ECLI:NL:GHARL:2024:4272

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
200.323.878
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap met betrekking tot gebruiksvergoeding en lasten van de gemeenschappelijke woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de vrouw tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, waarin haar vorderingen zijn afgewezen. De vrouw en de man zijn in 2006 in Brazilië gehuwd en hebben in 2018 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Tijdens de echtscheidingsprocedure hebben partijen overeenstemming bereikt over de verdeling van hun huwelijksgemeenschap, maar de vrouw stelt dat zij bij het sluiten van deze overeenkomst heeft gedwaald. Ze heeft in hoger beroep gevorderd om de overeenkomst te vernietigen en om een nieuwe verdeling van de huwelijksgemeenschap te verzoeken. De man heeft in incidenteel hoger beroep gevorderd dat de vrouw de woning verlaat en meewerkt aan de goederenrechtelijke levering van de woning aan hem. Het hof heeft de grieven van de vrouw afgewezen en de grieven van de man deels toegewezen. Het hof heeft bepaald dat de vrouw de woning binnen een maand moet ontruimen en dat zij moet meewerken aan de verdeling en levering van de woning binnen twee maanden na betekening van het arrest. Tevens is de vrouw veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding aan de man van € 730,50 per maand vanaf 1 januari 2021. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.323.878
(zaaknummer rechtbank Gelderland 393735)
arrest van 25 juni 2024
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats1] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. B. Anik,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna: de man,
advocaat: mr. M.J. Germs.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
7 december 2022 dat de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 3 maart 2023,
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord, tevens houdende incidenteel hoger beroep met producties,
- de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep,
- het arrest van dit hof van 31 oktober 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- een H12 formulier van de zijde van de man van met productie 6.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 28 maart 2024 plaatsgevonden. Daarbij zijn partijen en hun advocaten verschenen. Aan het eind van de mondelinge behandeling heeft het hof arrest bepaald.

3.Het geschil in het kort

3.1.
Partijen zijn [in] 2006 in [plaats1] , Brazilië, gehuwd.
3.2.
De man heeft op 31 oktober 2018 een verzoek tot echtscheiding en tot het treffen van nevenvoorzieningen ingediend. De vrouw heeft verweer gevoerd en tegenverzoeken gedaan. Op 19 juli 2019 heeft de mondelinge behandeling van de verzoeken plaatsgevonden. Tijdens die zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Die overeenstemming is vastgelegd in een proces-verbaal en door beide partijen ondertekend.
3.3.
Samengevat behelst die overeenstemming het volgende:
  • de echtelijke woning [adres] in [woonplaats1] (hierna ook: de woning) zal aan de man worden toegedeeld, die de hypothecaire geldleningen als eigen schulden zal voldoen;
  • de aan de hypothecaire geldleningen verbonden kapitaalverzekering zal aan de man worden toegedeeld;
  • het voorgaande is onder de voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldleningen;
  • partijen behouden ieder de op hun naam gestelde bankrekeningen en het saldo daarop;
  • de auto zal aan de man worden toebedeeld;
  • de inboedel die is vermeld op een lijst hebben partijen in onderling overleg verdeeld, de overige spullen zullen partijen nog bij helfte delen;
  • na deze verdeling zal de man wegens zijn overbedeling aan de vrouw € 32.500 betalen, te voldoen ter gelegenheid van de levering van de woning aan de man;
  • na voormelde afwikkeling van de (ontbonden) huwelijksgemeenschap verklaren partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen te hebben en verlenen zij elkaar ter zake over en weer finale kwijting.
3.4.
Dit proces-verbaal is gehecht aan de door de rechtbank op 10 september 2019 gegeven echtscheidingsbeschikking. De echtscheidingsbeschikking is op 23 december 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand te ’s-Gravenhage, waardoor het huwelijk is geëindigd.
3.5.
Op 21 september 2021 heeft de man de vrouw gedagvaard en (samengevat) gevorderd om de vrouw te veroordelen tot nakoming van de gemaakte afspraken uit de overeenkomst. Meer in het bijzonder heeft hij gevorderd om de vrouw te veroordelen de woning te verlaten en te ontruimen en mee te werken aan de goederenrechtelijke levering van de woning aan de man. In reconventie heeft de vrouw gevorderd om de overeenkomst tussen partijen inzake de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap zoals vastgelegd in het proces-verbaal, te vernietigen en partijen te veroordelen over te gaan tot verdeling en verrekening op een wijze zoals zij die voorstaat.
3.6.
Bij vonnis van 7 december 2022 (hierna ook: het bestreden vonnis) heeft de rechtbank (in conventie en in reconventie) alle vorderingen van partijen afgewezen en de kosten van de procedure gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.7.
De vrouw is van dat vonnis in hoger beroep gekomen en heeft twee grieven geformuleerd. Zij concludeert tot gedeeltelijke vernietiging van het bestreden vonnis en vernietiging van de op de mondelinge behandeling van 19 juli 2019 gesloten overeenkomst. Verder dienen partijen over te gaan tot verdeling en verrekening van de huwelijksgemeenschap in die zin dat de woning wordt getaxeerd door een NVM makelaar en dient de man de helft van de overwaarde van de woning en de helft van de waarde van de kapitaalverzekering per peildatum aan de vrouw te betalen. Ook dient de vrouw te worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de hypothecaire schuld.
3.8.
De man heeft in incidenteel hoger beroep vijf grieven geformuleerd en verzoekt het hof onder meer om de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Verder vordert hij (samengevat) de vrouw te veroordelen om de woning binnen een maand na het te wijzen arrest te verlaten en te ontruimen, althans binnen een door het hof te bepalen redelijke termijn, op straffe van een dwangsom, en om haar onvoorwaardelijke medewerking te geven aan de goederenrechtelijke levering van de woning aan de man, eveneens op straffe van een dwangsom. Voor zover de vrouw die medewerking niet verleent dient het arrest in de plaats te treden van de wilsverklaring en medewerking van de vrouw die nodig zijn voor de levering van de woning aan de man. Ook dient de vrouw bepaalde (inboedel)zaken aan de man af te geven, op straffe van een dwangsom, en dient zij veroordeeld te worden tot betaling van haar deel in de eigenaarslasten van de woning en tot betaling van een gebruiksvergoeding.
3.9.
Partijen voeren beiden verweer tegen de vorderingen van de ander.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

Dwaling bij vaststellingsovereenkomst
4.1
De vrouw stelt dat de overeenkomst van 19 juli 2019 moet worden vernietigd op grond van dwaling en dat de rechtbank dit onterecht heeft afgewezen. Zij stelt dat zij bij het sluiten van de overeenkomst niet heeft begrepen wat er besproken werd omdat zij de Nederlandse taal niet machtig is. Ook wist zij niet dat deze overeenkomst een definitief karakter had en wat een vaststellingsovereenkomst was. Bij het bepalen van de waarde van de woning is de WOZ-waarde als uitgangspunt genomen, terwijl de vrouw niet wist dat deze waarde in het algemeen lager is dan de werkelijke waarde. Ook is er bij het bepalen van de waarde geen aansluiting gezocht bij recent verkochte woningen in de omgeving. Zo is gebleken dat het huis van de buren is verkocht voor € 550.000,00, waardoor de waarde van de woning van partijen redelijkerwijs ook deze waarde zal hebben gehad. Doordat de vrouw door haar toenmalige advocaat verkeerd is geadviseerd heeft zij een overeenkomst gesloten waarbij zij voor een bedrag van € 32.500,00 een regeling heeft getroffen met betrekking tot alle goederen, waardoor zij heeft gedwaald ten aanzien van meerdere goederen uit de huwelijksgemeenschap. Het gevolg van deze dwaling is zij benadeeld is voor meer dan een kwart.
4.2.
Net als de rechtbank stelt het hof vast dat partijen het erover eens zijn dat sprake is van een vaststellingsovereenkomst in de zin van 7:900 Burgerlijk Wetboek (BW). Het hof oordeelt dat geen sprake is van dwaling op dezelfde gronden als de rechtbank heeft gedaan. Het hof neemt deze overwegingen, na eigen onderzoek, over en maakt die tot de zijne. De aard van een vaststellingsovereenkomst brengt mee dat partijen geen beroep op dwaling kunnen doen ter zake van hetgeen waarover onzekerheid of een geschil bestond. De vraag welke goederen en schulden tot de te verdelen gemeenschap behoorden en welke waarde die hadden was nu juist tussen partijen in geschil en op die punten hebben partijen de rechtsverhouding bindend vastgesteld in de overeenkomst. Met die overeenkomst hebben zij een verdeling in de zin van artikel 3:182 BW tot stand gebracht. Dat de vrouw niet begreep wat er werd besproken omdat zij de Nederlandse taal niet machtig was, is door de man gemotiveerd betwist. De man verklaart dat de vrouw destijds werd bijgestaan door een advocaat die de (Braziliaans) Portugese taal machtig was. Dit is door de vrouw niet weersproken. Ook blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank dat de vrouw in staat was zonder tolk op vragen van de rechter te antwoorden. Dit is ook gebleken op de zitting bij het hof. Het hof gaat daarom voorbij aan deze stellingen van de vrouw. Grief 1 faalt.
Onaanvaardbaarheidsexceptie
4.3.
De vrouw stelt dat ongewijzigde handhaving van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Zij is in zeer ernstige mate benadeeld door de handelswijze van de man en ook door de overeenkomst die ten gevolge van die handelswijze van de man is gemaakt. De overeengekomen uitkering uit hoofde van overbedeling is veel te laag. De waarde van de woning is substantieel veel hoger dan door de man is voorgeschoteld. De onjuiste voorstelling van zaken is veroorzaakt door de handelswijze van de man. Op zichzelf is juist dat partijen hebben gekozen voor een totaalregeling, maar de vrouw meent dat zij heeft gedwaald. De maatstaven van redelijkheid en billijkheid verzetten zich tegen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst.
4.4.
Het hof stelt vast dat de gestelde benadeling niet is komen vast te staan. Partijen hebben in de vaststellingsovereenkomst voor een totaalafspraak gekozen om hun geschil te beëindigen. Dat de vrouw hier spijt van heeft gekregen is onvoldoende om de overeenkomst buiten toepassing te laten. Dat de door de vrouw gestelde onjuiste voorstelling van zaken zou zijn veroorzaakt door de man wordt door haar niet nader onderbouwd. Ook is het hof niet gebleken van andere feiten of omstandigheden die een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid zouden rechtvaardigen, zodat het hof de vordering van de vrouw afwijst. Grief 2 faalt.
Meewerken aan uitvoering overeenkomst en taxatie
4.5.
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte geen termijn voor (alsnog) meewerken aan de overeenkomst heeft toegewezen. In de overeenkomst is volgens de man bewust geen termijn afgesproken omdat de man de vrouw voldoende gelegenheid wilde geven om vervangende woonruimte te zoeken en te betrekken. Aangezien partijen inmiddels vier jaar verder zijn, vindt de man dat er nu wel een termijn moet worden afgesproken. De rechtbank heeft volgens de man miskend dat, nu er geen termijn is afgesproken, artikel 6:38 BW van toepassing is waardoor nakoming van de verbintenis ieder moment kan worden gevorderd. Ook vindt de man dat hij op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid (6:248 lid 1 BW) na vier jaar wel nakoming mag vorderen. De man verklaart dat hij in staat is om de woning over te nemen en dat de vrouw kan worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid. Hiervoor vraagt de bank wel een nieuwe taxatie, maar daar wenst de vrouw niet aan mee te werken.
4.6.
Het hof stelt vast dat partijen op de zitting overeenstemming hebben bereikt over de taxatie van de woning. De vrouw heeft toegezegd hier onvoorwaardelijk aan mee te werken. Dit onderdeel van de grief van de man hoeft daarom niet meer besproken te worden. Voor het overige beslist het hof dat de vrouw binnen één maand nadat de man dit arrest aan haar heeft betekend de woning moet hebben ontruimd en verlaten. Ook moet de vrouw meewerken aan de verdeling en levering van de woning binnen twee maanden na betekening van dit arrest, onder de voorwaarde dat zij ontslagen wordt uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de bank. Nadat partijen de afspraken over de verdeling hebben gemaakt zijn inmiddels al vier jaar verstreken zonder dat die afspraken zijn uitgevoerd. Het belang van de man bij nakoming weegt nu dan ook zwaarder dan het belang van de vrouw om in de woning te blijven wonen. De vrouw heeft ruimschoots de tijd en gelegenheid gehad om voor haarzelf en de kinderen nieuwe woonruimte te zoeken. Vanaf het begin was het voor de vrouw al duidelijk dat het voor haar financieel niet haalbaar was om in de woning te kunnen blijven wonen. Het hof is van oordeel dat de man de vrouw ruimschoots de gelegenheid heeft gegeven om op zoek te gaan naar een andere woning, van welke gelegenheid de vrouw geen gebruik heeft gemaakt. Dit komt daarmee voor haar rekening en risico. Het hof gaat daarom ook voorbij aan het verweer van de vrouw dat de eisen van de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat haar nog meer tijd wordt gegund. Nu gebleken is dat de vrouw op verschillende onderdelen haar medewerking eerder heeft geweigerd, zal het hof haar een dwangsom opleggen van € 250,00 per dag dat zij haar verplichtingen niet nakomt met een maximum van € 25.000,00. Grief 1 in incidenteel hoger beroep slaagt.
Inboedel
4.7.
De grieven 2 en 3 van de man (verdeling inboedel) behoeven geen nadere bespreking meer omdat partijen op zitting hebben verklaard dit in onderling overleg te gaan regelen. Door beide advocaten is aan het hof gemeld dat dit inmiddels is gebeurd.
Lasten gemeenschappelijke woning
4.8.
De man stelt dat hij recht heeft op de betaling van de vrouw van haar deel in de hypotheekrente en opstalverzekering van de gezamenlijke woning samen € 730,50 per maand vanaf 1 januari 2021 tot het moment van levering. Partijen hebben zich hoofdelijk verbonden ten aanzien van de hypotheekrente en de eigenaarslasten en zij dienen die dan ook voor de helft te dragen. De man betaalt op dit moment alles alleen. Het enkele feit er bij de berekening van de partneralimentatie rekening is gehouden met het feit dat de man alle lasten van de gezamenlijke woning betaalt, betekent nog niet dat partijen over de draagplicht daarvan een al dan niet stilzwijgende afspraak hebben gemaakt. Daarnaast zijn ook de omstandigheden gewijzigd, nu de vrouw sinds 5 september 2022 zelf inkomen uit arbeid heeft. Van haar kan daarom ook in redelijkheid worden verwacht dat zij voor de helft bijdraagt in de lasten van de gezamenlijke woning.
4.9.
Het hof volgt de man niet in zijn stelling. Het uitgangspunt is weliswaar dat partijen de woonlasten samen en ieder voor de helft moeten dragen, tenzij anders is overeengekomen. Doordat partijen bij de vaststelling van de alimentatie rekening hebben gehouden met het feit dat de man alle lasten van de gezamenlijke woning draagt, is sprake van een andere afspraak op grond waarvan de man gehouden is en blijft om alle lasten van de gezamenlijke woning te dragen. Dat de vrouw inmiddels ook een inkomen heeft maakt dit niet anders, nu de hoogte van de alimentatie hier niet in geschil is. Grief 4 in incidenteel hoger beroep faalt.
Gebruiksvergoeding
4.10.
De man stelt dat de vrouw op grond van artikel 3:169 BW aan hem een gebruiksvergoeding moet voldoen van € 1.240 per maand. De man betaalt namelijk alle lasten terwijl de vrouw als enige het genot heeft van de woning. Dat de woning nog steeds niet is verdeeld is aan de vrouw te wijten, nu zij weigert mee te werken aan taxatie van de woning waardoor de hypotheekschuld niet door de man kan worden overgenomen.
4.11.
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 3:169 BW is iedere deelgenoot, tenzij een regeling anders bepaalt, bevoegd tot het gebruik van een gemeenschappelijk goed, mits dit gebruik met het recht van de overige deelgenoten te verenigen is. De deelgenoot die het goed met uitsluiting van de andere deelgenoten gebruikt moet die andere deelgenoot, die aldus verstoken is gebleven van het gebruik en genot, schadeloos stellen, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding. Daarbij dienen de redelijkheid en de billijkheid die de rechtsbetrekkingen tussen deelgenoten beheersen (artikel 3:166 lid 3 BW) tot maatstaf.
4.12.
Anders dan de rechtbank acht het hof een gebruiksvergoeding hier wel passend. Partijen hebben in 2019 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin is afgesproken dat de woning aan de man wordt toegedeeld. Vast staat dat de vrouw al vanaf maart 2018 het uitsluitend gebruik heeft van de gezamenlijke woning en in al die jaren zelf geen nieuwe woonruimte heeft geregeld terwijl zij wist dat zij de lasten van de woning niet alleen zou kunnen dragen en dus de woning zou moeten verlaten. Hierdoor lijdt de man naar het oordeel van het hof schade die de vrouw dient te vergoeden. Dat de vrouw van mening is dat het de man te verwijten is dat zij nog steeds niet is ontslagen uit de aansprakelijkheid van de hypotheekschuld maakt dit niet anders. Dat zegt namelijk niets over het feit dat de vrouw het uitsluitend gebruik van de gezamenlijke woning al die tijd heeft gehad. Het hof oordeelt het in dit geval redelijk en billijk dat de gebruiksvergoeding die de vrouw met ingang van 1 januari 2021 aan de man moet betalen gelijk is aan de helft van de hypotheekrente en de opstalverzekering, door de man onweersproken becijferd op € 730,50 per maand. Grief 5 in incidenteel hoger beroep slaagt.
Proceskosten
4.13.
Het hof bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten van de procedure bij de rechtbank en de procedure bij het hof moet dragen (compensatie van proceskosten) vanwege de aard van de zaak (afwikkeling door echtscheiding ontbonden huwelijksgemeenschap tussen ex-echtgenoten).

5.De slotsom

5.1
De grieven van de vrouw falen, de grieven van de man slagen deels. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd wat betreft de termijn waarop de vrouw moet meewerken aan ontruiming en het verlaten van de woning, de termijn waarop de vrouw moet meewerken aan verdeling en levering van de woning, de dwangsommen en de door de vrouw te betalen gebruiksvergoeding.
5.2.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
6.1
vernietigt het vonnis van de rechtbank van 7 december 2022 Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wat betreft het bepalen van de termijn waarop de vrouw moet meewerken aan het ontruimen en het verlaten van de woning, het bepalen van de termijn waarop de vrouw moet meewerken aan de verdeling/levering van de woning, de aan de vrouw opgelegde dwangsommen en de door de vrouw te betalen gebruiksvergoeding, en beslist op die punten, met bekrachtiging van de overige beslissingen, als volgt;
6.2
veroordeelt de vrouw binnen een binnen één maand na de betekening van dit arrest de woning aan de [adres] in [woonplaats1] te ontruimen en te verlaten;
6.3
veroordeelt de vrouw om mee te werken aan de verdeling en levering van de woning aan de [adres] in [woonplaats1] binnen twee maanden na betekening van dit arrest, onder de voorwaarde dat zij wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld;
6.4
legt de vrouw voor haar verplichtingen zoals hiervoor onder 6.2 en 6.3 bepaald, beide afzonderlijk een dwangsom op van € 250,00 per dag wanneer zij haar verplichting niet nakomt, met een maximum van in totaal € 25.000,00;
6.5
veroordeelt de vrouw tot betaling van een gebruiksvergoeding aan de man van
€ 730,15 per maand vanaf 1 januari 2021;
6.6
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.7
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten van de procedure in hoger beroep draagt;
6.8
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Hamer, J.H. Lieber en M.L. van der Bel en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2024.