ECLI:NL:GHARL:2024:443

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
200.328.422
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoeken tot echtscheiding, alimentatie en zorgregeling voor minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een man en een vrouw die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en gezamenlijk ouders zijn van twee minderjarige kinderen. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin onder andere de kinderalimentatie en de zorgregeling voor de kinderen zijn vastgesteld. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De rechtbank had bepaald dat de man € 177 per kind per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, en dat hij € 206 bruto per maand moet betalen als partneralimentatie voor de vrouw. De man verzoekt het hof om de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw te beslissen over de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de alimentatie en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De vrouw verzoekt in incidenteel hoger beroep om een verhoging van de alimentatie en een wijziging van de zorgregeling. Het hof heeft de bestreden beschikking op verschillende punten vernietigd en de alimentatie voor de kinderen vastgesteld op € 180 per kind per maand, met een zorgregeling die de gelijkwaardigheid van beide ouders waarborgt. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, waarbij het hof de gemaakte afspraken tussen partijen in de vaststellingsovereenkomst heeft bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.328.422 en 200.328.424
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland: 528994, 545532 en 545048)
beschikking van 18 januari 2024
inzake
[verzoeker],
die voorheen in [woonplaats1] , nu in [woonplaats2] woont,
die een verzoek in hoger beroep doet,
en bij de rechtbank als verweerder en ook nevenvoorzieningen heeft verzocht,
hierna: de man,
advocaat: mr. R.F. Vonk,
en
[verweerster],
die woont in [woonplaats3] ,
die ook een verzoek in hoger beroep doet,
en bij de rechtbank optrad als verzoekster,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. J.J. Boekhout.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 1 september 2022 en 16 maart 2023, welke laatste beschikking (hierna: de bestreden beschikking) bij herstelbeschikking van 26 mei 2023 verbeterd is, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 juni 2023;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
- een journaalbericht van mr. Vonk van 4 december 2023 met als bijlage het formulier relatievermogensrecht;
- een journaalbericht van mr. Boekhout van 7 december 2023 met producties;
- een journaalbericht van mr. Boekhout van 7 december 2023 met als bijlage het formulier relatievermogensrecht;
- een journaalbericht van mr. Vonk van 11 december 2023 met akte overlegging producties;
- een e-mail van mr. Vonk van 20 december 2023 met één productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 december 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de Raad voor de Kinderbescherming is [naam1] verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen, die beiden de Nederlandse nationaliteit hebben, zijn [in] 2016 in gemeenschap van goederen gehuwd in Workum.
3.2
Partijen zijn de ouders van de in [plaats1] geboren kinderen:
- [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), [in] 2017 en
- [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), [in] 2018,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3
De vrouw heeft op 13 oktober 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend.
3.4
Het huwelijk van partijen is [in] 2023 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van 16 maart 2023.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de betreden beschikking heeft de rechtbank voor zover hier van belang,
- vastgesteld dat de man tijdens de voorjaarsvakantie en de vrouw tijdens de herfstvakantie voor de kinderen zorgt, waarbij deze vakanties van vrijdagmiddag tot maandagochtend duurt;
- bepaald dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in de Basisregistratie personen staan ingeschreven op het adres van de vrouw;
- bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 16 maart 2023 € 177 per kind per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ;
- bepaald dat de man vanaf de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, voor de duur van twee jaar, € 206 bruto per maand moet betalen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw en deze bijdrage na afloop van de termijn van twee jaar op nihil gesteld.
Vervolgens heeft de rechtbank in het kader van de afwikkeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap, voor zover hier van belang,
- bepaald dat de man ter zake van de verdeling van de opbrengst van de verkoop van de Audi € 1.440,10 aan de vrouw verschuldigd is;
- bepaald dat de man ter zake van de door hem ontvangen teruggave naar aanleiding van zijn IB-aangifte over 2021 € 1.661,50 aan de vrouw verschuldigd is en dat partijen, in hun onderlinge verhouding, ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld ten name van de vrouw aan de Belastingdienst ter zake van de inkomstenbelasting over 2021;
- de inboedel die de man onder zich heeft aan hem toegedeeld alsmede 1) het matje dat bij de kampeeruitrusting hoort, 2) twee Helinox stoelen en 3) de keukenmachine die de vrouw onder zich heeft, en de inboedel voor het overige aan de vrouw toegedeeld, zonder dat hieruit een vergoedingsrecht van de ene partij aan de andere partij voortvloeit;
- het verzoek van de vrouw over de door haar voor het huwelijk afgeloste lening van de man van € 16.000 afgewezen en
- het verzoek van de man dat ziet op de kosten van de huishouding afgewezen.
4.2
De man is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof, na vermeerdering van zijn verzoek, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking, hersteld bij beschikking van 26 mei 2023, gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw beslissend te bepalen:
a. ter zake van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , primair dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de man staan ingeschreven, subsidiair [de minderjarige1] bij de man staat ingeschreven.
b. dat de kosten van opvang voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voor rekening komen van die ouder alwaar het betreffende kind staat ingeschreven, ook als deze opvang plaatsvindt op de zorgdagen van de man,
de door de betreffende ouder te betalen kosten van opvang geen onderdeel uitmaken van het draagkrachtloos inkomen van die ouder;
c. de vrouw aan de man per 16 maart 2023 € 28 per kind per maand aan de man betaalt, bij een inschrijving van beide kinderen bij de man, althans € 28 per maand in het geval [de minderjarige1] bij de man staat ingeschreven,
de vrouw te verplichten de per 16 maart 2023 teveel ontvangen kinderalimentatie aan de man terug te betalen;
d. dat de man geen partneralimentatie voor de vrouw verschuldigd is en de vrouw de per 16 maart 2023 teveel ontvangen partneralimentatie aan de man moet terugbetalen;
e. ter zake van de verkoop van de Audi de man terecht € 1.630,05 heeft verrekend met de verdeling van de verkoopopbrengst,
ter zake van de aanslagen IB 2021: partijen bij helfte de gevolgen moeten delen op grond van de definitieve aanslagen IB 2021,
ter zake van de inboedel de man van de vrouw ontvangt de bakfiets, de wasmachine en het Auping dekbed;
f. de vrouw aan de man binnen veertien dagen na de te geven beschikking uit hoofde van artikel 1:84 BW en/of artikel 3:172 BW € 6.834,65 moet voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW wanneer de vrouw niet binnen veertien dagen aan deze betalingsverplichting voldoet;
g. ter zake van de teruggave SVB de vrouw aan de man moet voldoen € 800 binnen veertien dagen na de te geven beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW wanneer de vrouw niet binnen veertien dagen aan de deze betalingsverplichting voldoet.
4.3
De vrouw is op haar beurt met zes grieven in incidenteel hoger beroep gekomen.
Zij verzoekt dat het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, I. de verzoeken van de man zal afwijzen en verder, in incidenteel hoger beroep, vernietiging van de bestreden beschikking en opnieuw beslissend te bepalen dat:
II. de man primair € 223 per kind per maand moet bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, subsidiair € 209 per kind per maand, meer subsidiair € 255 per kind per maand, althans een bedrag welke het hof juist acht
III. de man € 511 netto per maand/€ 810 bruto per maand moet bijdragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw, althans een bedrag welke het hof juist acht, met ingang van 16 maart 2023;
IV. de man verplicht is bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw tot 26 februari 2030;
V. de verdeling van de voorjaar- en herfstvakantie vanaf 2024 als volgt is, dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in de voorjaarsvakantie in de even jaren bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw verblijven en in de herfstvakantie in de oneven jaren bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw verblijven;
VI. de man in het kader van de aangiften inkomstenbelasting 2021 aan de vrouw € 2.673,50 moet betalen;
VII. de man aan de vrouw binnen veertien dagen na de te geven beschikking uit hoofde van de verdeling van de gemeenschap van kosten en de kosten van de huishouding € 21.646,86 moet betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW en de verschuldigde incassokosten, wanneer de man niet binnen veertien dagen aan zijn betalingsverplichting voldoet, althans een bedrag welke het hof juist acht;
VIII. de man wordt veroordeeld in de kosten van onderhavige procedure.
4.4
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken van de vrouw in incidenteel hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

procesrechtelijk
5.1
Bij journaalbericht van 11 december 2023 heeft mr. Vonk een akte overlegging producties ingediend. Het hof heeft beslist dat de akte buiten beschouwing wordt gelaten omdat die akte in strijd met de twee-conclusie-regel is. Het hof neemt wel kennis van de bij de akte ingediende stukken, omdat deze op tijd zijn ingediend. Ook neemt het hof kennis van de e-mail van mr. Vonk van 20 december 2023 met als bijlage de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2021 van de man. Dat stuk is weliswaar te laat ingediend, maar is eenvoudig en makkelijk te doorgronden.
waarop de beroepen nog zien
5.2
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over de vermogensrechtelijke afwikkeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap, de partneralimentatie en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gedurende de voorjaars-, herfst-, mei- en kerstvakantie. Zij hebben de gemaakte afspraken vastgelegd in een door hen ondertekende vaststellingsovereenkomst, met het verzoek aan het hof om een beslissing te geven in overeenstemming met de inhoud van deze vaststellingsovereenkomst.
5.3
Wat resteert is het geschil over de inschrijving van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in de Basisregistratie personen (BRP) en de bijdrage in de kosten van hun verzorging en opvoeding (kinderalimentatie).
BRP
5.4
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op het adres van de vrouw zijn ingeschreven. De man heeft bij de rechtbank verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen (primair), dan wel dat [de minderjarige1] zijn hoofverblijf bij hem zou krijgen en [de minderjarige2] bij de vrouw (subsidiair). De man meent dat de gelijkwaardigheid van partijen als ouders dit rechtvaardigt. Tijdens het huwelijk heeft de man voor minstens de helft een aandeel gehad in de verzorging en opvoeding van de kinderen. De vrouw voert verweer.
5.5
Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen en het verzoek van de man niet toewijzen. De zorg- en contactregeling gaat uit van een gelijkwaardig co-ouderschap waarbij de zorgtaken exact bij helfte zijn verdeeld en de kinderen bij beide ouders evenveel verblijven. Daarmee is ook de gelijkwaardigheid van beide ouders gegeven. Inschrijving in de burgerlijke stand is slechts een administratieve aangelegenheid, die de opvoeding en verzorging van de kinderen als zodanig niet beïnvloedt. De reden waarom het hof de inschrijving van de kinderen niet aanpast aan het verzoek van de man is het, ook door de raad geconstateerde, risico dat er tussen partijen een concurrentiestrijd ontstaat om het voor het bij hem of haar inschreven kind net iets beter te regelen. Dat kan er toe leiden dat er tussen de kinderen onderling toch, hoe onbedoeld wellicht ook, een mate van verwijdering ontstaat. Van de vrouw mag worden verwacht dat zij de man tijdig informeert over alle zaken die de kinderen aangaan. Gelet op de problemen die hierover in het verleden al zijn gerezen ondersteunt het hof de suggestie van de raad op de zitting om alsnog hulp te aanvaarden bij het vormgeven van hun nieuwe rol als ouder na de scheiding, bijvoorbeeld door middel van ouderschapsbemiddeling.
kinderalimentatie
5.6
Partijen zijn het eens over de ingangsdatum van de kinderalimentatie, 16 maart 2023. Ook de bij de bestreden beschikking vastgestelde (basis)behoefte van € 730 per kind per maand is niet in geschil en staat daarmee vast.
5.7
De buitenschoolse opvangkosten (BSO) zijn in geschil. De vraag is voor wiens rekening deze kosten moeten komen. Volgens de man heeft de rechtbank deze kosten ten onrechte in de draagkrachtformule aan zijn zijde doorgerekend. De vrouw voert verweer. Met deze kosten moet geen rekening worden gehouden. Het is de keuze van de man om de kinderen op donderdagmiddag naar de BSO te brengen. Deze kosten zijn vermijdbaar en moeten daarom voor eigen rekening van de man blijven. Mocht het hof wel rekening houden met die kosten, dan moet zijn draagkrachtloos inkomen worden verhoogd met de BSO kosten en is de man zelf verantwoordelijk voor betaling van die kosten. De contracten staan immers op naam van de man. Indien het hof van oordeel is dat de vrouw deze kosten voor haar rekening moet nemen, dan moet de basisbehoefte worden verhoogd met de netto kosten van de BSO.
5.8
Uitgangspunt voor het hof is de systematiek van berekening van kinderalimentatie zoals dat op basis van de richtlijnen van het rapport van de Expertgroep alimentatie wordt gehanteerd. Dat leidt tot het oordeel dat de vrouw de kosten BSO moet voldoen. Het hof legt uit hoe het tot dat oordeel komt en verwijst daarbij naar hoofdstuk 3 van het rapport, paragraaf 3.2 onder nummer 3.26 ‘
Bijzondere kosten’.
5.9
In deze in rov. 5.8 genoemde richtlijn verwoordt de Expertgroep dat correctieposten op de (basis)behoefte kosten betreffen die niet of onvoldoende in de gehanteerde kosten van kinderen zijn verdisconteerd en die bovendien niet te compenseren zijn met andere uitgavenposten. Het moet dan gaan om bepaalde extra kosten die zo uitzonderlijk zijn, dat ouders deze niet kunnen betalen uit de standaardbedragen in de tabel en deze uitgaven daadwerkelijk op het (gezins)inkomen drukken. Dat is naar het oordeel van het hof hier niet het geval. Ten tijde van het huwelijk maakten partijen al gebruik van kinderopvang. Dat is ook niet ongebruikelijk wanneer beide ouders werken. Volgens het rapport van de Expertgroep leiden oppaskosten ten tijde van het huwelijk in de praktijk niet tot in totaal hogere kosten van kinderen, omdat het aannemelijk is dat in het merendeel van de gevallen kosten van kinderopvang gecompenseerd worden met lagere uitgaven aan een andere post.
Alleen wanneer sprake is van dermate hoge kosten voor kinderopvang dat dat deze niet (volledig) gecompenseerd kunnen worden door lagere uitgaven op andere posten, kan dat leiden tot in totaal hogere kosten van kinderen dan het tabelbedrag. De kosten BSO waren tot voor kort € 200 per maand, dus € 100 per kind per maand. Inmiddels zijn deze kosten volgens de man € 271,73 per maand/€ 135,86 per kind per maand. Het hof is van oordeel dat van dermate hoge kosten dat daarmee de basisbehoefte moet worden verhoogd geen sprake is. Ook zijn deze kosten niet vermijdbaar. Partijen hebben beiden een even groot aandeel in de zorg voor de kinderen en worden beiden geacht te werken om (in hun eigen levensonderhoud en) in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kinderen te voorzien. Dat maakt ook dat er geen discussie kan zijn over zorgkosten en ook niet over het besluit van de ene ouder om een deel thuis te blijven en zelf voor opvang van de kinderen te zorgen waar de andere ouder voor (buitenschoolse)opvang kiest. Vorenstaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking op dit punt moet worden vernietigd en ook de onderliggende berekening van de rechtbank van de draagkracht van de man correctie behoeft.
5.1
Het inkomen van partijen is niet langer in geschil. De man heeft zijn netto besteedbaar inkomen berekend op € 4.794 per maand en heeft dus aan de hand van de formule een draagkracht van € 1.527 per maand (zie draagkrachtberekening van de man, productie 160 overgelegd bij journaalbericht van 11 december 2023). De vrouw heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen de door de man gehanteerde cijfers van zijn inkomen en de man heeft in zijn berekening terecht de kosten voor BSO buiten beschouwing gelaten (zie ook rov. 5.9).
Ook heeft de man een berekening van de draagkracht van de vrouw in het geding gebracht (bij hetzelfde journaalbericht als hiervoor, productie 159). De vrouw heeft ter terechtzitting ingestemd met deze berekening, behoudens voor wat betreft het toegepaste kindgebonden budget. De vrouw kan in verband met vermogen geen aanspraak maken op een kindgebonden budget. Door de man is dat erkend.
Uit de
aangehechte(her)berekening van het hof volgt dat het netto besteedbaar inkomen van de vrouw € 3.777 (in plaats van € 4.153) per maand bedraagt en dat de vrouw met dit netto besteedbaar inkomen een draagkracht heeft van € 1.028 (in plaats van € 1.213) per maand.
5.11
Na een vergelijking van hun draagkracht, dienen partijen van hun draagkracht € 873 respectievelijk € 587 aan te wenden voor een bijdrage in het eigen aandeel van de kosten van kinderen van € 1.460, zoals blijkt uit de
aangehechteberekening.
5.12
De kosten van de verdeling van de zorg worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte. Het percentage van 35 zorgkorting is tussen partijen niet in geschil. Uit de
aangehechteberekening en verdeling van kosten van kinderen volgt dat de man na aftrek van de zorgkorting € 180 per kind per maand moet betalen. Dit bedrag acht het hof in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal worden toegewezen.
De conclusie
5.13
Grief I en II van de man falen. Grief 6 van de vrouw faalt. De overige grieven behoeven vanwege de door partijen gemaakte afspraken, die neergelegd zijn in een door partijen ondertekend en aan deze beschikking gehechte vaststellingsovereenkomst, geen bespreking.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
6.1
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 16 maart 2023, hersteld bij beschikking van 26 mei 2023, onder rov. 4.2, 4.5, 4.6 en 4.7, en in zoverre opnieuw beschikkende:
6.2
beslist conform de door partijen gesloten vaststellingsovereenkomst en bepaalt dat deze (aangehechte) overeenkomst deel uitmaakt van deze beschikking en beslissing;
6.3
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 16 maart 2023 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2017 in [plaats1] en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2018 in [plaats1]
€ 180 per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
6.4
stelt de volgende zorgregeling vast:
a.
- op maandag en dinsdag zorgt de vrouw voor de kinderen;
- op woensdag en donderdag zorgt de man voor de kinderen;
- op vrijdag, zaterdag en zondag in de even weken zorgt de vrouw voor de
kinderen;
- op vrijdag, zaterdag en zondag in de oneven weken zorgt de man voor de
kinderen;
waarbij een zorgdag standaard om 09:00 uur begint en de volgende dag om 08:59 uur eindigt en wanneer een jaar 53 weken heeft in het daaropvolgende jaar een wissel zal zijn van de even en oneven weken;
b. de man zorgt ieder jaar tijdens de voorjaarsvakantie en tijdens de herfstvakantie voor de kinderen;
c. de vrouw zorgt ieder jaar tijdens de meivakantie voor de kinderen;
d. de vakanties starten vanaf vrijdag uit school tot maandag naar school;
e. voor wat betreft de kerstvakantie geldt het volgende.
Tot 24 december geldt altijd de reguliere omgangsregeling.
In de even jaren zorgt de man tijdens de kerstvakantie vanaf 24 december 10:00 uur tot en met tweede kerstdag op 26 december om 10:00 uur voor de kinderen, alsmede de resterende vakantiedagen vanaf 1 januari om 16:00 uur, tot de aanvang van de eerste maandagochtend naar schooldag.
In de oneven jaren zorgt de vrouw tijdens de kerstvakantie vanaf 24 december 10:00 uur tot en met tweede kerstdag op 26 december om 10:00 uur voor de kinderen, alsmede de resterende vakantiedagen vanaf 1 januari om 16:00 uur, tot de aanvang van de eerste maandagochtend schooldag.
f. tijdens de zomervakantie zorgt eerst de ouder bij wie de kinderen volgens de
reguliere zorgregeling al zijn een week voor de kinderen, daarna zorgt de andere
ouder twee weken voor de kinderen, daarna zorgt de ene ouder weer twee weken
voor de kinderen waarna de andere ouder de laatste week voor de kinderen zorgt,
waarbij het wisselmoment op zaterdag om 10:00 uur is;
g. op de verjaardagen van hun ouders en grootouders mogen de kinderen een bezoek brengen aan de jarige, mits hun dagprogramma dit toelaat.
h. in de even jaren houdt (organiseert, voert uit en betaalt) de man het kinderfeestje
voor [de minderjarige1] en de vrouw voor [de minderjarige2] , op een moment dat past in de reguliere
zorgregeling en in de oneven jaren andersom;
i. in de oneven jaren houdt (organiseert, voert uit en betaalt) de man het
kinderfeestje voor [de minderjarige2] en de vrouw voor [de minderjarige1] , op een moment dat past in de
reguliere zorgregeling;
j. de ouder door wie het kind naar school wordt gebracht op de dag van het vieren
van de verjaardag op school zorgt voor het uitdelen op school, waarbij zaterdag
naar vrijdag valt en zondag naar maandag;
k. indien één van de kinderen is uitgenodigd voor een (kinder)feestje brengt de ouder
waar het kind die dag verblijft hem/haar en zorgt de ouder bij wie het kind op dat
moment verblijft voor een cadeautje voor het feestje;
l. voor liet overige zullen partijen niet van deze zorgregeling afwijken, tenzij zij dit in
onderling overleg overeenkomen of een rechter anders beslist;
6.5
bekrachtigt de beschikking voor het overige;
6.6
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.7
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
6.8
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, M.L. van der Bel en E.H. Schijven-Bours, bijgestaan door G.J. Heuvelink als griffier, en is op 18 januari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.