ECLI:NL:GHARL:2024:448

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
200.330.089
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag na echtscheiding en ondertoezichtstelling van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun twee minderjarige kinderen. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 21 april 2023, waarin was bepaald dat het gezag over de kinderen alleen aan de moeder toekomt. De vader voerde aan dat de communicatie tussen de ouders niet zo slecht was dat gezamenlijk gezag niet meer mogelijk was en dat er onvoldoende hulp was ingezet om de situatie te verbeteren. De moeder daarentegen stelde dat de kinderen klem of verloren waren geraakt tussen de ouders en dat het eenhoofdig gezag in het belang van de kinderen was.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij onder andere een mondelinge behandeling op 7 december 2023 heeft plaatsgevonden. De GI en de raad voor de kinderbescherming hebben ook hun standpunten naar voren gebracht. Het hof heeft geconcludeerd dat de kinderen door de aanhoudende strijd tussen de ouders klem en verloren zijn geraakt, en dat het niet te verwachten is dat deze situatie binnen afzienbare tijd verbetert. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de verzoeken van de vader afgewezen, met als gevolg dat het eenhoofdig gezag van de moeder in stand blijft. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.330.089
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 547576)
beschikking van 18 januari 2024
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.R. Vossen te Houten
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Jakobs- Hiemstra te Houten
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: SAVE.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Het hof zal deze beschikking hierna noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 juli 2023;
  • het verweerschrift;
  • een brief van de GI met producties van 27 november 2023;
  • een journaalbericht van mr. Vossen van 27 november 2023 met producties, en
  • een journaalbericht van mr. Jakobs- Hiemstra van 27 november 2023 met producties.
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] heeft bij brief van 13 september 2023 aan het hof haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 7 december 2023 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
  • de vader, bijgestaan door mr. M. Metin;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de GI en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
Partijen zijn op 7 juli 2007 in De Bilt met elkaar getrouwd. Bij beschikking van 17 juni 2019 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 19 juni 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2009 te [plaats1] , en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2013 te [plaats2] .
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen bij de moeder.
3.3
Op 10 mei 2021 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld van SAVE tot 10 augustus 2021. De ondertoezichtstelling is daarna uitgesproken bij beschikking van de kinderrechter van
6 augustus 2021 en daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 10 augustus 2024.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking is, bepaald dat het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] alleen toekomt aan de moeder en dat de ouders ieder hun eigen proceskosten betalen.
4.2
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.
De vader verzoekt het hof:
  • de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken van de moeder alsnog af te wijzen;
  • mevrouw dr. [naam1] op grond van artikel 810a lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) als deskundige te benoemen met als opdracht onderzoek te doen naar de vraag wat de kinderen in de gegeven omstandigheden nodig hebben om zich volwaardig en onbelemmerd te kunnen ontwikkelen, met aanhouding van de beslissing in hoger beroep;
  • kosten rechtens.
4.3
De moeder voert verweer en vraagt het hof de vader niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, dan wel de verzoeken van de vader af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

juridisch kader
5.1
Ingevolge artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van een van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
standpunten
5.2
De vader stelt dat de beslissing van de rechtbank is gebaseerd op onjuiste en onvolledige overwegingen. De communicatie tussen de ouders is niet goed, maar ook niet dusdanig ernstig dat het in het belang van de kinderen is om het gezamenlijk gezag te beëindigen. De beëindiging van het gezamenlijk gezag is in een te vroeg stadium uitgesproken. Er is onvoldoende hulp ingezet om de communicatie te verbeteren en er moet onderzocht worden wat de kinderen nodig hebben. Bovendien werkt het beëindigen van het gezamenlijk gezag contraproductief in het realiseren van het contactherstel, doordat de vader op afstand komt te staan en dit een verkeerd signaal afgeeft aan [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
5.3
De moeder stelt dat de kinderen klem of verloren zijn geraakt tussen de ouders en dat het niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering komt. Het eenhoofdig gezag van de moeder is ook in het belang van de kinderen. De vader frustreert alle gezagsbeslissingen en voert strijd met de betrokken hulpverleners. Er zijn de afgelopen jaren diverse hulpverleningstrajecten ingezet die de situatie niet verbeterd hebben. De kinderen zijn hierdoor hulpverleningsmoe geworden. De moeder ziet alleen daarom al geen meerwaarde in het door de vader verzochte deskundigenonderzoek. Het eenhoofdig gezag van de moeder zorgt voor rust bij de kinderen. De moeder vindt het belangrijk dat dit zo blijft.
5.4
De GI stelt dat de ouders niet in staat zijn om zonder hulpverlening het ouderschap op een rustige en constructieve manier vorm te geven. Tijdens de uitoefening van het gezamenlijk gezag van de ouders was de GI continu bezig met het oplossen van randzaken, waardoor er onvoldoende ruimte was voor de veiligheid en de ontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Sinds de bestreden beschikking zijn er geen conflicten meer over de afspraken, regelzaken en beslissingen. Volgens de GI moet de focus liggen op het versterken van de vader-kindrelatie. Het wijzigen van het gezamenlijk gezag staat hieraan niet in de weg.
5.5
De raad heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om het eenhoofdig gezag van de moeder in stand te laten. De onrust en de vele procedures moeten stoppen. Er moet volgens de raad ingezet worden op het versterken van de band tussen de kinderen en de vader. Of de vader gezag heeft is daarbij niet relevant.
overwegingen van het hof
5.6
Het hof is van oordeel dat de kinderen door de aanhoudende strijd tussen de ouders klem en verloren zijn geraakt, althans dat het risico dat dit weldra gebeurt onaanvaardbaar groot is. Het is niet te verwachten dat die situatie binnen afzienbare tijd verbetert. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over en maakt die, na eigen onderzoek, tot de zijne. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
5.7
De onderlinge verstandhouding tussen de moeder en de vader is onverminderd slecht. Zij zijn daardoor niet in staat om als ouders in gezamenlijk overleg voortvarend belangrijke beslissingen met betrekking tot de kinderen te nemen. In de afgelopen jaren zijn er diverse vormen van hulpverlening, zoals Mediation, Hink Stap Sprong, gezinsdiagnostisch onderzoek en een individueel traject gericht op parallel solo ouderschap ingezet die deze situatie niet hebben verbeterd. Het nemen van beslissingen over de kinderen verloopt altijd moeizaam en kost veel te veel tijd. De GI heeft verschillende keren een schriftelijke aanwijzing aan de ouders moeten afgeven en wordt volledig in beslag genomen door de juridische procedures en het contact en de bemiddeling tussen de ouders. Hierdoor heeft de GI geen tijd om zich te richten op de ontwikkeling van de kinderen. Dat moet stoppen.
5.8
Het hof merkt daarbij op dat het ouderlijk gezag losstaat van het recht op omgang van de vader en de kinderen. De angst van de vader dat hij door beëindiging van het gezamenlijk gezag volledig buiten beeld komt te staan, is overigens naar oordeel van het hof volstrekt niet reëel. Dat geldt ook voor de nodige informatie over de kinderen. De vader zal ook na de beëindiging van het gezag door de moeder op de hoogte (moeten) worden gehouden van relevante aangelegenheden in het leven van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
De afgelopen periode, waarin de moeder alleen het ouderlijk gezag heeft uitgeoefend, heeft naar het hof begrijpt voor de nodige rust gezorgd. De GI heeft hierdoor meer ruimte om zich bezig te houden met de kinderen. Nu er meer rust is er ook ruimte voor het inzetten van hulpverlening gericht op het versterken van de vader-kindrelatie.
deskundigenonderzoek
5.9
Het hof zal het verzoek van de vader om op grond van artikel 810a lid 2 Rv een deskundige te benoemen, afwijzen. Dat artikel bepaalt dat in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
Het tweede lid regelt het recht op een contra-expertise in zaken waarin een maatregel van kinderbescherming wordt getroffen. Daarmee wordt voor de verweerder tegenover de overheidsinstantie recht gedaan aan het beginsel van ‘equality of arms’. Nu sprake is van een geschil tussen ouders onderling is het hof van oordeel dat het tweede lid niet van toepassing is. Daar komt bij dat de door vader voorgestane vraagstelling aan de deskundige de ratio van onderhavige geschil of de vader met gezag belast moet blijven volledig te buiten gaat.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de uit die relatie geboren kinderen betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 april 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, J.B. de Groot en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. K.E. Vaartjes- de Wit als griffier, en is op 18 januari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.