In deze zaak gaat het om de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2019, die onder toezicht is gesteld van een gecertificeerde instelling (GI). De moeder van de minderjarige is in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de kinderrechter die de uithuisplaatsing heeft verlengd tot 13 september 2024. De kinderrechter had eerder al verschillende machtigingen tot uithuisplaatsing verleend, omdat de veiligheid van de minderjarige niet kon worden gegarandeerd in het moeder-kindhuis waar zij verbleven. De moeder heeft aangegeven dat zij inmiddels haar leven op orde heeft en dat de omgang met de minderjarige goed verloopt. Echter, het hof oordeelt dat de moeder op dit moment niet in staat is een veilig opvoedingsklimaat te bieden. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds zijn verblijf in het gezinshuis vooruitgang heeft geboekt op verschillende gebieden, en dat er onvoldoende bewijs is dat de moeder in staat is om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kinderrechter en verlengt de uithuisplaatsing tot 13 september 2024.