In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een curator voor [naam1], die onder curatele is gesteld vanwege zijn geestelijke en lichamelijke toestand. De vader van [naam1] had in eerste aanleg verzocht om instelling van een mentorschap en benoeming van zichzelf als mentor, maar dit verzoek werd afgewezen. De bewindvoerder had daarentegen verzocht om ondercuratelestelling van [naam1], wat door de kantonrechter werd toegewezen, met benoeming van [de curator] als curator. De vader ging in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij hij verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en zichzelf als curator te benoemen.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 11 juni 2024, werd duidelijk dat de vader onvoldoende inzicht had in de problematiek van [naam1] en dat hij vaak in conflict was met de professionals die betrokken waren bij de zorg voor zijn zoon. Het hof oordeelde dat de vader te emotioneel betrokken was en niet in staat om samen te werken met de instanties die de belangen van [naam1] behartigen. Het hof concludeerde dat de benoeming van [de curator] als curator in stand moest blijven, omdat de vader niet voldoende onderbouwde dat de financiële belangen van [naam1] niet goed werden behartigd.
Het hof benadrukte dat de curator en de bewindvoerder verantwoordelijk zijn voor de belangen van [naam1] en dat de vader niet de juiste positie heeft om deze belangen te behartigen. De vader's verzoek om zelf curator te worden werd afgewezen, en de kosten van het hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing van de kantonrechter werd bekrachtigd, en het hof concludeerde dat het in het belang van [naam1] was dat [de curator] zijn rol als curator bleef vervullen.