Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontkenning van het vaderschap van de juridische vader van appellant, geboren in 1939. Appellant, die de achternaam van zijn biologische vader [naam1] heeft aangenomen, verzocht de rechtbank om de ontkenning van het vaderschap van [de juridische vader] gegrond te verklaren en om de juridische vaststelling van [naam1] als zijn vader. De rechtbank had appellant in een eerdere beschikking niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verzoek niet tijdig was ingediend volgens de wettelijke driejaarstermijn.
Het hof heeft echter geoordeeld dat de driejaarstermijn in dit geval buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat de appellant van kinds af aan bekend was met het feit dat [naam1] zijn biologische vader was. Het hof oordeelde dat de toepassing van de termijn in deze omstandigheden een ongerechtvaardigde inmenging in het gezinsleven van appellant betekende, in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Het hof heeft vastgesteld dat aan de voorwaarden van artikel 1:200 BW is voldaan en dat [naam1] de biologische vader van appellant is. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en het hof heeft de verzoeken van appellant toegewezen, waarbij het vaderschap van [de juridische vader] is ontkend en het vaderschap van [naam1] is vastgesteld. De griffier is opgedragen om een afschrift van de beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [de gemeente1].