ECLI:NL:GHARL:2024:4229

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
200.339.901/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige met ernstige ontwikkelingsbedreigingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 10 januari 2024 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] werd verlengd tot 13 januari 2025. De vader verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen of, subsidiair, de ondertoezichtstelling te verlengen voor een kortere periode van zes maanden.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders van [de minderjarige], de vader en de moeder, samen het gezag over hem hebben. [de minderjarige] woont afwisselend bij zijn grootouders aan vaderszijde. De ondertoezichtstelling was ingesteld vanwege zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige], die sinds zijn geboorte geen stabiele omgang met de moeder heeft gehad. De moeder is onbetrouwbaar in het nakomen van afspraken en er zijn zorgen over haar opvoedomgeving, mede door meldingen van middelengebruik en geweld.

Tijdens de zitting op 28 mei 2024 waren de vader en de GI aanwezig, maar de moeder en de raad voor de kinderbescherming waren niet verschenen. Het hof heeft geconcludeerd dat de kinderrechter terecht de ondertoezichtstelling heeft verlengd, omdat de gestelde doelen niet zijn behaald en de ontwikkeling van [de minderjarige] nog steeds ernstig bedreigd wordt. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de vader om de termijn te verkorten afgewezen. De betrokkenheid van de GI blijft noodzakelijk om de situatie van [de minderjarige] te verbeteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.339.901
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 565851
beschikking van 25 juni 2024
in de zaak van
[verzoeker],
die woont in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de vader
advocaat: mr. J. Brouwer,
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
die is gevestigd in Utrecht,
belanghebbende in hoger beroep,
hierna: de GI,
en
[de moeder],
die woont in [woonplaats1] ,
belanghebbende in hoger beroep,
hierna: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 10 januari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlagen, binnengekomen op 10 april 2024;
- het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
De zitting bij het hof was op 28 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
- namens de vader zijn advocaat, en
- namens de GI twee vertegenwoordigers.
De moeder en de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) zijn niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in]
2020 in [woonplaats1] (verder: [de minderjarige] ). De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont met de vader afwisselend bij zijn oma (vaderszijde) in [woonplaats1] en bij zijn opa (vaderszijde) in [plaats1] .
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 13 januari 2023 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI.
3.3
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 13 januari 2025.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof om de beschikking van 10 januari 2024 te vernietigen en om het verzoek van de GI alsnog af te wijzen of, subsidiair, te bepalen dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd voor de duur van zes maanden tot 13 juli 2024 onder afwijzing van het verzoek van de GI tot een langere duur.
4.2
De GI voert verweer en vraagt het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wat staat in de wet?
5.1
De kinderrechter kan een kind onder toezicht stellen als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling. Daarbij werken de ouders niet of niet genoeg mee aan vrijwillige hulpverlening. Het moet wel zo zijn dat de ouders de verzorging en opvoeding na een tijdje weer helemaal zelf kunnen gaan doen. De kinderrechter kan de ondertoezichtstelling steeds voor maximaal één jaar verlengen. [1]
Wat vindt het hof?
5.2
Op grond van de stukken en wat op de zitting bij het hof is besproken, is het hof van oordeel dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] terecht heeft verlengd. Het hof zal de beslissing van de kinderrechter daarom in stand laten. Daarbij neemt het hof het volgende in aanmerking.
5.3
[de minderjarige] wordt nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Uit de verslagen van het verloop van de ondertoezichtstelling blijkt dat de gestelde doelen zijn dat [de minderjarige] een stabiel en voorspelbaar contact heeft met de moeder en dat hij kan rekenen op ouders die samen belangrijke beslissingen over hem kunnen nemen. Deze doelen zijn tot nu toe niet behaald. [de minderjarige] heeft jonge ouders en is zelf drieënhalf jaar. Vanaf nagenoeg zijn geboorte heeft hij geen stabiele en duidelijke omgangsregeling met de moeder. Hij krijgt daardoor onvoldoende mogelijkheden om een goede band op te bouwen met haar. De moeder is als opvoeder van [de minderjarige] tot nu toe onvoldoende stabiel en beschikbaar voor hem. Zij is onbetrouwbaar in het nakomen van afspraken. Er zijn daarnaast zorgen over de opvoedomgeving van de moeder en of deze voldoende veilig is voor [de minderjarige] . Na politiemeldingen van middelengebruik door de moeder en haar nieuwe partner en fysiek geweld tussen hen, is de omgang in oktober 2023 door de GI stilgelegd en die is tot nu toe niet hervat. De moeder bagatelliseert de zorgen. Zij zag geen gevaar in het geweld en middelengebruik in het bijzijn van [de minderjarige] . Tussen de vader en de moeder bestaan communicatieproblemen en er is over en weer veel wantrouwen.
De GI vindt dat er weer omgang kan zijn als de veiligheidsvoorwaarden rondom de omgang worden aangescherpt maar het lukt de ouders niet om, met hulp van de GI, constructieve afspraken te maken over de omgang en veiligheidsvoorwaarden. Het gesprek hierover heeft in december 2023 met de moeder plaatsgevonden maar het overleg over de voorwaarden blijft uit omdat de samenwerking tussen de vader en de GI onvoldoende van de grond is gekomen. De vader zegt dat de GI onvoldoende bereikbaar is en dat de GI zich passief opstelt bij het tot stand brengen van omgang. Maar de GI heeft deze stellingen gemotiveerd weersproken. Volgens de GI is de vader niet goed bereikbaar en gaat hij het contact uit de weg. Uit het verweerschrift onder 14. blijkt voldoende dat de GI zich in ieder geval sinds
27 maart 2024 veelvuldig en op verschillende manieren, tevergeefs, heeft ingespannen om contact te leggen met de vader. Uiteindelijk heeft pas recent, op 8 mei 2024, een overleg over de omgang plaatsgevonden tussen de ouders en de GI. Ook dat overleg heeft tot nu toe niet tot omgang geleid. Dat de vader en de moeder, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in persoon op de zitting bij het hof zijn verschenen, vindt het hof zorgelijk en bevestigt wat betreft het hof de stelling dat beide ouders moeite hebben met het nakomen van afspraken en dat zij slecht bereikbaar zijn. Verder is het zorgelijk dat [de minderjarige] geen vaste thuisbasis lijkt te hebben nu hij afwisselend bij zijn oma in [woonplaats1] en zijn opa in [plaats1] verblijft. Tot op heden is geen ouderschapsplan opgesteld waardoor de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] onduidelijk is. Dat nog geen schoolkeuze is gemaakt voor [de minderjarige] , die in augustus 2024 vier wordt, is wat betreft het hof ook zorgelijk.
5.4
Hulpverlening is nog steeds noodzakelijk om de ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige] weg te nemen. De vader heeft hulp nodig om een veilig contact tussen [de minderjarige] en de moeder op gang te brengen. Ook heeft de vader ondersteuning nodig om met de onbetrouwbaarheid van de moeder om te gaan. De betrokkenheid van de GI is noodzakelijk om de moeder te ondersteunen bij het vinden van passende hulpverlening voor zichzelf om voor [de minderjarige] een veilige en betrouwbare ouder te zijn.
Gelet op het rapport van de raad van 30 september 2022 hebben de ouders kans gehad om in het vrijwillig kader de ontwikkelingsbedreigingen bij [de minderjarige] weg te nemen maar zij hebben deze kans onvoldoende benut. De raad concludeerde in dat rapport dat er zorgen zijn ten aanzien van [de minderjarige] , maar dat de ouders voldoende in staat zijn om onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren. De raad stelde in dat rapport als voorwaarde dat de ouders binnen drie maanden zouden starten met een traject ouderschapsbemiddeling en dat de moeder wordt aangemeld voor een moeder-kindplek. Binnen drie maanden na dat rapport hebben zich zorgelijke ontwikkelingen voorgedaan waardoor alsnog een ondertoezichtstelling is verzocht. Het lukte de ouders in die drie maanden niet om passende afspraken te maken over de omgang, zij zijn niet met Ouderschap Blijft gestart en er zijn geen stappen ondernomen richting moeder-kind huis.
5.5
Het hof vindt daarnaast dat de ondertoezichtstelling niet in duur verkort moet worden.
De samenwerking tussen de GI en de vader is nog onvoldoende van de grond gekomen en er moeten nog belangrijke stappen worden gezet. Er zijn nog geen concrete afspraken over het opnieuw opstarten van de omgangsregeling en over de daaraan verbonden veiligheidsvoorwaarden. Daarom is het hof van oordeel dat de rechtbank de ondertoezichtstelling terecht heeft uitgesproken voor de duur van één jaar. Het verzoek van de vader om de termijn te verkorten, zal het hof daarom afwijzen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
10 januari 2024;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, M.P. den Hollander en M.E.L. Klein en is op 25 juni 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Artikel 1:255 en artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW).