ECLI:NL:GHARL:2024:4485

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
21-005427-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel en schuld van de verdachte in de zin van artikel 6 WVW

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1978, was betrokken bij een verkeersongeval op 18 december 2020, waarbij hij als bestuurder van een Peugeot op de verkeerde weghelft reed en in botsing kwam met een BMW, bestuurd door het slachtoffer. Het hof oordeelde dat het rijgedrag van de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam was, wat leidde tot zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. De verdachte had voorafgaand aan het ongeval een joint gerookt, maar het hof weigerde dit mee te wegen in de beoordeling van de schuld, omdat er geen bewijs was dat dit zijn rijgedrag beïnvloedde. Het hof verwierp ook het alternatief scenario van de verdediging dat de verdachte onwel was geworden tijdens het rijden. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf werd afgewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005427-22
Uitspraak d.d.: 20 juni 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 9 december 2022 met parketnummer 18-325816-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 22-003140-19, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1978,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 juni 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het hof verdachte voor het onder feit 1 primair en feit 3 tenlastegelegde zal veroordelen tot een taakstraf van 200 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht gevorderd. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling zal afwijzen. De schriftelijke vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. R.J. Jager, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel ter zake van de onder feit 2 aan de verdachte tenlastegelegde overtreding, kan de verdachte daarin niet worden ontvangen, nu daartegen op grond van het bepaalde in artikel 404, tweede lid, onder a, Sv geen hoger beroep mogelijk is. Het hof zal de verdachte in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht en voor zover aan de orde in hoger beroep, ter zake van het onder feit 1 primair en feit 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Ook heeft de rechtbank een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren aan verdachte opgelegd, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs van verdachte vóór het vonnis van de rechtbank reeds ingevorderd of ingehouden is geweest. Voorts heeft de rechtbank de vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling afgewezen.
Het hof zal dit vonnis, voor zover dat onderworpen is aan hoger beroep, vernietigen omdat het op onderdelen tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - voor zover van belang in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 18 december 2020 te [plaats 1] in de gemeente [gemeente] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Peugeot), daarmede rijdende over de weg, de [straat] , zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte  na voorafgaand gebruik van een middel/middelen welke de rijvaardigheid kan/kunnen verminderen  het door hem bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle gehad en/of toen en daar niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden en/of (daarbij) de dubbele doorgetrokken (witte) (as)strepen - gelegen tussen de twee rijstroken - heeft overschreden en/of op het weggedeelte dat bestemd was voor het tegemoetkomende verkeer heeft gereden, (mede) waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig in botsing of aanrijding is gekomen met tegemoetkomende motorvoertuig (te weten een personenauto, merk BMW, bestuurd door [slachtoffer] ), door welk verkeersongeval aan [slachtoffer] (ernstig/zwaar) letsel aan haar been/benen en/of enkel(s), althans zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht of zodanig letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende ligt van genoemde wet;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 18 december 2020 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, [straat] , daarmede rijdende over de weg, de [straat] , terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof (welke stof de rijvaardigheid kan verminderen) is blijven rijden, (mede) waardoor hij niet met voldoende aandacht deelnam aan het verkeer, en/of toen en aldaar, het door hem bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad en/of toen en daar niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden en/of (daarbij) de dubbele doorgetrokken (witte) (as)strepen - gelegen tussen de twee rijstroken - heeft overschreden en/of op het weggedeelte dat bestemd was voor het tegemoetkomende verkeer heeft gereden, tengevolge, althans mede tengevolge waarvan, een hem, met het door hem bestuurde motorrijtuig in botsing of aanrijding is gekomen met tegemoetkomende motorvoertuig (te weten een personenauto, merk BMW, bestuurd door [slachtoffer] ) en/of (aldus) door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
3.
hij op of omstreeks 18 december 2020 te [plaats 2] , in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenvoertuig te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van genoemde wet verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanheb en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs feit 1 en feit 3

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof de volgende feiten, die niet worden betwist, vast.
Op 18 december 2020 reed verdachte in een personenauto van het merk Peugeot op de [straat] te [plaats 1] . De weg aldaar was door middel van twee doorgetrokken strepen verdeeld in twee rijstroken. De personenauto die verdachte bestuurde is op een gegeven moment tweemaal op de linker weghelft, met tegenliggend verkeer, gereden. Hierbij heeft hij de eerste keer de zijspiegel van een personenauto van het merk Mercedes-Benz, bestuurd door getuige [getuige 1] , geraakt. Vervolgens is de auto die verdachte bestuurde teruggereden naar de eigen, rechter weghelft om gelijk daarna voor de tweede keer naar de linker weghelft met tegenliggend verkeer te rijden. Daarop is verdachte in botsing gekomen met een personenauto van het merk BMW, bestuurd door het slachtoffer [slachtoffer] . Ten gevolge van deze aanrijding liep het slachtoffer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel op, bestaande uit onder meer een enkelfractuur rechts waarvoor een operatie noodzakelijk was, een sprongbeenfractuur links waarvoor meerdere operaties noodzakelijk waren en met grote kans op blijvend letsel. De genezingsduur werd enkele maanden na het ongeval door de arts geschat op anderhalf jaar. [1]
Het hof overweegt dat niet ter discussie staat dat beide delen van het ongeval, te weten de aanrijding met de Mercedes-Benz en de aanrijding met de BMW, zijn veroorzaakt door verdachte. Verdachte heeft ter zitting van de rechtbank erkend dat het ongeval door hem is veroorzaakt.
De vraag in onderhavige zaak is, of het ongeval aan verdachtes schuld is te wijten.
Schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW)
De verdediging heeft in de eerste plaats het standpunt ingenomen dat de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, niet kunnen leiden tot het aannemen van aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 WVW. Het enkele roken van een joint de avond voorafgaand aan het ongeval is hiervoor onvoldoende, ook al zou verdachte tijdens het ongeval nog onder invloed hebben verkeerd van THC, aldus de verdediging.
Het hof overweegt daarover het volgende.
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Bij beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van dit artikel komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat in het algemeen niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van genoemde bepaling. Voor schuld is meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag in strijd met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
In de tenlastelegging is opgenomen – zakelijk weergegeven – dat verdachte na voorafgaand gebruik van (een) middel/middelen welke de rijvaardigheid kan/kunnen verminderen een aantal (andere) feitelijke gedragingen heeft verricht.
Het hof overweegt dat wanneer uit de bewijsmiddelen duidelijk is dat het onder invloed zijn van een verdachte van een stof die de rijvaardigheid kan verminderen een van de factoren is die heeft geleid tot het ongeval, die feitelijke omstandigheid kan worden opgenomen in de tenlastelegging in de reeks van feiten die hebben geleid tot het ongeval.
Het hof constateert dat onder feit 1 primair geen causaal verband is tenlastegelegd tussen het gebruik van een middel dat de rijvaardigheid kan verminderen en het rijgedrag van verdachte, waardoor dit onderdeel in de tenlastelegging geen betekenis heeft ten aanzien van het rijgedrag van verdachte.
Daarnaast is het hof van oordeel dat in onderhavige zaak niet is vast te stellen dat verdachte onder invloed heeft gereden van een middel dat de rijvaardigheid kan verminderen. Er heeft geen bloedonderzoek bij verdachte plaatsgevonden, waardoor niet objectief vastgesteld kan worden dat verdachte een stof in zijn lichaam had die de rijvaardigheid kan verminderen. Wel heeft verdachte verklaard dat hij de avond voorafgaande aan de dag van het ongeval één joint voor de nachtrust heeft gerookt. Uit de verklaring van verdachte ter zitting van het hof leidt het hof af dat dit uiterlijk omstreeks 23.00/00.00 uur is geweest. Verdachte heeft verklaard dat het roken van de joint de volgende ochtend, te weten de ochtend van het ongeval, geen doorwerking meer op hem had. Het ongeval heeft die volgende ochtend, op 18 december 2020, omstreeks 11.52 uur plaatsgevonden. Dat betekent dat er een tijdsbestek van ongeveer twaalf uren tussen het roken van de joint en het ongeval zit. Daarnaast heeft verdachte verklaard al jarenlang drie à vier keer per week één joint voor het slapengaan te roken omdat dat hem rust geeft. Gelet op het tijdsbestek tussen het roken van de joint en het ongeval alsmede het gebruik van verdachte, kan het hof niet vast stellen of het roken van de joint van invloed is geweest op het rijgedrag van verdachte. Het hof kan niet vaststellen dat verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed was van een stof die de rijvaardigheid kan verminderen en dat die omstandigheid mede heeft geleid tot het ongeval.
Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof het roken van de joint op de avond voorafgaande aan het ongeval niet meewegen in de verdere beoordeling of het ongeval is te wijten aan de schuld van verdachte.
Daarentegen kunnen de andere onder feit 1 primair tenlastegelegde gedragingen van verdachte op grond van de bewijsmiddelen wel worden bewezenverklaard, te weten dat verdachte:
  • het door hem bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad, en;
  • toen en daar niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden, en;
  • daarbij de dubbele doorgetrokken asstrepen - gelegen tussen de twee rijstroken – heeft overschreden, en;
  • op het weggedeelte dat bestemd was voor het tegemoetkomende verkeer heeft gereden.
Het hof overweegt daarbij dat verdachte bij de aanrijding met de personenauto bestuurd door het slachtoffer [slachtoffer] , voor de tweede maal de doorgetrokken asstrepen had overschreden en aldus voor de tweede keer op de verkeerde weghelft reed, terwijl er tegenliggend verkeer aankwam. Verdachte was bovendien vlak daarvoor reeds in aanrijding gekomen met de personenauto bestuurd door getuige [getuige 1] . Hiermee heeft verdachte niet alleen meermalen verkeersregels overtreden, maar die overtredingen gingen tevens (telkens) gepaard met een aanzienlijk risico op een aanrijding.
Dergelijke gedragingen onder de hierboven omschreven omstandigheden kunnen in beginsel de gevolgtrekking dragen dat verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte als bedoeld in artikel 6 WVW te wijten is.
Dat kan anders zijn indien omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit volgt dat verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde, waaruit volgt dat van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW niet kan worden gesproken.
Alternatief scenario verdachte
De verdediging heeft bepleit dat verdachte in een dergelijke verontschuldigbare onmacht verkeerde. De verdediging heeft het alternatief scenario naar voren gebracht dat verdachte vlak voor het ongeluk onwel is geworden en last heeft gehad van bewustzijnsverlies of bewustzijnsvernauwing. Dit neemt de schuld van verdachte weg, aldus de verdediging, en moet leiden tot vrijspraak van het onder feit 1 primair tenlastegelegde en ontslag van alle rechtsvervolging voor het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde.
De verdediging heeft daarnaast voorwaardelijk verzocht, mocht het hof het alternatief scenario niet aannemelijk achten, om de behandeling van de zaak aan te houden ten behoeve van – kort en zakelijk weergegeven – een medisch onderzoek ter beantwoording van de vraag of verdachte medisch iets mankeert wat het ongeval kan hebben veroorzaakt en (aldus) of het alternatief scenario van verdachte kan kloppen.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Bij de beoordeling van een alternatief scenario van een verdachte wordt het toetsingscriterium gevormd door de vraag of het naar voren gebrachte alternatief scenario
aannemelijkis geworden. Anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, is daarbij niet bepalend of het alternatief scenario al dan niet kan worden uitgesloten.
Het hof is van oordeel dat het alternatief scenario dat verdachte in onderhavige zaak naar voren heeft gebracht, niet aannemelijk is geworden.
Verdachte heeft ter zitting van het hof gedetailleerd verklaard over wat hij heeft ervaren direct voorafgaand aan en tijdens het ongeval, welke verklaring in de kern overeenkomt met zijn verklaring bij de politie en de rechtbank. Verdachte heeft verklaard dat hij enkel de klap heeft gevoeld, maar dat hij zich het moment voorafgaande aan en het moment na het ongeval alsmede het ongeval zelf niet meer kan herinneren. Ook kan hij zich naar eigen zeggen niet meer herinneren dat hij kort voor het ongeval bij de nabijgelegen rotonde stilstond, zoals getuige [getuige 2] heeft verklaard. Wel weet verdachte nog dat hij na het ongeval op het gras lag en dat hij naar het ziekenhuis ging. Verdachte heeft verklaard dat het ging suizen in zijn oren en dat hij flitsen voor zijn ogen zag, dat hij zich niet goed voelde en dat hij zich wat warrig en wazig voelde. Al voor de nabijgelegen rotonde voelde hij zich niet helemaal goed, aldus verdachte.
Het hof overweegt dat de klachten waarover verdachte heeft verklaard erop kunnen duiden dat verdachte zich niet lekker heeft gevoeld, maar dat die klachten het niet aannemelijk maken dat verdachte (tijdelijk) buiten bewustzijn is geweest direct voorafgaand of tijdens het ongeval ten gevolge waarvan verdachte onmachtig is geweest de auto te besturen en de tenlastegelegde gedragingen van verdachte hebben kunnen plaatsvinden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat verdachte na het ongeval zelf ook geen aanleiding zag om zijn klachten (grondig) te laten onderzoeken door een arts en de gestelde klachten niet nader heeft onderbouwd. Ook zijn er geen aanwijzingen dat verdachte voorafgaand aan of ten tijde van het ongeval aan een bepaalde ziekte leed, waardoor hij onmachtig zou zijn geworden de auto te besturen.
Hetgeen de raadsvrouw ter zitting van het hof aan medische informatie naar voren heeft gebracht, waaronder uit het medisch dossier van verdachte uit de penitentiaire inrichting waar hij in 2023 verbleef, kan niet worden teruggevoerd op onderhavig ongeval uit december 2020. Ook de omstandigheid dat verdachte in oktober 2018 onwel is geworden tijdens het rijden, maakt een scenario dat verdachte voor en/of tijdens het ongeval ruim een jaar later, op 18 december 2020, (onverklaarbaar) buiten bewustzijn zou zijn geraakt, niet aannemelijk.
Het hof heeft hierbij tevens het rijgedrag in ogenschouw genomen. De auto die verdachte bestuurde is niet één keer, maar na een botsing met de auto bestuurd door getuige [getuige 1] en terugkeer naar de eigen, rechter weghelft, voor een tweede keer op de verkeerde weghelft gereden. Getuige [getuige 2] , die achter verdachte reed, heeft verklaard dat de auto die verdachte bestuurde na de eerste keer op de tegenovergestelde rijbaan en gelijk nadat de auto weer richting ‘hun’ rijbaan (het hof begrijpt: de rechter weghelft) reed, een scherpe beweging naar de tegenovergestelde rijbaan maakte. Dit rijgedrag vereist een aantal stuurbewegingen die duiden op actieve handelingen en vormt een contra-indicatie voor een auto die bestuurd werd door een bestuurder die het bewustzijn was verloren. Daar komt bij dat geen van de getuigen heeft verklaard over een bewusteloze verdachte. Sterker nog: getuige [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte na het ongeval zelf uit de auto is gestapt en hij verdachte heeft horen zeggen dat hij, verdachte, last had van zijn heup.
Op grond hiervan acht het hof het niet aannemelijk dat vlak voor of tijdens het ongeval bij verdachte sprake is geweest van bewustzijnsverlies of -vernauwing.
Het hof verwerpt de verweren van de verdediging. Naar het oordeel van het hof dient het rijgedrag van de verdachte zoals hiervoor is vastgesteld als aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam te worden aangemerkt. Het daardoor ontstane ongeval is te wijten aan de schuld van verdachte in de zin van artikel 6 WVW.
Voorwaardelijk verzoek
Nu uit het vorenstaande blijkt dat het alternatief scenario op geen enkele wijze aannemelijk is geworden, ontbreekt de noodzaak om het voorwaardelijk verzochte medisch onderzoek uit te laten voeren. Het lag op de weg van de verdediging om aan het verzoek tot medisch onderzoek feiten en omstandigheden ten grondslag te leggen die een begin van aannemelijkheid meebrengen voor het alternatief scenario dat bij verdachte vlak voor en/of tijdens het ongeval sprake is geweest van bewustzijnsverlies of -vernauwing waardoor verdachte in verontschuldigbare onmacht verkeerde. Gelet hierop wijst het hof het voorwaardelijk verzoek van de verdediging af.
Het hof stelt vast dat ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde geen verweren zijn gevoerd.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.primair
hij op 18 december 2020 te [plaats 1] in de gemeente [gemeente] als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Peugeot), daarmede rijdende over de weg, de [straat] , zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte, het door hem bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle gehad en toen en daar niet zoveel mogelijk rechts gehouden en daarbij de dubbele doorgetrokken asstrepen - gelegen tussen de twee rijstroken - overschreden en op het weggedeelte dat bestemd was voor het tegemoetkomende verkeer gereden, waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig in botsing is gekomen met tegemoetkomende een personenauto, merk BMW, bestuurd door
[slachtoffer] , door welk verkeersongeval aan [slachtoffer] zwaar letsel aan haar been en enkel werd toegebracht, terwijl hij na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, zesde lid van genoemde wet;
3.
hij op 18 december 2020 te [plaats 2] , in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenvoertuig te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van genoemde wet verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige na het feit niet heeft voldaan aan een bevel, gegeven krachtens artikel 163, zesde lid, van deze wet.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich als bestuurder van een personenauto schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval. Verdachte is rijdende op de verkeerde weghelft frontaal op een tegemoetkomende personenauto gebotst, waarbij de bestuurder van de tegemoetkomende auto, [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer] van 15 april 2024 blijkt dat het ongeval een zeer grote impact op het leven van [slachtoffer] heeft gehad en nog steeds heeft.
Zij heeft meerdere ernstige botbreuken opgelopen, waardoor zij gedurende een periode van zes maanden in een rolstoel heeft gezeten. Zij is zes keer geopereerd en bij de laatste ingreep is haar enkel vastgezet. Dagelijks heeft zij nog veel pijn, waarvoor zij pijnmedicatie slikt. [slachtoffer] is dusdanig in haar fysieke mogelijkheden beperkt geraakt, dat haar woning aangepast moest worden. Ook kan zij niet voor haar kinderen zorgen, op de manier zoals zij graag zou willen en is zij niet meer in staat haar werk als persoonlijke begeleider in de jeugdzorg uit te oefenen.
Voorts heeft verdachte na het ongeval geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek om te onderzoeken of verdachte onder invloed was van een of meer stoffen die de rijvaardigheid kan/kunnen beïnvloeden. Door zijn weigering heeft verdachte verhinderd dat objectief kon worden vastgesteld of en, zo ja, in welke mate sprake is geweest van middelengebruik tijdens het ongeval en beïnvloeding daarvan op de rijvaardigheid van verdachte. Het hof rekent dat de verdachte aan. Anders dan de advocaat-generaal en de verdediging ziet het hof, mede gelet op het belang van het bloedonderzoek, onvoldoende aanleiding om in strafverminderende zin rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte zich in een moeilijke situatie bevond op het moment dat hem het bevel bloedonderzoek werd gegeven.
Het hof heeft gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, waarin als oriëntatiepunt is opgenomen voor het met aanmerkelijke schuld veroorzaken van een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, zonder dat sprake is geweest van alcoholgebruik, een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van zes maanden. Strafverzwarend is de omstandigheid dat verdachte na het ongeval zijn medewerking aan een bloedonderzoek heeft geweigerd.
Het hof heeft bij de strafbepaling gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 30 april 2024. Daaruit blijkt dat verdachte enkel lange tijd geleden, in 2002,
voor een verkeerszaak is veroordeeld. Het hof beschouwt verdachte daarom op het gebied van verkeersfeiten als een ‘first offender’.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis, passend is. Ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof daarnaast ter zake van het bewezenverklaarde onder feit 1 primair een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs van verdachte reeds is ingevorderd of ingehouden geweest. Ter zake van het bewezenverklaarde onder feit 3 zal het hof ter bescherming van de verkeersveiligheid een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van 6 maanden.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof te Den Haag van 2 maart 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken, parketnummer 22-003140-19. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. De advocaat-generaal heeft ter zitting gerequireerd tot afwijzing van de vordering.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 60 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 163, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van het arrondissementsparket Noord-Nederland van 11 november 2022, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 2 maart 2020, parketnummer 22-003140-19, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van zes weken.
Aldus gewezen door
mr. P.W.J. Sekeris, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Haak, griffier,
en op 20 juni 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer] van 15 april 2024 volgt dat de genezing langer duurt. Het slachtoffer slikt nog altijd pijnmedicatie, is beperkt in haar fysieke mobiliteit en kan haar werkzaamheden als persoonlijk begeleider niet meer uitvoeren.