ECLI:NL:GHARL:2024:4539

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
200.336.640
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie op basis van behoeftigheid en inkomensverandering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van partneralimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om de partneralimentatie te verlagen, omdat zijn inkomen is verminderd en de vrouw inmiddels een betaalde baan heeft. De rechtbank Overijssel had eerder het verzoek van de man afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, zoals de leeftijd van de man en zijn overstap naar een functie met dagdiensten, wat zijn gezondheid ten goede komt. Het hof heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 2.801 per maand, rekening houdend met haar werkcapaciteit van 24 uur per week. De man kan vanaf 1 juni 2024 een bijdrage van € 1.376 bruto per maand betalen, en vanaf 1 november 2024 zal dit bedrag verlaagd worden naar € 1.018 bruto per maand. Het hof heeft het verzoek van de man om de alimentatieverplichting te beëindigen bij zijn AOW-gerechtigdheid afgewezen, omdat de toekomstige financiële situatie onvoldoende is gespecificeerd. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en de alimentatie is aangepast op basis van de nieuwe omstandigheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.336.640
(zaaknummer rechtbank Overijssel 296210)
beschikking van 9 juli 2024
in de zaak van
[verzoeker],
die woont in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. N. Nijenhuis-Kloosterboer,
en
[verweerster],
die woont in [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. G.J. Ligtenberg.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 12 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, binnengekomen op 12 januari 2024;
  • het verweerschrift met producties;
  • een journaalbericht van mr. Nijenhuis-Kloosterboer van 15 mei 2024 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Ligtenberg van 16 mei 2024 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Nijenhuis-Kloosterboer van 22 mei 2024 met een productie;
  • een journaalbericht van mr. Ligtenberg van 24 mei 2024 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling was op 28 mei 2024. Aanwezig waren de man en de vrouw, beiden bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. De echtscheiding is uitgesproken in de beschikking van 4 november 2016. Die beschikking is op 16 november 2016 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen hebben op 5 oktober 2016 een echtscheidingsconvenant ondertekend. In het echtscheidingsconvenant hebben zij (onder andere) de volgende afspraken gemaakt over een uitkering tot levensonderhoud (partneralimentatie):
“2.1 De man zal met ingang van de eerste van de maand, volgend op de maand waarin de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand maandelijks bij vooruitbetaling aan de vrouw een alimentatie van € 1.379,00 bruto betalen, als bijdrage in haar levensonderhoud.
2.2
Het in artikel 2.1 genoemde bedrag is gebaseerd op het bruto jaarinkomen van de man conform de salarisspecificatie 2016 ad € 50.407. Het bruto jaarinkomen van de vrouw is nihil. Het netto gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk bedroeg € 34.030.
2.3
De behoefte van de vrouw is vastgesteld op € 2.382. Deze behoefte is vastgesteld volgens de Hof-methode. De draagkracht van de man is vastgesteld op € 1.379.
(…)
2.6
De vrouw zal zich inspannen om de komende jaren een betaalde baan te vinden, teneinde tenminste ten dele in haar eigen levensonderhoud te voorzien.”
3.3
In de beschikking van 4 november 2016 heeft de rechtbank (onder andere) bepaald dat:
  • het echtscheidingsconvenant deel uitmaakt van die beschikking;
  • de man aan de vrouw met ingang van de eerste van de maand volgend op de datum van de echtscheiding € 1.379 bruto per maand aan partneralimentatie moet betalen.
3.4
De partneralimentatie bedraagt na indexering in 2023 (afgerond) € 1.622 en in 2024 € 1.722 per maand.

4.Het geschil

4.1
De man heeft de rechtbank verzocht om de partneralimentatie te wijzigen. De vrouw heeft verweer gevoerd. De rechtbank heeft het verzoek van de man afgewezen in de bestreden beschikking.
4.2
De man is het niet eens met de bestreden beschikking en komt met vier grieven in hoger beroep. De man verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en:
-
primair
de partneralimentatie met ingang van 1 juli 2023 te wijzigen en te bepalen op een bedrag van € 1.100 per maand en met ingang van 1 januari 2024 op een bedrag van
€ 900 per maand, althans een datum en een bedrag dat (naar het hof leest:) het hof redelijk vindt;
subsidiairde partneralimentatie met ingang van 1 juli 2023 te wijzigen en te bepalen op een bedrag van € 1.344 per maand, althans een datum en een bedrag dat (naar het hof leest:) het hof redelijk vindt;
  • te bepalen dat de vrouw de te veel ontvangen partneralimentatie terug moet betalen aan de man;
  • te bepalen dat de alimentatieverplichting van de man eindigt met ingang van de datum waarop de man AOW-gerechtigd wordt, nu uitgaande van 27 juli 2028.
4.3
De vrouw voert verweer in hoger beroep en vraagt het hof om de verzoeken van de man af te wijzen.

5.De overwegingen voor de beslissing

Wijziging van omstandigheden
5.1
Op grond van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
Gebleken is dat sprake is van wijzigingen van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW. De overeenkomst is acht jaar geleden opgesteld en de vrouw heeft al geruime tijd een betaalde baan waarmee zij gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud voorziet. De man heeft verder gesteld dat hij minder inkomen kan verwerven omdat het werken in ploegendiensten te zwaar voor hem is. Hij heeft per 20 mei 2024 een fulltimebaan als afdelingshoofd met alleen nog dagdiensten aanvaard. In verband met zijn conditie wil hij graag zijn dienstverband verminderen naar 32 uur per week. Naar het oordeel van het hof zijn dit relevante wijzigingen van omstandigheden die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigen.
5.2
Het hof neemt de systematiek van berekening van de partneralimentatie op basis van de richtlijnen van het Rapport alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatie als uitgangspunt. Het hof zal de diverse berekeningen aan deze beschikking hechten. Het hof bespreekt hierna alleen de punten waarover partijen van mening verschillen en – al dan niet – een afwijking van die richtlijnen bepleiten.
Ingangsdatum
5.3
De man heeft verzocht de bijdrage voor de vrouw te wijzigen met ingang van 1 juli 2023. Hij heeft zijn verzoek weliswaar ingediend op 8 mei 2023 maar hij wil de vrouw tijd gunnen om te anticiperen op een mogelijke vermindering van de partneralimentatie.
De vrouw stelt dat zij in financiële problemen komt als zij een deel van de door haar ontvangen partneralimentatie aan de man moet terugbetalen en verzoekt om de bijdrage niet eerder dan de datum van de beschikking van het hof te verminderen. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aangegeven dat hij, wanneer er een terugbetalingsverplichting ontstaat, bereid is een betalingsregeling te treffen met de vrouw.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Als de rechter een alimentatieverplichting oplegt, wijzigt of laat eindigen, dan heeft hij (op grond van artikel 1:402 BW) grote vrijheid bij het bepalen van de ingangsdatum. De -gewijzigde- verplichting kan ingaan op de datum dat:
  • de omstandigheden zijn gewijzigd,
  • de man/vrouw op de hoogte was van de wijziging van de omstandigheden,
  • het oorspronkelijke verzoekschrift is ingediend, of
  • de bestreden beschikking werd gegeven.
Ook een andere datum is mogelijk, maar de rechter moet in elk geval behoedzaam omgaan met deze beslissingsvrijheid als een wijziging met terugwerkende kracht ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde, omdat die daardoor zou moeten terugbetalen wat in de daaraan voorafgaande periode in feite is betaald of verhaald. Dat geldt ook voor de rechter in hoger beroep als die een in eerste aanleg vastgestelde of gewijzigde bijdrage verlaagt of op nihil bepaalt.
Het hof is van oordeel dat de vrouw vanaf de datum dat de man zijn verzoekschrift tot wijziging van de partneralimentatie bij de rechtbank heeft ingediend, rekening heeft kunnen en moeten houden met een mogelijke verlaging van de partneralimentatie en de door de man verzochte ingangsdatum van 1 juli 2023 redelijk is. Daarom zal het hof de stellingen van partijen en hun financiële situaties beoordelen per die datum.
Behoefte
5.5
In het echtscheidingsconvenant van partijen is de behoefte van de vrouw op basis van de hofnorm vastgesteld op € 2.382 per maand in 2016. De man stelt dat destijds bij de berekening van de behoefte een fout moet zijn gemaakt, want de hofnorm gaat uit van 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen. Uitgaande van het in het echtscheidingsconvenant vermelde netto gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk van € 34.030, was de behoefte van de vrouw geen € 2.382 maar € 1.701 per maand op basis van de hofnorm.
De vrouw is het met deze stelling van de man niet eens. Volgens haar verwierven partijen beiden zwarte inkomsten. De man voerde schilderwerk uit en zij had zwarte inkomsten als schoonmaakster van ongeveer € 500 netto per maand. Met dit feit hebben zij rekening gehouden bij het vaststellen van de hoogte van haar behoefte.
De man betwist dat hij structureel schilderwerk heeft verricht, dit is slecht twee of drie keer voorgekomen.
5.6
Het hof is van oordeel dat de in het echtscheidingsconvenant vermelde behoefte van de vrouw van € 2.382 per maand in 2016 als uitgangspunt moet worden genomen. De hoogte van de behoefte is gerelateerd aan de welstand tijdens het huwelijk. De man heeft niet weersproken dat de vrouw destijds in ieder geval een netto-inkomen van ongeveer € 500 per maand had uit schoonmaakwerk. Dit vormt een sterke aanwijzing voor de stelling van de vrouw dat bij het bepalen van de hoogte van haar behoefte ook rekening is gehouden met die inkomsten. Daarnaast blijkt ook uit een door de man overgelegd overzicht [1] van maandelijkse inkomsten en uitgaven tijdens het huwelijk van partijen dat het gezamenlijk inkomen ruim € 400 per maand hoger was dan waar de man nu vanuit gaat.
Volgens de wettelijke indexering bedraagt de behoefte per 1 juli 2023 dan € 2.801 per maand.
Behoeftigheid
5.7
De man is van mening dat de vrouw zich onvoldoende inspant om zelf zoveel mogelijk in haar behoefte te voorzien. Hij vindt het onredelijk dat de vrouw een beperkt aantal uren werkt en zij van hem verwacht dat hij zijn werk fulltime en in nacht- en ploegendienst blijft voortzetten. De vrouw had na de echtscheiding meer kunnen en moeten doen om haar positie op de arbeidsmarkt te verbeteren. Hij vindt dat ook van de vrouw mag worden verwacht dat zij fulltime werkt, maar in elk geval 24 uur per week.
5.8
De vrouw is het daarmee niet eens. Zij stelt dat haar mogelijkheden om betaald werk te vinden zeer beperkt zijn. Zij heeft tijdens het huwelijk voor de kinderen gezorgd en zij heeft daardoor een achterstand op de arbeidsmarkt en zij is negenenvijftig jaar. Zij heeft vanaf 2017 een vast dienstverband bij de [naam1] als schoonmaakster waar zij 13 uur per week werkt. Zij heeft ingeschreven gestaan als werkzoekende bij een bureau en gesolliciteerd. Werken in een winkel met airconditioning is voor haar niet meer mogelijk, omdat zij oogklachten heeft. Ook kampt zij met artrose aan haar handen. Per februari van dit jaar heeft zij haar positie nog wel kunnen verbeteren. Zij heeft andere schoonmaakwerkzaamheden gevonden voor 8 uur per week. Zij werkt in de morgen bij haar ene werkgever en in de middag bij haar andere werkgever. Zij werkt op dit moment vier tot vijf uur per dag. Het is volgens de vrouw niet goed inpasbaar om hiernaast nog andere werkzaamheden te verrichten. Ook is volgens de vrouw niet te verwachten dat zij een andere baan met in totaal meer dan 21 uren per week zal vinden.
5.9
Het hof overweegt als volgt. Van behoeftigheid is sprake als de vrouw niet voldoende inkomsten heeft, noch zich deze in redelijkheid kan verwerven, om volledig in haar eigen behoefte te kunnen voorzien. Door de man wordt erkend dat de vrouw een achterstand heeft opgelopen op de arbeidsmarkt. Daar staat tegenover dat de vrouw 52 jaar was toen partijen uit elkaar gingen en de vrouw inmiddels ruim zeven jaar de tijd heeft gehad om haar mogelijkheden zoveel mogelijk te benutten. Er rust een wettelijke inspanningsverplichting op de vrouw om zoveel mogelijk in haar eigen levensonderhoud te voorzien en daarnaast zijn partijen in het echtscheidingsconvenant ook overeengekomen dat de vrouw zich zal
inspannen om een betaalde baan te vinden om daarmee tenminste ten dele in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Nu de vrouw heeft verklaard dat zij vier tot vijf uur per dag werkt, oordeelt het hof dat de vrouw in staat is om in ieder geval 24 uur per week te werken. Op dit moment ziet het hof geen aanleiding om van een nog hogere verdiencapaciteit uit te gaan. De belangrijkste reden daarvoor is de leeftijd van de vrouw en de aard van haar werkzaamheden in de schoonmaak. Dat neemt niet weg dat op de vrouw onveranderd een inspanningsplicht rust om haar mogelijkheden maximaal te benutten om zoveel als mogelijk zelf in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
Het hof gaat daarom bij het bepalen van haar behoeftigheid uit van een fictief dienstverband van 24 uur per week in plaats van 21 uur per week bij haar werkgevers. Uit de salarisspecificaties blijkt dat de vrouw bij beide werkgevers een gelijk uurloon verdient. Uit pragmatische overwegingen zal het hof daarom haar inkomen bij de [naam1] zoals genoten in 2023 bij een dienstverband van 13 uur, extrapoleren naar een dienstverband van 24 uur. Omgerekend acht het hof de vrouw dan in staat om een inkomen te verwerven van € 19.608 bruto per jaar. Uit de aangehechte draagkrachtberekening blijkt dat een dergelijk inkomen in de situatie van de vrouw in 2023 zou hebben geleid tot een netto besteedbaar inkomen (NBI) van € 1.581 per maand (bijlage 1). Gelet op het feit dat de behoefte van de vrouw in 2023 € 2.801 bedraagt, heeft zij dan nog een bedrag van € 1.220 netto per maand (€ 2.801 - € 1.581) van de man nodig om in haar totale behoefte te voorzien. Het hof heeft berekend dat dat een brutobedrag is van € 2.338 per maand (bijlage 2). Het hof zal beoordelen in hoeverre de man is staat is in deze huwelijksgebonden behoefte bij te dragen.
draagkracht man
5.1
Het hof rekent op basis van de door de man overgelegde loonstrook juli 2023 met een inkomen van € 4.033 bruto per maand, de vakantietoeslag en een ploegentoeslag van € 786 bruto per maand omdat deze bedragen ook niet in geschil zijn. Rekening houdend met de pensioenpremies en de heffingskortingen leidt dit voor de man tot een NBI van € 3.394 per maand (bijlage 3).
5.11
Net als de man houdt het hof verder rekening met de helft van het woonbudget nu hij samenwoont met een nieuwe partner. Zijn draagkrachtruimte per juli 2023 is dan € 1.709 per maand en hiervan dient hij € 1.025 per maand aan te wenden voor de vrouw. Vermeerderd met het belastingvoordeel dat de man heeft omdat hij partneralimentatie aan de vrouw voldoet, kan de man een bijdrage aan de vrouw voldoen van € 1.625 bruto per maand (bijlage 3). Het hof stelt vast dat dit bedrag nagenoeg gelijk is aan het bedrag dat de man vorig jaar aan de vrouw diende te betalen. Hierin ziet het hof aanleiding het verzoek van de man af te wijzen.
nieuwe situatie van de man per 1 juni 2024
5.12
Gebleken is dat de man per 20 mei 2024 een functie als afdelingshoofd heeft aanvaard. Hij heeft die keuze gemaakt omdat hij dan nog enkel dagdiensten heeft en dat ten goede komt van zijn gezondheid. De advocaat van de vrouw heeft de nieuwe aanstelling ter zitting bekeken en bevestigd. De inkomensachteruitgang die de man ten gevolge daarvan heeft, is gering. De man heeft een pro forma loonstrook overgelegd en berekend dat zijn nieuwe inkomen leidt tot een NBI van € 3.307 per maand.
Het hof acht het gelet op de leeftijd van de man, hij is drieënzestig jaar, redelijk dat de man deze keuze heeft gemaakt. Het hof is anders dan de vrouw van oordeel dat niet van de man hoeft te worden verwacht dat hij met het oog op zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw werkzaam blijft in zijn oude functie met ploegendiensten en mogelijk op termijn ook weer nachtdiensten. Het is een feit van algemene bekendheid dat oudere werknemers steeds meer hinder gaan ondervinden van de wisselende werktijden bij werkzaamheden in ploegendienst. Het hof ziet de inkomensachteruitgang van de man niet als een inkomensvermindering die verwijtbaar is en zal daarmee daarom rekening houden.
5.13
De man heeft volgens zijn berekening dan een draagkrachtruimte van € 1.446 per maand en hiervan dient hij € 867 per maand aan te wenden voor de vrouw. Inclusief het belastingvoordeel kan de man vanaf juni 2024 een bijdrage voor de vrouw voldoen van € 1.376 bruto per maand. Het hof zal de eerder vastgestelde en overeengekomen bijdrage daarom wijzigen met ingang van 1 juni 2024 en vaststellen op dit bedrag.
werkzaamheden verrichten 80% met ingang van 1 november 2024
5.14
De man heeft benadrukt dat hij vanwege zijn leeftijd en conditie heel graag in arbeidsduur terug wil naar 32 uren per week. Hij heeft vanaf zijn zestiende jaar altijd fulltime gewerkt en zich zonder diploma’s opgewerkt. Mede gelet op het geringe aantal uren dat de vrouw werkzaam is, kan niet van hem worden geëist dat hij fulltime blijft werken om de lang geleden overeengekomen partneralimentatie te kunnen blijven voldoen.
De vrouw voert hiertegen verweer.
5.15
Het hof neemt in aanmerking, zoals hiervoor al is overwogen, dat de man vanwege de ploegendiensten al vele jaren zwaar werk heeft verricht en inmiddels drieënzestig jaar is. Het hof vindt het begrijpelijk en ook redelijk dat de man naast het feit dat hij nu niet meer in ploegendienst werkzaam is ook een vermindering van zijn arbeidsuren wenst naar 32 uur per week. Temeer nu de vrouw zelf tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep bij dit hof ook heeft verklaard dat bepaalde werkzaamheden, zoals het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden in een instelling, haar te zwaar vallen. Het hof vindt dat de vrouw een termijn moet worden gegund om te kunnen anticiperen op een verder verlaging van de partneralimentatie. Daarom zal het hof per november 2024 de draagkrachtberekening van de man gebaseerd op een dienstverband van 32 uur per week volgen. Uit de draagkrachtberekening volgt dat de man in die situatie een NBI heeft van € 2.864 per maand. Zijn draagkrachtruimte is dan € 1.070 en hiervan dient hij € 642 voor de vrouw aan te wenden. Rekening houden met het belastingvoordeel kan de man dan een partneralimentatie van € 1.018 bruto per maand voldoen. Met ingang van 1 november 2024 zal het hof de partneralimentatie vaststellen op dit bedrag.
terugbetalingsverplichting
5.16
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de man de eerder overeengekomen partneralimentatie tot nu toe nog steeds heeft betaald. Het hof zal de partneralimentatie zoals blijkt uit het hiervoor overwogene pas wijzigen met ingang van 1 juni 2024. Het hof is van oordeel dat dit niet leidt tot een onoverkomelijke terugbetalingsverplichting voor de vrouw.
beëindiging van de partneralimentatie per 27 juli 2028
5.18
Tot slot heeft de man verzocht zijn alimentatieverplichting tegenover de vrouw te beëindigen met ingang van de datum waarop hij AOW-gerechtigd wordt, nu uitgaande van 27 juli 2028. Hij stelt met ingang van die datum dan geen draagkracht meer te hebben omdat hij pas pensioen zal gaan ontvangen vanaf 27 april 2029. Hij zal dan dus een periode moeten rondkomen van uitsluitend de AOW-uitkering.
De vrouw voert hiertegen verweer en stelt dat dit moment te ver de toekomst is gelegen om daar nu al iets over te kunnen beslissen.
5.19
Het hof is van oordeel dat dit verzoek van de man moet worden afgewezen. De man heeft zijn toekomstige situatie onvoldoende concreet gespecificeerd. Niet is duidelijk hoe de financiële situatie van de man medio juli 2028 precies zal uitpakken. Nu het door de man opgebouwde pensioen ook zal moeten worden verevend, gaat het hof ervan uit dat partijen te zijner tijd met elkaar zullen gaan overleggen.
de slotsom
5.2
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven van de man gedeeltelijk en dit leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking vernietigt en zal beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 12 oktober 2023, en opnieuw beschikkende:
wijzigt met ingang van 1 juni 2024 de beschikking van de rechtbank Overijssel,
zittingsplaats Almelo, van 4 november 2016, alsmede het door beide partijen op
5 oktober 2016 ondertekende echtscheidingsconvenant voor wat betreft de hoogte van de partneralimentatie zoals opgenomen onder 2.1 van dat convenant en bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud:
  • met ingang van 1 juni 2024 een bedrag van € 1.376 bruto per maand, en
  • met ingang van 1 november 2024 een bedrag van € 1.018 bruto per maand zal betalen,
de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, K.A.M. van Os-ten Have en M.E.L. Klein, bijgestaan door de griffier, en is op 9 juli 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
Bijlage 1: inkomen van de vrouw in 2023 bij 24 uur per week
Bijlage 2: aanvullende behoefte van de vrouw bij een inkomen op basis van 24 uur per week en een totale behoefte van € 2.801
Bijlage 3: draagkracht man per 1 juli 2023

Voetnoten

1.productie 12 bij zijn journaalbericht van 1 september 2023