ECLI:NL:GHARL:2024:4417

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
200.333.839
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats van kinderen na scheiding van ouders met internationale elementen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van twee minderjarige kinderen, geboren in 2011 en 2014, na de scheiding van hun ouders. De rechtbank had eerder de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder in Spanje vastgesteld. De vader, die in Nederland woont, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de situatie van de kinderen en hun belangen. De Raad heeft geadviseerd dat beide ouders in staat zijn om voor de kinderen te zorgen, maar dat de kinderen in Spanje zijn geworteld en daar naar school gaan. Het hof heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld en geconcludeerd dat het in hun belang is dat zij bij de moeder in Spanje blijven wonen. De vader heeft verzocht om een zorgregeling, maar aangezien de hoofdverblijfplaats bij de moeder blijft, is dit niet aan de orde. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.333.839/01
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 553203, 556989 en 562216)
beschikking van 2 juli 2024
inzake
[verzoeker],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. Ettaia te Zeist,
en
[verweerster],
wonende in [woonplaats2] , Spanje,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W.A. van der Stroom-Willemsen te Rotterdam.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 21 maart 2024 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
In die beschikking heeft het hof de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) verzocht een onderzoek in te stellen naar en te adviseren over de vraag welke hoofdverblijfplaats van de kinderen en welke zorgregeling het meest in hun belang is. De raad heeft op 5 juni 2024 gerapporteerd en geadviseerd.
1.3
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • een journaalbericht namens de vader van 31 mei 2024 met producties, en
  • een journaalbericht namens de moeder van 31 mei 2024 met producties.
1.4
Op 11 juni 2024 is de mondelinge behandeling voortgezet. Aanwezig waren:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
  • een vertegenwoordiger van de raad.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 21 maart 2024, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het geregistreerd partnerschap tussen partijen ontbonden en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] , geboren [in] 2011, en [de minderjarige2] , geboren [in] 2014, bij de moeder in Spanje vastgesteld.
De grieven van de vader zien in essentie op de vraag of de kinderen hun hoofdverblijfplaats in Spanje bij de moeder zullen hebben of in Nederland bij de vader, met andere woorden: de vraag of de kinderen zullen opgroeien in Spanje of in Nederland. De grieven van de vader lenen zich dan ook voor gezamenlijke behandeling.
2.3
De raad heeft in het rapport van 5 juni 2024 ten aanzien van deze vraag het volgende overwogen en geadviseerd (blz. 31 e.v. van het Rapport):

Welke hoofdverblijfplaats is het meest in het belang van de kinderen?
Na uitgebreid onderzoek vanuit de RvdK, waarbij alle informatie is opgevraagd binnen de mogelijkheden van de RvdK, is de RvdK van mening dat er binnen zowel de opvoedsituatie van vader als de opvoedsituatie van moeder geen zorgen zijn wat betreft de veiligheid van de kinderen. Beide ouders zijn in staat de kinderen te bieden wat zij nodig hebben. Bij de bepaling van de hoofdverblijfplaats van de moeder in Spanje kleven zowel voor- als nadelen maar aan de bepaling van de hoofdverblijfplaats bij vader in Nederland ook. De RvdK heeft de mening van de kinderen gehoord, meegewogen, maar zal hier geen doorslaggevende betekenis aan geven, omdat de RvdK de kinderen niet wil laten kiezen tussen hun ouders. Vanwege de complexiteit van de casus in combinatie met de grote gevolgen voor de verdere toekomst en ontwikkeling van de kinderen heeft de RvdK overwogen om zich te onthouden van advies. De RvdK is echter tevens van mening dat de huidige onduidelijkheid al langer duurt dan gewenst en acht het in het belang van de kinderen als er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over waar zij zullen opgroeien, hoe vaak ze bij welke ouder zijn en wanneer, zodat zij kunnen investeren in hun toekomst en schoolgang. De RvdK heeft er derhalve van afgezien om zich te onthouden van advies en ervoor gekozen om de verschillende opties zo helder mogelijk te verwoorden.
Nu ouders de kinderen de duidelijkheid niet kunnen geven, zullen de RvdK en het Hof in het belang van de kinderen deze duidelijkheid moeten geven. Het advies is met name lastig omdat beide ouders in verschillende landen wonen en wensen te blijven wonen. Met deze patstelling van ouders zijn de kinderen niet gediend. De RvdK heeft dan ook in het advies als doorslaggevend gevonden in welk land de kinderen meer mogelijkheden hebben om zich optimaal te kunnen ontwikkelen. De RvdK is van mening dat als de kinderen weer in Nederland verblijven de belangen van de kinderen het beste gediend worden. De kinderen hebben jarenlang in Nederland gewoond, familie/netwerk woont in Nederland, de hulpverlening die in Nederland geboden kan worden is in hun eigen taal, wat de kans groter maakt dat de kinderen hiervan kunnen profiteren en er een duurzame verbetering ontstaat. Daarnaast zijn de mogelijkheden om dan met beide ouders contact te hebben het grootst.
De RvdK realiseert zich ook dat moeder niet gedwongen kan worden om in Nederland met de kinderen te wonen. Nu de RvdK beide ouders goed in staat acht om voor de kinderen te zorgen, komt de RvdK tot het volgende advies. De RvdK acht het wenselijk dat, voor zover moeder zich weer vestigt in Nederland, de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij moeder dienen te hebben, aangezien moeder de afgelopen jaren grotendeels de opvoeding en verzorging op zich heeft genomen.
Wanneer moeder echter niet van plan is naar Nederland terug te verhuizen en besluit in Spanje te blijven wonen, is de RvdK van mening dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen niet bij moeder bepaald dient te worden, maar bij vader. Vader is net als moeder in staat om de opvoeding en verzorging van de kinderen op zich te nemen.
In Nederland kan er binnen een ruim scala aan hulpverlening gezocht worden naar passende hulpverlening (in het Nederlands), waarbij de gemeente [de gemeente] regie kan voeren en passende interventies kan uitvoeren/inzetten indien nodig. De kinderen zullen opgroeien in de buurt van familie, waardoor de relatie tussen de kinderen en hun familie (zowel vz als mz) consistent blijft/hersteld wordt.
De RvdK merkt op dat de kinderen van school moeten wisselen wanneer zij weer in Nederland zullen wonen. [de minderjarige1] zal naar een nieuwe school gaan (gezien zijn overstap naar de middelbare school), waar hij niet bekend is maar wel een beeld van heeft en [de minderjarige2] zal zijn schoolgang op zijn oude school kunnen hervatten. Vader is niet zoals moeder in staat om de kinderen volledig zelf op te vangen, vanwege zijn werk. Wanneer vader opvang voor de kinderen regelt op de momenten dat hij de kinderen niet kan opvangen voorziet de RvdK hierin geen problemen.
De RvdK is zich er van bewust dat bovenstaand advies mogelijk voor moeder zeer moeilijk zal zijn, te meer daar zij aangeeft in Nederland ongelukkig te zijn en dit indirect impact kan hebben op de kinderen. De RvdK is echter van mening dat het belang van de kinderen te allen tijde leidend dient te zijn. Indien moeder er voor kiest zich weer in Nederland te vestigen is het wellicht raadzaam als zij hierbij ondersteund wordt om in het belang van de kinderen zo goed mogelijk vorm te geven aan de situatie. Dit is tevens van meerwaarde als moeder besluit in Spanje te blijven.
2.4
Het hof verwijst naar wat in 2.2 als de essentie van dit hoger beroep geldt: de beantwoording van de vraag bij wie de kinderen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben, bij de moeder in Spanje of bij de vader in Nederland. Anders dan de vader heeft aangevoerd, toetst het hof deze vraag niet, althans niet direct en zeker niet aan alle in de rechtspraak en literatuur ontwikkelde lijst(en) met omstandigheden die door de rechter kunnen worden meegenomen bij de te maken belangenafweging inzake een verhuizing na scheiding. Partijen zijn samen met de kinderen, dus als gezin, vertrokken naar Spanje en hebben zich daar samen gevestigd. De ouders hebben de kinderen uitgeschreven uit de basisregistratie personen (BRP) in Nederland en ingeschreven in Spanje en voor een school aldaar. Het hof laat in het midden of dat voor een bepaalde tijd (twaalf tot vijftien maanden, zoals de vader stelt) of meer onbepaalde tijd (zoals de moeder aanvoert) was. De vader heeft de relatie met de moeder na hun vertrek naar Spanje verbroken en door die beslissing is een nieuwe situatie ontstaan. De ouders hadden op dat moment kennelijk geen gezamenlijk gedragen beeld meer over waar zij en de kinderen zouden wonen en hoe zij hun (gezins)leven verder vorm zouden geven. In die eenzijdig geschapen situatie past de door de vader voorgestane toets niet. Dat de ouders zich (nog) niet uit Nederland hadden uitgeschreven en dat de vader na de relatiebreuk is teruggekeerd naar Nederland, maakt dit niet anders.
2.5
Hiermee is niet gezegd dat in de huidige situatie geen belangenafweging moet plaatsvinden. Integendeel: ook nu geldt dat - nu partijen het op geen enkele wijze eens kunnen worden - het hof bij het doorhakken van de knoop het belang van de kinderen vooropstelt en de belangen van de ouders meeweegt. Het hof dient daarom bij de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen te beoordelen wat het meest in het belang van de kinderen is, waarbij een van de wegingsfactoren ook is welke kindsignalen er zijn.
2.6
Vast staat dat beide ouders in staat zijn om de kinderen - zij het ieder op de eigen manier - een stabiele en liefdevolle opvoedsituatie te bieden.
Inmiddels wonen de kinderen bijna twee jaar met de moeder in Spanje. De kinderen gaan daar naar school, hebben daar hobby’s en zij hebben vrienden gemaakt. Daardoor is de basis van de kinderen inmiddels in Spanje komen te liggen: zij zijn daar geworteld.
2.7
In het rapport van de raad staat dat de kinderen wisselend vertellen over waar zij willen wonen, afhankelijk van degene met wie zij spreken. Het hof begrijpt in dat kader dat de kinderen tegen de vader zeggen dat zij bij hem (in Nederland) willen wonen en dat zij tegen de moeder zeggen dat zij bij haar (in Spanje) willen wonen. Bij de raad hebben de kinderen echter verklaard dat zij het fijner hebben in Spanje en dat zij daar ook willen blijven wonen. Voor [de minderjarige2] is dat niet zo zeer een keuze voor de moeder, maar voor het land en de omgeving waar hij woont. De verklaringen van de kinderen bij de raad komen overeen met de inhoud van het kindgesprek dat de voorzitter van dit hof met [de minderjarige1] heeft gehad.
2.8
Wat de kinderen zelf zeggen is van belang, maar zij kiezen niet tussen hun ouders en hoeven dat ook niet te doen. Zij zijn ook niet verantwoordelijk voor de ontstane situatie, dat zijn en blijven hun ouders, ook nu die niet tot overeenstemming kunnen komen en de beslissing dus aan de rechter – in dit geval: het hof - moeten overlaten.
Het hof heeft zorgen over de kinderen. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben concentratieproblemen (ADHD/ADD) en zij ondervinden stress van de strijd tussen de ouders. Duidelijk is wel dat er op de huidige school van de kinderen in Spanje aandacht is voor hun problematiek en dat zij daarin ook worden begeleid. De school betrekt de vader bovendien in de ontwikkelingen van de kinderen. Niet gebleken is dat de hulp die de kinderen in Spanje krijgen niet afdoende is of dat de hulpverlening in Nederland beter zou zijn dan in Spanje. Het hof oordeelt hierbij van belang dat de moeder desgevraagd heeft verklaard dat de kinderen tot hun achttiende naar deze school kunnen blijven gaan. De moeder reserveert hiervoor vanuit de door haar ontvangen partneralimentatie en kan bovendien haar vader vragen om financiële bijstand. Daarbij komt dat de raad tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat zij de kinderen bij de Spaanse autoriteiten zal aanmelden als zij in Spanje blijven wonen, zodat - indien dat nodig is of blijkt - ook vanuit de Spaanse overheid hulpverlening kan worden aangeboden.
2.9
Bij de bepaling van de hoofdverblijfplaats kent het hof geen waarde toe aan financiële argumenten. De vader beschikt over voldoende middelen om naar Spanje te reizen, en nu de moeder inkomsten uit arbeid heeft en daarnaast partneralimentatie ontvangt, houdt het hof het ervoor dat ook zij beschikt over voldoende inkomsten om naar Nederland te reizen.
De moeder wordt wel in andere zin bij het reizen beperkt, namelijk doordat zij door haar dienstbetrekking slechts beschikt over een (gering) aantal vrije dagen, terwijl de vader als ondernemer meer in staat is om zijn werkzaamheden zelf in te delen. Anders dan de Raad meent het hof dan ook dat bij het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van de kinderen in Nederland de mogelijkheden voor de kinderen om contact te hebben met beide ouders juist minder groot zijn.
2.1
De moeder heeft - onweersproken door de vader - verklaard dat zij 24 uur per week onder de schooltijden van de kinderen werkt en dat zij op woensdag vrij heeft. Daardoor is zij in staat een groot deel van de dagelijkse zorg voor de kinderen op zich te nemen.
Voor de vader ligt dat anders. Hij werkt als zelfstandig ondernemer meer uren dan de moeder. Het hof hoort de goede voornemens van de vader, maar alleen al vanwege de omvang van zijn werkzaamheden is het voor hem moeilijker om zijn werk zo in te vullen dat hij de dagelijkse zorg voor de kinderen op zich kan nemen. De vader heeft ook onvoldoende duidelijkheid gegeven hoe hij de zorg voor de kinderen zou inrichten als zij bij hem in Nederland wonen. De omstandigheid dat de vader nu ook al voor de kinderen zorgt als zij tijdens een vakantie in Nederland verblijven, oordeelt het hof daarvoor onvoldoende.
Het hof neemt tot slot in aanmerking dat de moeder ook toen zij en de vader nog een gezin vormden, het grootste deel van de dagelijkse zorg voor de kinderen droeg.
2.11
Alles afwegende is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat bepaling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder in Spanje het meest in hun belang is. Het hof zal dus dienovereenkomstig beslissen.
2.12
Het hof overweegt tot slot dat de vader in de onderhavige procedure in hoger beroep uitsluitend heeft verzocht een zorgregeling vast te stellen in de situatie dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats in Nederland hebben. Nu de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder in Spanje blijft, ligt de zorgregeling tussen en de kinderen en de vader niet aan het hof ter beoordeling voor. Dit neemt niet weg dat het voor de kinderen belangrijk is dat de vader een grote rol in hun leven speelt en blijft spelen. De ouders hebben het afgelopen jaar, dus toen de moeder en de kinderen in Spanje woonden en de vader in Nederland woonde, uitvoering gegeven aan een zorgregeling en het hof neemt aan dat zij dat in het belang van hun kinderen zullen blijven doen.
De ouders zullen zelf tot verdere afspraken moeten komen en kunnen ook niet terugvallen op een advies van de Raad, nu deze zich daarover voor de situatie dat het hoofdverblijf van de kinderen in Spanje is niet heeft uitgelaten.

3.De slotsom

3.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover daarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder in Spanje is bepaald, bekrachtigen.
3.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
Bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 september 2023, voor zover daarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder in Spanje is bepaald;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, R. Feunekes en I.J. Pieters, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 2 juli 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.