ECLI:NL:GHARL:2024:4532

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
200.336.741
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen ouders in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige [de minderjarige], geboren in 2017. De vader en de moeder, die gezamenlijk het gezag uitoefenen, zijn in geschil over de zorgregeling. De vader heeft in eerste aanleg verzocht om een zorgregeling waarbij [de minderjarige] om het weekend bij hem verblijft, terwijl de moeder verzocht heeft om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar te bepalen en een zorgregeling onder begeleiding van een omgangshuis. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats bij de moeder bepaald en de zorgregeling beperkt tot eenmaal per week twee uur contact met de vader, wat de vader in hoger beroep heeft aangevochten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 juni 2024 is gebleken dat er spanningen zijn tussen de ouders, wat de ontwikkeling van [de minderjarige] negatief beïnvloedt. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om de huidige zorgregeling niet uit te breiden, gezien de kwetsbaarheid van [de minderjarige] en de onduidelijkheid over de contacten met de vader. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en een nieuwe zorgregeling vastgesteld, waarbij [de minderjarige] eenmaal per week gedurende twee uur contact heeft met de vader, onder begeleiding van een onafhankelijke derde. De regie over de uitvoering van deze zorgregeling ligt bij de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland. De moeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar voorwaardelijk incidenteel hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.336.741
(zaaknummers rechtbank Gelderland 423762 (zorgverdeling) en 423763 (provisionele voorziening))
beschikking van 9 juli 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. K.J. de Vaan te Amsterdam,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Metin te Arnhem.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 13 oktober 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 12 januari 2024, en
- het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 juni 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- namens de vader zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat, en
- een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
Namens de GI is niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] (verder: [de minderjarige] ), geboren [in] 2017 te [plaats1] , over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2
De vader heeft de rechtbank in de hoofdzaak verzocht te bepalen dat er een zorgregeling geldt waarbij [de minderjarige] om het weekend vanaf vrijdagmiddag uit school tot zondagavond 19.00 uur bij de vader doorbrengt, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, althans een zodanige regeling te bepalen als de rechtbank juist acht. Bij provisionele voorziening in de zin van artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de vader verzocht te bepalen dat gedurende het geding zal gelden dat de vader ieder weekend contact heeft met [de minderjarige] afwisselend op een zaterdag of zondag van 10.00 uur tot 16.00 uur.
De moeder heeft verweer gevoerd en een zelfstandig verzoek in de bodemprocedure en in de voorlopige voorziening gedaan. Zij heeft verzocht de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] te bepalen bij de moeder en bij beschikking vast te leggen als zorgregeling iedere week twee uur onder begeleiding van het omgangshuis of een soortgelijke instantie.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder bepaald en als minimale zorgverdeling vastgesteld dat [de minderjarige] eenmaal in de week gedurende twee uur contact met de vader heeft, de eerste tien keer begeleid door een onafhankelijke derde, en het meer of anders verzochte, waaronder het verzoek om een provisionele voorziening, afgewezen.
3.4
Bij beschikking van 4 april 2024 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, tot 4 april 2025.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen de vader en de moeder is in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige] .
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende zijn verzoeken alsnog geheel toe te wijzen.
4.3
De moeder is in incidenteel hoger beroep gekomen. De moeder vraagt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Zij verzoekt in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep het aanvullende verzoek van de moeder om, indien de vader zijn afspraken niet nakomt, te bepalen dat sprake is van een contra-indicatie voor omgang, toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
5.2
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.3
De vader wil dat wordt toegewerkt naar een weekendregeling waarbij [de minderjarige] om de week een weekend bij hem verblijft. Er is geen sprake van een onveilige situatie bij de vader en begeleiding van het contact is niet nodig.
De moeder wil dat de door de rechtbank vastgestelde regeling niet wordt gewijzigd en dat de zorgregeling onder begeleiding blijft plaatsvinden. De vader komt afspraken niet na en uitbreiding van de regeling is nu niet in het belang van [de minderjarige] .
5.4
Uit het rapport van de raad van 22 maart 2024 blijkt dat sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige] . [de minderjarige] zit klem tussen haar ouders doordat zij ruzies heeft meegemaakt tussen haar ouders en nog steeds spanningen tussen hen meemaakt. Het lukt de ouders niet om afspraken te maken in het belang van [de minderjarige] . Van juni 2023 tot en met maart 2024 heeft [de minderjarige] geen contact gehad met de vader. Het contact was gestopt omdat de moeder, na signalen van [de minderjarige] , zorgen had over de veiligheid van de thuissituatie bij de vader. Daarna is geprobeerd het contact weer op te starten maar deze start was pril en fragiel. [de minderjarige] liet spanningen en wisselende signalen zien omtrent het weer opstarten van het contact. Volgens de raad zijn deze te verklaren vanuit haar loyaliteitsconflict.
De raad heeft op de zitting gezegd dat het, mede gelet op de jonge leeftijd van [de minderjarige] , van belang is dat zij continuïteit, zekerheid en betrouwbaarheid ervaart ten aanzien van haar contact met de vader. De huidige zorgregeling moet zo doorgaan, zodat deze zekerheid en houvast biedt aan [de minderjarige] . De raad heeft op de zitting geadviseerd om de zorgregeling op dit moment niet uit te breiden. Het hof volgt het advies van de raad. Een minimale zorgregeling waarbij [de minderjarige] eenmaal in de week gedurende twee uur en onder begeleiding van een onafhankelijke derde contact met de vader heeft, acht het hof het meest in haar belang. Op de zitting bij het hof is gebleken dat inmiddels meerdere (volgens de moeder vijf en volgens de advocaat van vader zeven) begeleide omgangscontacten tussen de vader en [de minderjarige] hebben plaatsgevonden. Voor een onbegeleide en uitgebreidere zorgregeling is het op dit moment nog te vroeg. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [de minderjarige] kwetsbaar is en het contact met de vader nog te pril. Op dit moment is nog onduidelijk hoe de contacten precies verlopen en of [de minderjarige] een eventuele uitbreiding aankan. Het hof benadrukt dat het tempo van [de minderjarige] en dat wat zij aankan ten aanzien van contact met de vader dienen te worden gevolgd. Onduidelijk is bovendien of het de vader, die in maart 2024 twee geplande contactmomenten afzegde, lukt om een uitgebreidere zorgregeling consequent na te komen. Daarbij komt dat [de minderjarige] inmiddels onder toezicht is gesteld.
Eén van de doelen van de ondertoezichtstelling is dat [de minderjarige] op een prettige manier contact heeft met de vader waarbij regelmaat en continuïteit in het contact is. Het hof sluit aan bij dat doel in die zin dat het hof zal bepalen dat de regie over de uitvoering van de zorgregeling en een eventuele uitbreiding daarvan bij de GI dient te liggen. De conclusie is dat het hof de zorgregeling zal vaststellen op een andere manier dan de rechtbank heeft gedaan, dus in zoverre slaagt het hoger beroep van de vader.
5.5
Dit betekent dat gekeken moet worden naar het hoger beroep van de moeder. De moeder verzoekt in haar voorwaardelijk incidenteel hoger beroep om, indien de vader zijn afspraken niet nakomt, te bepalen dat sprake is van een contra-indicatie voor omgang. De moeder verbindt geen rechtsgevolg aan haar verzoek, waardoor niet duidelijk is welk belang zij bij haar verzoek heeft. Het hof zal de moeder daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.
5.6
Op grond van het voorgaande zal het hof, omwille van de leesbaarheid, de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van
13 oktober 2023, aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt als minimale zorgverdeling vast dat [de minderjarige] eenmaal in de week gedurende twee
uur contact met de vader heeft, onder begeleiding van een onafhankelijke derde, waarbij de regie over de uitvoering en eventuele uitbreiding van de zorgverdeling bij de GI ligt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar voorwaardelijk incidenteel hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, K. Mans en A.T. Bol en is op 9 juli 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.