ECLI:NL:GHARL:2024:4386

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juli 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
21-002476-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van immateriële schade en kosten in verband met vrijheidsbeneming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot vergoeding van immateriële schade en kosten als gevolg van vrijheidsbeneming. De verzoeker, geboren in 1978 en woonachtig te Amsterdam, heeft een verzoek ingediend voor vergoeding uit 's Rijks kas voor gemaakte kosten en geleden schade in een strafzaak. Het totale bedrag dat de verzoeker vorderde, bedroeg € 68.940,00, met een aanvullend verzoek voor de kosten van de indiening en behandeling van het verzoekschrift.

De verzoeker heeft in totaal 678 dagen in voorarrest doorgebracht, waarvan 46 dagen in een politiecel en/of in beperkingen. De advocaat-generaal heeft in de openbare raadkamer van 17 juni 2024 het standpunt ingenomen dat de verzochte vergoeding voor vrijheidsbeneming toewijsbaar is. Het hof heeft de verzoeken behandeld en vastgesteld dat de verzoeker recht heeft op een vergoeding volgens de gebruikelijke tarieven, namelijk € 130,00 per dag in verzekering op een politiebureau, € 130,00 per dag in beperkingen en € 100,00 per dag in een huis van bewaring.

Het hof heeft uiteindelijk besloten om de verzoeker een totale vergoeding van € 71.000,00 toe te kennen, waarbij het hof het verzoek voor het overige heeft afgewezen. De beslissing is genomen door de meervoudige raadkamer, bestaande uit de voorzitter en twee raadsheren, en is op 1 juli 2024 ter openbare zitting uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002476-22
AV-nummer: 000467-24 en 000468-24
Uitspraak d.d.: 1 juli 2024
Beslissing van de meervoudige raadkamer op de verzoeken ex artikel 530 en artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering van:

[verzoeker] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
woonplaats kiezende Falckstraat 15-29, 1017 VV te Amsterdam, ten kantore van zijn advocaat mr. N.C.J. Meijering,
hierna te noemen verzoeker.
Procesgang
Verzoeker vraagt vergoeding uit 's Rijks kas voor gemaakte kosten en geleden schade in een strafzaak tegen verzoeker ten bedrage van € 68.940‬‬,00, zoals nader in het verzoekschrift aangegeven. Daarnaast vraagt verzoeker een vergoeding voor de gemaakte kosten voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift.
Het hof heeft de verzoeken behandeld in openbare raadkamer van 17 juni 2024, waarbij zijn gehoord de advocaat-generaal en mr. N.C.J. Meijering, voornoemd.
In raadkamer heeft de advocaat het verzoek aangevuld met € 1.380,00 voor het aantal (46) dagen dat verzoeker in een politiecel dan wel in beperkingen heeft doorgebracht in de periode van 13 februari 2018 tot en met 16 mei 2018. Daarnaast heeft de advocaat verzocht twee keer de standaardvergoeding voor de gemaakte kosten van de verzoeken toe te kennen, omdat de begeleiding van verzoeker meer tijd dan gebruikelijk heeft gevergd.
Beoordeling van de verzoeken
Bij onherroepelijke arrest van dit hof van 12 januari 2024, parketnummer 21-002476-22 , is de strafzaak tegen verzoeker geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Verzoeker heeft de verzoeken op de voorgeschreven wijze en tijdig ingediend.
Uit de stukken volgt dat verzoeker op 13 februari 2018 in verzekering is gesteld en op 16 mei 2018 is heengezonden. In deze (eerste) periode heeft hij 93 dagen in voorarrest doorgebracht, waarvan 46 dagen in een politiecel en/of in beperkingen. Op 5 oktober 2020 is verzoeker opnieuw in verzekering gesteld en vervolgens op 12 mei 2022 in vrijheid gesteld. In deze (tweede) periode heeft verzoeker 585 dagen in voorarrest verbleven, waarvan 38 dagen in een politiecel en/of in beperkingen. Verzoeker heeft ten gevolge van deze detentie schade geleden.
De advocaat-generaal heeft in raadkamer het standpunt ingenomen dat de verzochte vergoeding voor vrijheidsbeneming toewijsbaar is. Nu het vrij standaard verzoeken betreffen bestaat geen aanleiding voor een hogere vergoeding voor de kosten van de indiening en behandeling van de verzoeken dan de hiervoor landelijk gehanteerde uitgangspunten.
Gelet op wat in raadkamer naar voren is gebracht is het hof van oordeel dat voor de twee periodes die verzoeker in voorarrest heeft doorgebracht een vergoeding moet worden toegekend volgens de hiervoor gebruikelijk gehanteerde tarieven, te weten € 130,00 per dag in verzekering op een politiebureau doorgebracht, € 130,00 per dag in beperkingen doorgebracht en € 100,00 per dag in een huis van bewaring doorgebracht.
Met betrekking tot de verzochte vergoeding voor de kosten van de indiening en behandeling van de verzoeken overweegt het hof het volgende. Gebruikelijk is dat slechts één keer een vergoeding wordt toegekend voor gelijktijdig ingediende en behandelde verzoeken. Het hof ziet geen aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken. Ook bestaat geen aanleiding een hogere vergoeding toe te kennen dan de hiervoor landelijk gehanteerde uitgangspunten. Niet gebleken is dat voor de advocaat in dit geval aanzienlijk meer tijd gemoeid is geweest met het indienen en/of de behandeling van de verzoeken dan geacht kan worden te zijn begrepen in het gebruikelijk toe te kennen bedrag. Het toe te wijzen bedrag voor indiening en behandeling van de verzoeken wordt dan ook gesteld op € 680,00.
Met inachtneming van het bovenstaande zal het hof aan verzoeker de volgende vergoeding toekennen:
- immateriële schade voorarrest:
- eerste periode
93 dagen ad € 100,00 € 9.300,00
46 dagen politiecel en/of beperkingen ad € 30,00 € 1.380,00
- tweede periode
585 dagen ad € 100,00 € 58.500,00
38 dagen politiecel en/of beperkingen ad € 30,00 € 1.140,00
- kosten indienen en behandelen verzoek
€ 680,00 +
Totaal € 71.000‬,00
Het hof zal het verzoek voor het overige afwijzen.
BESLISSING
Het hof:
kent toe aan verzoeker [verzoeker] een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van
€ 71.000,00 (éénenzeventigduizend euro);
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
beveelt de griffier om bovenstaand bedrag over te maken op rekeningnummer [bankrekeningnummer] , ten name van [naam] , onder vermelding van [verzoeker] .
Aldus gegeven door
mr. E. de Witt, voorzitter,
mr. W.M. van Schuijlenburg en mr. W. Geelhoed, raadsheren,
in tegenwoordigheid van E.J. Swart, griffier,
door de voorzitter en de griffier ondertekend en op 1 juli 2024 ter openbare zitting uitgesproken.