ECLI:NL:GHARL:2024:4536

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
200.333.637
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep alimentatie en draagkracht in echtscheidingszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende alimentatie en draagkracht na een echtscheiding. De man en de vrouw, die in 2020 hun huwelijk hebben beëindigd, zijn ouders van een minderjarige. De rechtbank Midden-Nederland had eerder bepaald dat de man € 278,- per maand aan kinderalimentatie en € 68,- aan partneralimentatie moest betalen. De vrouw was het niet eens met deze beschikking en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij verzocht om een verhoging van de alimentatiebedragen. Het hof heeft vastgesteld dat de man een fictief inkomen van € 40.000,- per jaar moet hebben, wat hoger is dan zijn werkelijke inkomen. De rechtbank had de behoefte van de minderjarige vastgesteld op € 365,- per maand, maar het hof heeft deze verhoogd naar € 408,- per maand. De man moet nu € 286,- per maand aan kinderalimentatie betalen, met een verhoging naar € 303,73 per maand per 1 januari 2024. Voor de partneralimentatie heeft het hof de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de man € 50,- per maand moet betalen. Het hof heeft geoordeeld dat de man niet minder kan betalen dan de rechtbank heeft vastgesteld, omdat de vrouw hoger beroep heeft ingesteld. De proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.333.637
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 525617 en 529492)
beschikking van 9 juli 2024
in de zaak van
[verzoekster],
die woont in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.W. Boer,
en
[verweerder],
die woont in [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.M.E. Derks.

1.De procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor de procedure in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 juli 2023 (verder ook: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, binnengekomen op 20 oktober 2023;
  • het verweerschrift met producties, en
  • een journaalbericht van de man van 20 april 2024 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling was op 30 april 2024. Aanwezig waren:
  • de man met zijn advocaat, en
  • de vrouw met haar advocaat.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw waren gehuwd. Zij hebben hun relatie verbroken in 2020. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken in de bestreden beschikking. De echtscheiding is op 20 november 2023 ingeschreven in de openbare registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van [de minderjarige] , die is geboren [in] 2012.
3.3
[de minderjarige] woont bij de vrouw. [de minderjarige] verblijft een weekend per veertien dagen en de helft van de vakanties en feestdagen bij de man.

4.Het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank onder andere bepaald dat de man:
  • met ingang van de datum van inschrijving van de bestreden beschikking in de registers van de burgerlijke stand een bedrag van € 278,- per maand moet betalen aan de vrouw als kinderalimentatie voor [de minderjarige] ;
  • met ingang van de datum van inschrijving van de bestreden beschikking in de registers van de burgerlijke stand een bedrag van € 68,- bruto per maand moet betalen aan de vrouw als partneralimentatie en
  • de kinder- en partneralimentatie steeds voor de eerste van de maand moet betalen.
4.2
De vrouw is het niet eens met de bestreden beschikking en komt met vier grieven in hoger beroep. De vrouw verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de man met ingang van 21 juli 2023 € 299,- per maand aan de vrouw moet betalen aan kinderalimentatie voor [de minderjarige] en € 1.248,- bruto per maand aan de vrouw moet betalen aan partneralimentatie, althans een bedrag en een datum die het hof juist vindt.
4.3
De man voert verweer in hoger beroep. Hij vraagt het hof om de verzoeken van de vrouw af te wijzen, de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.

5.De overwegingen voor de beslissing

Ingangsdatum
5.1
Partijen zijn het erover eens dat de alimentatieverplichting ingaat op de dag van inschrijving van de echtscheiding. Het hof zal daarom bepalen dat de man partner- en kinderalimentatie moet betalen met ingang van 20 november 2023.
Kinderalimentatie
Behoefte van [de minderjarige]
5.2
De rechtbank heeft de behoefte van [de minderjarige] vastgesteld op € 365,- per maand in 2020. De vrouw stelt in haar tweede grief dat de behoefte van [de minderjarige] € 408,- per maand is in 2023. De man heeft dit niet betwist. Het hof zal daarom uitgaan van een behoefte van [de minderjarige] van € 408,- per maand in 2023. De tweede grief slaagt.
Draagkracht van de man
5.3
De rechtbank heeft de draagkracht van de man vastgesteld op € 490,- per maand aan de hand van een redelijkerwijs te verwerven inkomen van € 40.000,- per jaar. De vrouw stelt in haar eerste en derde grief dat de man een inkomen van € 50.000,- zou kunnen verwerven en dat het hof geen rekening moet houden met de woonlasten van de man.
5.4
Ook het hof gaat uit van een door de man redelijkerwijs te verwerven inkomen van € 40.000,- per jaar, ook al is dat aanzienlijk hoger dan het daadwerkelijk inkomen dat de man in 2022 met zijn klusbedrijf verdiende. Uit de door hem overgelegde stukken blijkt een omzet van € 13.671,- voor dat jaar. De man heeft het hof verteld dat hij beseft dat hij moet stoppen met zijn klusbedrijf en dat hij in loondienst wil gaan werken. De afgelopen jaren is het hem echter niet gelukt om hiervoor actie te ondernemen. Hij heeft inmiddels wel hulp gezocht bij
Midden-Utrecht werkt door, een organisatie die mensen helpt bij het vinden van een baan. Hij verwacht dat hij dan een inkomen van € 40.000,- per jaar zal kunnen verwerven. Het hof is van oordeel dat dit ook van de man verwacht mag worden, gelet op zijn onderhoudsverplichting voor [de minderjarige] en de vrouw. Anders dan de vrouw acht het hof niet aannemelijk dat de man meer dan dat bedrag zal kunnen verdienen: het is de man de afgelopen jaren niet gelukt om – in de woorden van de vrouw – ‘van de bank te komen’ en een hoger inkomen dan € 40.000,- acht het hof op korte termijn volstrekt onhaalbaar
5.5
Het hof houdt voor wat betreft de lasten van de man rekening met de forfaitaire woonlast. Weliswaar woont de man in de caravan die voorheen van partijen samen was en nu aan de man is toebedeeld, maar van de man kan niet verwacht worden dat hij nog jaren in de caravan blijft wonen. Gratis is dat, anders dan de vrouw betoogt, niet. Ook aan het wonen in de caravan zijn vaste kosten verbonden, zoals stageld/huur en verzekeringen. Daarnaast heeft de man tot 1 januari 2024 meebetaald aan de lasten van de echtelijke woning, die de vrouw samen met [de minderjarige] bewoont. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man verklaard bereid te zijn de woning nog drie jaar onverdeeld te laten. Alleen al de verplichtingen die hierdoor op de schouders van de man blijven rusten bemoeilijken het vinden van een andere woning door de man. Indien geen rekening wordt gehouden met de forfaitaire woonlast, zal het voor hem nog veel moeilijker worden om in de toekomst een ‘normale’ woning te vinden. De eerste en derde grief falen.
5.6
Tegen de wijze waarop de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man heeft berekend: als ‘loon volgens jaaropgave’, hebben partijen geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook die rekenwijze volgt. Het NBI bedraagt € 2.678,- per maand en de draagkracht voor kinderalimentatie is € 490,- per maand.
Draagkracht van de vrouw
5.7
De rechtbank heeft de draagkracht van de vrouw vastgesteld op € 25,- per maand. Partijen hebben hier geen grief tegen gericht, zodat het hof uitgaat van deze draagkracht.
Draagkrachtvergelijking en zorgkorting
5.8
De man en de vrouw moeten naar rato van hun draagkracht bijdragen in de behoefte van [de minderjarige] . Dit betekent dat de man € 388,- per maand moet bijdragen en dat de vrouw € 20,- per maand moet bijdragen.
5.9
Partijen zijn het erover eens dat 25% zorgkorting moet worden toegepast: 25% van € 408,- is € 102,-.
Conclusie kinderalimentatie
5.1
Dit alles betekent dat de man € 286,- aan kinderalimentatie moet betalen voor [de minderjarige] . De vierde grief slaagt in die zin dat de man een hoger bedrag aan kinderalimentatie moet betalen. Het hof zal de bijdrage per 1 januari 2024 - op de voet van artikel 1: 402a BW - verhogen met de wettelijke indexering van 6,8% tot een bedrag van € 303,73 per maand.
Partneralimentatie
Behoefte en behoeftigheid van de vrouw
5.11
De rechtbank heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 1.581,- netto per maand in 2020. Het hof ziet aanleiding om de behoefte van de vrouw opnieuw te berekenen, omdat de behoefte van [de minderjarige] opnieuw is vastgesteld aan de hand van een ander netto besteedbaar gezinsinkomen (namelijk inclusief het kindgebonden budget).
5.12
Het hof berekent de behoefte van de vrouw op € 1.631,- netto per maand in 2020. Dat is € 1.770,- netto per maand in 2023.
5.13
De rechtbank heeft geoordeeld dat van de vrouw verwacht mag worden dat zij een inkomen van € 500,- bruto per maand verdient. Partijen hebben daar geen grief tegen gericht, zodat het hof hier ook vanuit gaat. Het hof houdt rekening met vakantietoeslag van 8% en berekent het fictieve NBI van de vrouw op € 540,- per maand. Daarbij houdt het hof geen rekening met de Inkomensafhankelijke Combinatiekorting nu [de minderjarige] eind 2024 twaalf jaar wordt en de vrouw dan geen aanspraak meer heeft op deze heffingskorting. Weliswaar geldt voor de periode dat [de minderjarige] nog 11 jaar is wel een Inkomensafhankelijke Combinatiekorting, echter gezien de geringe draagkracht van de man zal dat geen invloed hebben op de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie.
5.14
De vrouw heeft dus een aanvullende behoefte van € 1.770,- minus € 540,- = € 1.230,- netto per maand. Nu de man gelet op zijn geringe draagkracht (zie hierna 5.15 e.v.) niet geheel in deze behoefte zal kunnen voorzien, zal het hof het bruto equivalent niet berekenen.
Draagkracht van de man
5.15
Het hof berekent de draagkracht van de man op basis van het door hem te verwerven (fictieve) inkomen van € 40.000,- per jaar. De draagkracht voor partneralimentatie bedraagt € 420,- minus het bedrag van € 388,- dat de man in geld en via de zorgkorting bijdraagt voor [de minderjarige] . De man houdt dan nog € 32,- netto draagkracht en € 50,- bruto draagkracht over.
5.16
De draagkracht van de man is – veel – lager dan de aanvullende behoefte van de vrouw. De man moet dus zijn gehele draagkracht gebruiken.
Conclusie partneralimentatie
5.17
Dit betekent dat de man ten hoogste € 50,- aan partneralimentatie kan betalen aan de vrouw. Het hof kan echter niet een lager bedrag aan partneralimentatie bepalen dan de rechtbank heeft gedaan, omdat de vrouw hoger beroep heeft ingesteld en de man geen incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Het hof zal de beschikking van de rechtbank op dit punt dan ook bekrachtigen. Het hof neemt aan dat partijen in onderling overleg tot afspraken kunnen komen en daarmee een nieuwe procedure kunnen voorkomen.
Proceskosten
5.18
De man verzoekt het hof om de vrouw te veroordelen in de kosten voor de procedure in hoger beroep. Zij krijgt echter – zij het deels – gelijk. Voorts is het gebruikelijk dat partijen in familiezaken elk de eigen proceskosten betalen. Dat vindt het hof in deze zaak ook passend en het zal daarom bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

6.De slotsom

Het hof vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de kinderalimentatie en bepaalt dat de man met ingang van 20 november 2023 € 286,- aan kinderalimentatie moet betalen. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking voor wat betreft de partneralimentatie.

7.Aanhechten berekeningen

Het hof heeft berekeningen gemaakt van de behoefte van [de minderjarige] , de resterende netto behoefte van de vrouw en de draagkracht van beide partijen. Het hof hecht die berekeningen aan deze beschikking.

8.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 juli 2023, voor wat betreft de kinderalimentatie;
bepaalt dat de man met ingang van 20 november 2023 € 286,- per maand moet betalen aan de vrouw aan kinderalimentatie voor [de minderjarige] en met ingang van 1 januari 2024 € 303,73 per maand;
bepaalt dat de man de alimentatie steeds voor de eerste van de maand moet betalen;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 juli 2023, voor wat betreft de partneralimentatie en
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, K. Mans en E.H. Schijven-Bours, bijgestaan door mr. L.M. de Wit als griffier en is op 9 juli 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.