten en andere eigenaarslasten (woz-heffing) van eind januari 2017 tot augustus 2018. Het hof beschikt niet over de bedragen over die periode, maar dat is voor partijen zelf eenvoudig na te gaan. Vanaf augustus 2018 komen de lasten van de woning (hypotheeklasten en eigenaarslasten) geheel ten laste van de man, zonder nadere verrekening. Voor het dan ook nog toekennen van een gebruiksvergoeding ziet het hof geen aanleiding.
polis levensverzekering
4.13
Partijen zijn het erover eens dat de waardetoename van de polis levensverzekering van € 11.203 moet worden gedeeld. Bij de rechtbank waren beide partijen nog in de veronderstelling dat dit een bruto bedrag betrof waarover nog inkomstenbelasting moest worden voldaan. Inmiddels zijn partijen het eens dat dit niet het geval is en het een netto bedrag betreft. De man dient daarom, zoals de vrouw ook vordert, € 5.601,50 aan de vrouw te voldoen. De grief van de vrouw slaagt.
proceskosten
4.14
Beide partijen verzoeken om de ander in de kosten van de procedure te veroordelen. Het hof zal de kosten echter compenseren, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Beide partijen worden namelijk deels in het gelijk en deels in het ongelijk gesteld.
resumé
4.15
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen:
  • dient de vrouw aan de man € 70.000 te voldoen wegens de overbruggingslening, te voldoen bij levering van de woning;
  • dient de vrouw aan de man € 50.000 te voldoen wegens de door de man ontvangen schenking, te voldoen bij levering van de woning;
  • krijgt de man twee maanden de tijd om de woning tegen een waarde van € 625.000 aan zich toegedeeld te krijgen, waarbij de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank voor de hypotheekschuld dient te worden ontslagen, en dient de man 37,5 % van de overwaarde (€ 625.000 minus hypotheekschuld op 15 augustus 2022 minus kosten van toedeling) aan de vrouw te voldoen;
  • zo toedeling niet mogelijk is dient de woning te worden verkocht aan een derde en dient de netto verkoopopbrengst (verkoopprijs minus hypotheekschuld minus kosten verkoper) tussen partijen gedeeld te worden in de verhouding 62,5% voor de man en 37,5% voor de vrouw;
  • de vrouw dient aan de man te voldoen de helft van de hypotheeklasten en eigenaarslasten (woz-heffing) van eind januari 2017 tot augustus 2018, voor zover die helft door de man is voldaan, en vanaf augustus 2018 komen die lasten geheel ten laste van de man, zonder nadere verrekening;
  • de man dient aan de vrouw € 5.601,50 te voldoen wegens afkoop van de levensverzekering.

6.De slotsom

6.1
De grieven van de man slagen deels en falen voor het overige. Grief I van de vrouw slaagt en grief II faalt. Aan haar grief III komt geen zelfstandige betekenis toe. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen voor zover het betreft de daarin opgenomen beslissingen onder 5.2, 5.3, 5.4, 5.5 en 5.7 en beslissen zoals hierna vermeld. Voor het overige word het bestreden vonnis bekrachtigd.
6.2
De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in het principaal en in het incidenteel hoger beroep:
7.1
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 13 juli 2022 voor zover het betreft de beslissingen onder 5.2, 5.3, 5.4, 5,5 en 5.7 van het dictum;
7.2
veroordeelt de vrouw om aan de man € 70.000 te betalen wegens aflossing van de overbruggingslening, te betalen ter gelegenheid van na te melden levering van de woning [adres1] te [woonplaats1] ;
7.3
veroordeelt de vrouw om aan de man € 50.000 te betalen wegens aflossing op de hypotheek door de man met door hem uit schenking ontvangen gelden, te betalen ter gelegenheid van na te melden levering van de woning [adres1] te [woonplaats1] ;
7.4
deelt de woning aan [adres1] te [woonplaats1] tegen een waarde van € 625.000 toe aan de man onder de voorwaarde dat de vrouw uit haar (hoofdelijke) aansprakelijkheid jegens de bank ten aanzien van de hypothecaire geldlening wordt ontslagen, welke toedeling goederenrechtelijk dient te zijn bewerkstelligd binnen twee maanden na de datum van dit arrest, waarbij de man aan de vrouw dient te voldoen 37,5 % van de overwaarde (€ 625.000 minus de hypotheekschuld op 15 augustus 2022 minus kosten van toedeling);
7.5
zo voormelde toedeling niet binnen twee maanden na de datum van dit arrest goederenrechtelijk is uitgevoerd of al eerder binnen die twee maanden vast staat dat de man de woning niet kan overnemen, dienen partijen de woning binnen twee weken na die twee maanden of binnen twee weken nadat vast staat dat de man de woning niet kan overnemen, via [naam2] te [plaats1] te koop te zetten, waarbij de verkoopprijs door de makelaar wordt bepaald als partijen daarover geen overeenstemming hebben, en veroordeelt de man om zijn onvoorwaardelijke medewerking aan de verkoop en levering van de woning te verlenen, waarbij de netto verkoopopbrengst (verkoopprijs minus hypotheekschuld minus kosten verkoper) tussen partijen gedeeld dienen te worden in de verhouding 62,5% voor de man en 37,5% voor de vrouw;
7.6
veroordeelt de vrouw om aan de man te betalen de helft van de hypotheeklasten en eigenaarslasten (woz-heffing) van eind januari 2017 tot augustus 2018, voor zover die helft door de man is voldaan, te betalen ter gelegenheid van voormelde levering van de woning [adres1] te [woonplaats1] , en bepaalt dat vanaf augustus 2018 die lasten geheel ten laste van de man komen, zonder nadere verrekening;
7.7
veroordeelt de man om aan de vrouw € 5.601,50 te betalen wegens afkoop van de levensverzekering, te betalen ter gelegenheid van voormelde levering van de woning [adres1] te [woonplaats1] ;
7.8
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
7.9
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
7.1
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Feunekes, voorzitter, M.L. van der Bel en S. Kuijpers en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2024.