In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2014. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 20 februari 2024 de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing had verlengd tot 23 augustus 2024. De vader verzocht het hof om deze beslissing te vernietigen, terwijl de gecertificeerde instelling, stichting Jeugdbescherming Gelderland, verweer voerde en de bestreden beschikking wilde laten bekrachtigen.
De procedure in eerste aanleg was al complex, met eerdere beschikkingen van de kinderrechter die de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige hadden geregeld. De vader en moeder zijn gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarige, die sinds mei 2021 bij pleegouders woont. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling op 11 juni 2024 de belangen van de minderjarige, de rol van de GI en de zorgen van de vader in overweging genomen. De vader had aangegeven dat hij meer continuïteit in de omgang met de minderjarige wenste, maar het hof oordeelde dat begeleiding van het contact voorlopig noodzakelijk blijft.
Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn, gezien de eerdere opvoedingssituaties van de minderjarige en de trauma's die zij heeft opgelopen. De kinderrechter had eerder al de GI gemachtigd om de minderjarige uit huis te plaatsen, en het hof concludeerde dat de huidige situatie bij de pleegouders de beste optie is voor de ontwikkeling van de minderjarige. De beslissing van het hof was om de bestreden beschikking te bekrachtigen en de proceskosten te compenseren, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.