ECLI:NL:GHARL:2024:4538

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
200.340.452
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen met betrekking tot de moeder en de raad voor de kinderbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [de minderjarige1], [de minderjarige2] en [de minderjarige3]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had grieven ingediend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 7 februari 2024 de ondertoezichtstelling van de kinderen had uitgesproken. De moeder verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad voor de kinderbescherming tot ondertoezichtstelling af te wijzen of in duur te bekorten.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder van [de minderjarige2] terecht onder toezicht is gesteld, gezien de ernstige bedreiging van haar ontwikkeling. [de minderjarige2] heeft een licht verstandelijke beperking en ADHD, en ervaart veel problemen op school en in haar emotionele ontwikkeling. De moeder heeft hulp nodig om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen, en het hof oordeelde dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is.

Voor [de minderjarige1] en [de minderjarige3] oordeelde het hof echter dat de zorgen over hun ontwikkeling niet voldoende zijn om een ondertoezichtstelling te rechtvaardigen. De moeder heeft zich ingespannen voor hulpverlening en er zijn geen aanwijzingen dat zij niet meewerkt. Het hof heeft daarom de beschikking van de kinderrechter vernietigd voor deze twee kinderen en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling afgewezen. De uitspraak is gedaan door mrs. S. Kuijpers, K. Mans en A.T. Bol.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.340.452
(zaaknummer rechtbank Gelderland 431140)
beschikking van 9 juli 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.M. Engelen te Velp,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Zwolle,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem van 7 februari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 april 2024;
- het verweerschrift van de raad;
- een journaalbericht van mr. Engelen van 24 mei 2024 met een productie;
- een journaalbericht van mr. Engelen van 29 mei 2024 met producties.
2.2
De minderjarigen [de minderjarige2] en [de minderjarige1] hebben allebei door middel van een brief aan het hof hun mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De zitting was op 4 juni 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger namens de raad;
- een vertegenwoordiger namens de GI.

3.De feiten

3.1
De moeder was van [---] 2011 tot [---] 2016 gehuwd met [naam1] (verder: de vader). Zij zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] geboren [in] 2011 te [plaats1] (verder: [de minderjarige1] );
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2011 te [plaats1] (verder: [de minderjarige2] ), en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2013 te [plaats1] (verder: [de minderjarige3] ).
3.2
Op 31 mei 2018 is het gezag van de vader over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] (verder gezamenlijk ook te noemen: de kinderen) beëindigd. De moeder is sindsdien alleen belast met het gezag over hen.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 7 februari 2024 tot 7 februari 2025.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de kinderen alsnog wordt afgewezen, in duur te bekorten, dan wel een beslissing te nemen als het hof juist acht.
4.2
De raad voert verweer en vraagt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wat staat in de wet?
5.1
De kinderrechter mag een kind onder toezicht stellen als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling. Daarbij werken de ouders niet of niet genoeg mee aan vrijwillige hulpverlening. Het moet wel zo zijn dat de ouders de verzorging en opvoeding na een tijdje weer helemaal zelf kunnen gaan doen (artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
Wat vindt het hof?
5.2
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter [de minderjarige2] terecht onder toezicht heeft gesteld. Voor [de minderjarige1] en [de minderjarige3] is volgens het hof geen ondertoezichtstelling nodig en zal het hof een andere beslissing nemen. Hierna zal het hof uitleggen waarom.
[de minderjarige2]
5.3
Net als de kinderrechter is het hof van oordeel dat voor [de minderjarige2] is voldaan aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling. Er is sprake van een ernstige bedreiging van haar ontwikkeling. Uit het rapport van de raad van 24 januari 2024 (verder: het raadsrapport) blijkt dat [de minderjarige2] een kwetsbaar kind is. Bij haar is sprake is van een licht verstandelijke beperking en ADHD. Zij is geboren als jongen maar voelt zich een meisje. [de minderjarige2] is snel overprikkeld en heeft dan moeite met het reguleren van haar emoties. [de minderjarige2] ervaart veel wantrouwen, angst en gaat al enige tijd niet (volledig) naar school. Zij heeft er geen vertrouwen in dat zij veilig naar school kan gaan. [de minderjarige2] laat in toenemende mate teruggetrokken gedrag zien. De moeder wil [de minderjarige2] graag beschermen tegen teleurstelling en verdriet maar doordat de moeder zelf geen vertrouwen heeft in de hulpverlening en school neemt [de minderjarige2] die gevoelens mogelijk onbewust over. Daarmee is naar het oordeel van het hof de ernstige ontwikkelingsbedreiging gegeven.
5.4
Hulpverlening is noodzakelijk om de ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige2] te kunnen wegnemen. Er moet onder andere zicht komen op haar ontwikkeling en wat zij nodig heeft om zich op een gezonde en adequate manier verder te ontwikkelen. Ook moet er zicht komen op haar persoonlijke problematiek en in het bijzonder haar emotieregulatie en haar transitie van jongen naar meisje. Verder is het van belang dat er een vorm van dagbesteding komt voor [de minderjarige2] .
Hoewel de moeder openstaat voor hulp en zij zich daarvoor de afgelopen jaren ook heeft ingezet, is de nodige hulpverlening in het vrijwillig kader onvoldoende van de grond gekomen en gecontinueerd. Wat de reden voor het niet goed tot stand komen van hulp ook is, gestelde doelen zijn niet behaald en er bestaan nog steeds zorgen over [de minderjarige2] . Mogelijk wordt de moeder structureel overvraagd en kan zij niet goed overzien wat [de minderjarige2] nodig heeft. Voor het hof is daarmee voldoende komen vast te staan dat de moeder op dit moment niet in staat is om onder eigen verantwoordelijkheid de ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige2] weg te nemen en voldoende hulpverlening te accepteren en voort te zetten. De moeder heeft hulp en ondersteuning nodig heeft bij het goed vormgeven van een hulpvraag voor [de minderjarige2] en bij het inzetten van de juiste hulp. Het hof is daarom van oordeel dat het verplichte kader van een ondertoezichtstelling nu nodig is en zal de bestreden beschikking ten aanzien van [de minderjarige2] bekrachtigen.
[de minderjarige1] en [de minderjarige3]
5.5
Uit de stukken en hetgeen op de zitting naar voren is gekomen, blijkt dat er zorgen zijn ten aanzien van de ontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige3] . Beide kinderen hebben volgens de moeder een verstandelijke beperking. Uit het raadsrapport blijkt dat [de minderjarige1] snel boos is en gemakkelijk in conflict raakt. Daarnaast heeft hij een laag zelfbeeld en vindt hij het moeilijk om te accepteren dat [de minderjarige2] (met wie hij een tweeling vormt) als meisje door het leven wil gaan. [de minderjarige3] is gediagnosticeerd met ADHD en ODD. Zij heeft veel conflicten met leeftijdsgenoten en met [de minderjarige2] . Er zijn daarnaast zorgen over eventueel grensoverschrijdend seksueel gedrag. Dit zal nog nader onderzocht moeten worden. Voor beide kinderen geldt dat zij opgroeien in een gezin waarin veel aandacht uitgaat naar de problematiek van [de minderjarige2] en waarbij de moeder mogelijk wordt overvraagd in haar rol als opvoeder. Naar het oordeel van het hof zijn de zorgen echter onvoldoende om te kunnen spreken van een ernstige ontwikkelingsbedreiging waarvoor op dit moment een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Bovendien is niet gebleken dat de moeder niet of niet genoeg meewerkt aan vrijwillige hulpverlening voor deze kinderen.
[de minderjarige1] krijgt al enige tijd PMT (psychomotorische therapie). Deze therapie is op initiatief van de moeder en school gestart, al voordat sprake was van een ondertoezichtstelling. Deze therapie stopt binnenkort omdat het beter gaat met [de minderjarige1] , zo heeft de moeder op de zitting gezegd. De moeder heeft verder onbetwist gesteld dat de school van [de minderjarige1] op dit moment geen zorgen over hem heeft. Ook de GI heeft op de zitting gezegd dat een ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] niet nodig is.
Voor [de minderjarige3] zal binnenkort, op initiatief van de moeder, PMT starten. Uit het door de moeder overgelegde verslag van de mentor/leerkracht van [de minderjarige3] van 27 mei 2024 blijken geen zorgen die aanleiding zouden kunnen zijn voor een ondertoezichtstelling. De GI heeft op de zitting gezegd dat een ondertoezichtstelling nodig is om meer zicht te krijgen op de seksuele ontwikkeling van [de minderjarige3] . De GI heeft echter onvoldoende nader geconcretiseerd dat daarmee nu sprake is van een situatie die een ondertoezichtstelling rechtvaardigt.
Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van [de minderjarige1] en [de minderjarige3] vernietigen en beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 7 februari 2024 voor zover deze ziet op de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] ;
vernietigt die beschikking voor zover deze ziet op de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige3] en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige3] alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, K. Mans en A.T. Bol en is op 9 juli 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.