ECLI:NL:GHARL:2024:4540

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
200.340.320
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging uithuisplaatsing van minderjarige onvoldoende onderbouwd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige2]. De moeder van de minderjarige was in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die eerder een machtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De minderjarige was onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst, en de moeder wilde dat het hof de beslissing van de kinderrechter ongedaan maakte.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderrechter in eerdere beschikkingen de machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd, maar dat de noodzaak voor deze verlenging onvoldoende was onderbouwd. De moeder had positieve stappen gezet in haar ontwikkeling en de omgang met de minderjarige verliep goed. Het hof heeft de zorgen van de gecertificeerde instelling (GI) over de ontwikkeling van de minderjarige erkend, maar vond dat er onvoldoende bewijs was dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige.

Het hof heeft geconcludeerd dat de beschikking van de kinderrechter vernietigd moest worden en het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing werd afgewezen. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de stem van de minderjarige en de positieve ontwikkelingen in de thuissituatie bij de moeder.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.340.320
zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 565636 (machtiging tot uithuisplaatsing) en 565729 (zorgregeling)
beschikking van 9 juli 2024
in de zaak van
[verzoekster]
die woont in [woonplaats1]
verzoekster in hoger beroep
hierna: de moeder
advocaat: mr. E.C. Weijsenfeld
en
de gecertificeerde instelling Stichting Samen Veilig Midden-Nederland
die is gevestigd in Amersfoort
belanghebbende in hoger beroep
hierna: de GI
en
[de vader]
die woont in [woonplaats2]
belanghebbende in hoger beroep
hierna: de vader
advocaat: mr. B. Blanckenburg
en
[de pleegmoeder]
die woont in [woonplaats1]
belanghebbende in hoger beroep
hierna: pleegmoeder

1.Samenvatting van de beslissing

[de minderjarige2] is onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Het hof vindt dat de beslissing van de kinderrechter niet in stand kan blijven en legt hierna uit waarom.

2.De kern van de zaak

2.1
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn de kinderen van de ouders. [de minderjarige1] is [in]
2006 geboren, [de minderjarige2] is [in] 2009 geboren. De ouders hebben samen het gezag over de kinderen. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] woonden voor de uithuisplaatsing bij de moeder. De kinderen staan onder toezicht van de GI.
2.2
Bij beschikking van 22 december 2022 werd een ondertoezichtstelling uitgesproken voor beide minderjarigen, voor de duur van een jaar. [de minderjarige1] werd op dat moment ook uit huis geplaatst.
2.3
Bij beschikking van 17 maart 2023 heeft de kinderrechter een machtiging tot
uithuisplaatsing van [de minderjarige2] in een netwerkpleeggezin verleend, vanaf 20 maart 2023 tot
22 juli 2023. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot
22 maart 2024. Bij beschikking van 21 december 2023 heeft de kinderrechter de beslissing
op het resterende deel van het verzoek om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen,
aangehouden.
2.4
Daarnaast heeft de kinderrechter bij beschikking van 21 december 2023 de volgende
voorlopige zorgregeling tussen [de minderjarige2] en de moeder vastgesteld: [de minderjarige2] gaat vanaf 8 januari
2024 iedere woensdag uit school tot vrijdagavond 19.00 uur naar de moeder. Verder heeft de kinderrechter bij deze beschikking de volgende zorgregeling tussen [de minderjarige2] en de vader
vastgesteld: [de minderjarige2] gaat één keer per twee maanden, op de tweede zaterdag, shoppen met de
vader tussen 11 uur en 15 uur, in een stad die zij mag bepalen.
2.5
De kinderrechter heeft daarna de GI een machtiging gegeven om [de minderjarige2] uit huis te plaatsen in een netwerkpleeggezin tot 22 juni 2024. Ook is een voorlopige zorgregeling tussen [de minderjarige2] en de moeder vastgesteld waarbij om de week [de minderjarige2] van vrijdag uit school tot vrijdag naar school bij de moeder verblijft en in de weken dat [de minderjarige2] bij de moeder verblijft, is zij drie middagen uit school tot aan het avondeten bij de pleegmoeder. Iedere verdere beslissing is aangehouden tot de zitting bij de rechtbank op 21 mei 2024. [de minderjarige1] woont (voltijds) bij dezelfde pleegmoeder.
2.6
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij komt daarvan in hoger beroep. Zij wil dat het hof de beslissing van de kinderrechter over de uithuisplaatsing van [de minderjarige2] ongedaan maakt.
2.7
De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking die de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, op 19 maart 2024 heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking).
2.8
Het hof heeft de volgende stukken:
- het beroepschrift met stukken (ook nader aangevuld)
- verweerschrift (met stukken)
- een nader stuk van de GI, binnengekomen op 12 juni 2024
- aanvullende stukken van de moeder op 17 juni 2024
2.9
[de minderjarige2] heeft op 17 juni 2024 gesproken met een raadsheer en een griffier van het hof. Zij heeft verteld wat zij vindt van de (verlenging van de) uithuisplaatsing.
2.1
De zitting bij het hof was op 20 juni 2024. Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat en tolk
  • de vader met zijn advocaat en tolk en
  • een zittingsvertegenwoordigster van de GI.

3.Het oordeel van het hof

Wat staat in de wet?
3.1
De verlenging van de machtiging voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige2] liep van 22 maart 2024 tot 22 juni 2024 en is dus al verlopen op het moment van deze uitspraak. Toch zal het hof toetsen of de kinderrechter terecht de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verlengd. Deze toets wordt een rechtmatigheidstoets genoemd en is gebaseerd op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). In dat artikel staat het recht op eerbiediging van het gezinsleven.
3.2
Op grond van artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling die is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen. De kinderrechter kan die machtiging alleen geven als de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige of als de uithuisplaatsing nodig is om te onderzoeken hoe het geestelijk en lichamelijk met de minderjarige gaat. Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
Wat is het oordeel van het hof?
3.3
Op grond van de stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, staat voor het hof vast dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [de minderjarige2] . De GI heeft in het verzoek toegelicht dat het voor [de minderjarige2] en het veiligstellen van haar sociaal emotionele ontwikkeling, dat wil zeggen haar identiteit, het belangrijk dat zij bij de pleegmoeder blijft wonen. [de minderjarige2] is 14 jaar maar sociaal emotioneel veel jonger dan haar kalenderleeftijd. Om haar identiteit te versterken is er structuur nodig in haar leven, moeten er heldere grenzen en regels zijn voor rust, en heeft ze een ouder nodig die haar stimuleert en haar verder brengt in haar ontwikkeling. Het afgelopen jaar is [de minderjarige2] hierin vooruit gegaan. Om deze groei te borgen is de GI van mening dat het van belang is dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige2] worden verlengd. De moeder is het hier niet mee eens en wil dat [de minderjarige2] weer (volledig) thuis komt wonen.
3.4
Het hof begrijpt het verzoek van de GI, maar voor het hof blijft te onduidelijk waarom [de minderjarige2] vanaf 22 maart 2024 niet weer voltijds bij haar moeder kon worden wonen. De omgang tussen de moeder en [de minderjarige2] is uitgebreid en dit gaat goed. [de minderjarige2] verblijft inmiddels de helft van de tijd bij de moeder, zij woont de ene week bij de pleegmoeder en de andere week bij de moeder. [de minderjarige2] heeft duidelijk verteld dat zij de wisselingen tussen de moeder en pleegmoeder als heel belastend ervaart. Ze zou graag op één plek wonen en dan het liefst bij haar moeder. Dat heeft zij ook al eerder te kennen gegeven. Het contact met de pleegmoeder, die zij al haar hele leven kent, wil [de minderjarige2] hoe dan ook houden.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken de GI aan [naam1] heeft verzocht onderzoek te doen. Dit onderzoek ziet volgens de GI op contextuele therapie voor het hele systeem, in combinatie met Hulpgerichte Diagnostiek (HGD) die zich richt op [de minderjarige2] en dat wat zij nodig heeft. Dit onderzoek zal niet eerder dan augustus 2024 starten en een jaar in beslag nemen. Desgevraagd heeft de GI verklaard dat dit onderzoek ook zonder uithuisplaatsing kan plaatsvinden.
Over de thuissituatie bij moeder blijkt uit het verslag van [naam2] in hulp en zorg over de begeleiding van oktober 2023 tot en februari 2024 het volgende. De ambulant begeleider stelt dat de moeder in het algemeen altijd goed meewerkt en luistert naar adviezen. De adviezen zijn op het gebied van communicatie met haar dochters, communicatie met pleegmoeder en met derden. De ambulant begeleider ziet duidelijk een opgaande lijn ten opzichte van eind 2022 waarbij moeder beter met haar dochters communiceert. De moeder heeft inmiddels ook een groter sociaal netwerk. Daarover heeft de moeder op zitting verteld dat zij een dagbesteding heeft in de vorm vrijwilligerswerk voor enkele dagen per week en dat zij les volgt in de Nederlandse taal, waardoor haar beheersing van het Nederlands is verbeterd, wat het voor haar ook weer gemakkelijker maakt aan te sluiten. De moeder heeft verder verklaard dat het veel beter met haar gaat en dat zij geen psychische hulp meer nodig heeft, ook geen controle van de psychiater in verband met de eerder doorgemaakte psychose.
3.5
Uit de stukken leidt het hof af dat door de ingezette hulp zowel door [de minderjarige2] als de moeder positieve stappen zijn gezet. Het is van belang om gewicht toe te kennen aan de duidelijke en herhaalde uitingen van [de minderjarige2] , die als veertienjarige haar stem aan het vinden is en te kennen geeft dat zij bij haar moeder wil wonen. De moeder heeft verklaard dat zij aan alle hulpverlening en onderzoeken zal blijven meewerken. Anders dan de kinderrechter acht het hof door de GI onvoldoende onderbouwd aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om [de minderjarige2] wel volledig terug te plaatsen bij de moeder, terwijl het op de weg van de GI lag om hierover duidelijkheid te verschaffen. Zoals verklaard door de GI is een uithuisplaatsing niet nodig om onderzoek te doen naar [de minderjarige2] . Daar komt bij dat het hof het niet in het belang van [de minderjarige2] acht om het onderzoek van [naam1] dat mogelijk nog tot augustus 2025 zal duren af te wachten. Ook heeft de GI onvoldoende onderbouwd welke stappen door de moeder nog concreet zouden moeten worden gezet. Onder voornoemde omstandigheden is onvoldoende gebleken van de noodzaak voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige2] en evenmin voor onderzoek hoe het geestelijk en lichamelijk met [de minderjarige2] gaat. Dit alles laat onverlet dat het hof de zorgen van de GI (en de wens om voorzichtig en gefaseerd te werk te gaan) wel begrijpt, gelet op alles wat in het verleden is voorgevallen en de mogelijke druk die [de minderjarige2] vanuit de moeder ervaart. Mocht uit het nog te verrichten onderzoek toch blijken dat de ingezette lijn omhoog in de situatie bij moeder onvoldoende kan worden vastgehouden, dan kunnen waar nodig weer andere stappen worden gezet.
3.6
Het vorenstaande betekent dan ook dat de beschikking van 19 maart 2024 zal worden vernietigd en het verzoek van de GI tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] tot 22 juni 2024 zal worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, op 19 maart 2024 over de machtiging tot uithuisplaatsing en beslist:
wijst het verzoek van de GI tot het verlengen van een machtiging tot uithuisplaatsing tot
22 juni 2024 van [de minderjarige2] alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, E. de Boer en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier en is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2024.