ECLI:NL:GHARL:2024:4531

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
200.340.659
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2014. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 20 februari 2024 de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing had verlengd tot 23 augustus 2024. De vader verzocht het hof om deze beslissing te vernietigen, terwijl de gecertificeerde instelling, stichting Jeugdbescherming Gelderland, verweer voerde en de bestreden beschikking wilde laten bekrachtigen.

De procedure in eerste aanleg was al complex, met eerdere beschikkingen van de kinderrechter die de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige hadden geregeld. De vader en moeder zijn gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarige, die sinds mei 2021 bij pleegouders woont. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling op 11 juni 2024 de belangen van de minderjarige, de rol van de GI en de zorgen van de vader in overweging genomen. De vader had aangegeven dat hij meer continuïteit in de omgang met de minderjarige wenste, maar het hof oordeelde dat begeleiding van het contact voorlopig noodzakelijk blijft.

Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn, gezien de eerdere opvoedingssituaties van de minderjarige en de trauma's die zij heeft opgelopen. De kinderrechter had eerder al de GI gemachtigd om de minderjarige uit huis te plaatsen, en het hof concludeerde dat de huidige situatie bij de pleegouders de beste optie is voor de ontwikkeling van de minderjarige. De beslissing van het hof was om de bestreden beschikking te bekrachtigen en de proceskosten te compenseren, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.340.659
(zaaknummer rechtbank Gelderland 421337)
beschikking van 9 juli 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.L.M. Fleuren,
en
de gecertificeerde instelling
stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verder te noemen: de moeder,
en
[de pleegouders],
per adres van de GI,
verder te noemen: de pleegouders of de familie [de pleegouders] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 22 augustus 2023 en 20 februari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 20 februari 2024 zal verder ook worden genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 1 mei 2024, en
  • het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 juni 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vader bijgestaan door zijn advocaat;
  • een vertegenwoordiger namens de GI;
  • de moeder en
  • de pleegouders.
De raad heeft het hof vooraf schriftelijk laten weten niet aanwezig te zijn.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2014 te [woonplaats1] . De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 2 december 2020 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden. Bij beschikking van 23 februari 2021 is de definitieve ondertoezichtstelling uitgesproken tot 23 februari 2022. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd.
3.3
De kinderrechter heeft de GI ook gemachtigd om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg en deze machtiging is daarna steeds verlengd. [de minderjarige] woont sinds mei 2021 bij de familie [de pleegouders] .
3.4
In voormelde tussenbeschikking van 22 augustus 2023 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd voor de duur van zes maanden tot 23 februari 2024 en de beslissing voor het overige aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter – uitvoerbaar bij voorraad – de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 23 augustus 2024.
4.2
De vader is het niet eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing tot 23 augustus 2024 en komt daarom in hoger beroep.
Hij verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en de verlenging van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg alsnog af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht, met compensatie van de proceskosten.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd meegedeeld dat zij vindt dat [de minderjarige] goed op haar plek is bij de pleegouders

5.De motivering van de beslissing

juridisch kader
5.1
Op grond van artikel 1:260, eerste lid, in verbinding met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
oordeel van het hof
5.3
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [de minderjarige] nog steeds aanwezig zijn. Het hof legt hierna uit waarom.
5.4
Vast staat dat [de minderjarige] in het verleden meerdere opvoedingssituaties bij de ouders heeft meegemaakt met huiselijk geweld en een gebrek aan responsiviteit en sensitiviteit van haar opvoeders jegens haar. Ten gevolge daarvan heeft [de minderjarige] onveiligheid ervaren en heeft zij zich niet goed kunnen ontwikkelen. [de minderjarige] is getraumatiseerd, er is sprake van hechtingsproblematiek, zij had een leerachterstand en haar sociaal-emotionele ontwikkeling loopt achter. Dit staat onder meer in de rapportage van het NIFP-onderzoek van 21 januari 2022. Daarin wordt ook vermeld dat herstel mogelijk is, maar randvoorwaarde daarvoor is dat [de minderjarige] een stabiele woonplek heeft en opvoeders die sensitief en responsief jegens haar zijn en die in haar belang kunnen handelen, haar stress kunnen reguleren en haar kunnen helpen om de wereld op een veilige manier te ontdekken. Om haar achterstand in te kunnen halen zijn veel herhalingen, geduld en afstemming op haar behoeften en begrenzing van haar gedrag noodzakelijk. Verder wordt in het NIFP-rapport ook vermeld dat gebleken is dat de vader weinig reflecteert op zijn eigen handelen en de grenzen van [de minderjarige] onvoldoende aanvoelt en respecteert. Er wordt veel liefde gezien vanuit vader naar [de minderjarige] , maar hij laat zijn eigen behoeften prevaleren. Het risico bestaat volgens de NIFP-deskundige dat de vader zich niet bij de plaatsing van [de minderjarige] in het pleeggezin kan neerleggen en dit kan een negatief effect hebben op het contact tussen [de minderjarige] en de vader. Ook kan daardoor het wantrouwen van de vader in de hulpverlening toenemen.
5.5
De rechtbank heeft in de tussenbeschikking van 22 augustus 2023 overwogen dat de GI zich moet gaan richten op de door de raad omschreven doelen. De GI heeft in dat kader een periode onbegeleid contact tussen de vader en [de minderjarige] uitgevoerd. Dit bleek zeer belastend te zijn voor [de minderjarige] : er ontstonden bij [de minderjarige] zodanige ernstige gedragsproblemen dat het niet zeker was of zij wel in het pleeggezin kon blijven wonen. Ook de school rapporteerde dat het in die periode niet goed ging met [de minderjarige] . De GI heeft daarom besloten dat de omgang met de vader toch weer uitsluitend begeleid kan plaatsvinden. De situatie van [de minderjarige] is vervolgens zowel in het pleeggezin als op school sterk verbeterd.
Deze ontwikkelingen bevestigen dat de trauma’s en hechtingsproblematiek bij [de minderjarige] nog steeds aanwezig zijn en dat de vader nog steeds niet voldoende in staat is om aan te sluiten bij de behoeften van [de minderjarige] . Dat de vader – zoals hij stelt – inmiddels emotieregulatie-training heeft gevolgd, maakt dit niet anders. De vader heeft ook niet betwist dat de psycho-educatie over [de minderjarige] aan hem niet van de grond is gekomen omdat de verstandhouding tussen de vader en de GI niet goed is. De vader geeft te kennen dat hij meer continuïteit in de omgang wil en dat is ook begrijpelijk. Voor het hof is daarbij op basis van het hiervoor overwogene wel duidelijk dat begeleiding van het contact tussen de vader en [de minderjarige] voorlopig noodzakelijk blijft.
5.6
De GI heeft meegedeeld dat het rapport van [naam1] zeer recent is afgerond. Dit rapport kan zo nodig worden overgelegd in deze procedure.
Het hof heeft geen behoefte dit rapport alsnog te ontvangen, nu dit rapport vooral relevant is in het kader van de procedure over de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, die binnenkort zal plaats vinden, en in het kader van het bepalen van het toekomstperspectief van [de minderjarige] door de GI.
5.7
De pleegmoeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep meegedeeld dat [de minderjarige] met ingang van 25 juni 2024 wekelijks therapie zal gaan volgen bij [naam1] . Het hof acht het van groot belang dat de huidige, rustige situatie van [de minderjarige] bij de pleegouders voortduurt zodat deze behandeling succesvol kan zijn.
Het hof passeert de stellingen van de vader dat er tot nu toe te weinig vooruitgang in de behandeling van de problematiek van [de minderjarige] is geboekt en dat de GI steeds weer andere medewerkers aanstelt als jeugdbeschermer. De problematiek van [de minderjarige] zal langdurig in haar ontwikkeling en verdere leven doorwerken en hiervoor zal langdurig professionele ondersteuning moeten worden ingezet. De vele wisselingen van jeugdbeschermer zijn vanzelfsprekend niet goed voor de continuïteit en niet helpend, maar hieraan kan het hof niets veranderen. Een reden om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te beëindigen, vormen die wisselingen in elk geval niet.
5.8
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep bleek dat de moeder geen bezwaar heeft tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige] . Zij ziet dat [de minderjarige] gelukkig is in het pleeggezin. De moeder wil ook graag weer omgang met [de minderjarige] hebben.
5.9
Op basis van hetgeen hiervoor is overwogen, is het naar het oordeel van het hof nog steeds noodzakelijk dat een jeugdbeschermer de belangen van [de minderjarige] bewaakt en bepaalt welke stappen moeten worden gezet om te zorgen dat [de minderjarige] zich zo goed mogelijk kan ontwikkelen.
Voor het hof staat ook vast dat het verblijf van [de minderjarige] bij de pleegouders voor de duur van de ondertoezichtstelling moet worden voortgezet nu zij [de minderjarige] kunnen bieden wat zij nodig heeft en [de minderjarige] daar de ruimte ervaart om zich goed te kunnen ontplooien.
Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen.
proceskosten
5.1
Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 20 februari 2024;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, J.B. de Groot en I.J. Pieters, bijgestaan door de griffier, en is op 9 juli 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.