ECLI:NL:GHARL:2024:4226

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
200.340.871/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over de voortzetting van een onderneming en verkoop van een gezamenlijke woning na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding tussen twee partijen die een affectieve relatie hebben gehad en samen een onderneming exploiteerden. Na de beëindiging van hun relatie ontstonden er geschillen over de voortzetting van de onderneming en de verkoop van hun gezamenlijke woning. De voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland had in een eerder vonnis op 25 april 2024 de vorderingen van de geïntimeerde toegewezen, waarbij werd bepaald dat de appellant geen bemoeienis meer had met de onderneming en dat de gezamenlijke woning verkocht moest worden. De appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Het hof bevestigde de beslissing van de voorzieningenrechter grotendeels, met de overweging dat de continuïteit van de onderneming in het belang van de kinderen en de betrokken partijen gewaarborgd moest worden. Het hof oordeelde dat de verstandhouding tussen de partijen zodanig verstoord was dat samenwerking niet meer mogelijk was. De voorzieningenrechter had terecht geoordeeld dat de appellant zich niet meer met de onderneming moest bemoeien, en dat de geïntimeerde de onderneming voorlopig moest voortzetten.

Daarnaast werd de noodzaak van de verkoop van de woning onderstreept, gezien de aanzienlijke belastingschuld en de dreiging van executiemaatregelen. Het hof oordeelde dat de belangen van de geïntimeerde om de woning te verkopen zwaarder wogen dan de belangen van de appellant om in de woning te blijven wonen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter, met uitzondering van enkele specifieke veroordelingen met betrekking tot de afgifte van leaseauto's en de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.340.871/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland (Leeuwarden) 193450
arrest in spoed kort geding van 25 juni 2024
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. L.H. Haarsma te Paterswolde,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats2] ,
die ook hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiseres,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.F. Koot te Leeuwarden.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in kort geding dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden (hierna: de voorzieningenrechter), op 25 april 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
- de appeldagvaarding van 2 mei 2024, die ook de grieven en producties bevat;
- het herstelexploot van 3 mei 2024;
- het H16-formulier met producties 4 en 5 van [appellant] ;
- de memorie van antwoord met een incidenteel hoger beroep en producties;
- het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 21 mei 2024 is gehouden.
Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en zij exploiteerden samen een onderneming. Na beëindiging van hun relatie zijn partijen verdeeld over de voortzetting van de onderneming en de verkoop van hun gezamenlijke woning.
2.2
In kort geding heeft [geïntimeerde] vorderingen ingesteld die erop neerkomen dat [appellant] geen bemoeienis meer heeft met de onderneming en dat de gezamenlijke woning van partijen wordt verkocht.
2.3
De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, heeft die vorderingen in het bestreden vonnis van 25 april 2024 toegewezen.
2.4
Het hof is het met de voorzieningenrechter eens en zal het bestreden vonnis grotendeels bekrachtigen. Die beslissing wordt hierna uitgelegd, nadat eerst de relevante feiten zijn weergegeven.

3.De relevante feiten

3.1
[appellant] en [geïntimeerde] hadden een affectieve relatie. Op 8 december 1993 hebben zij een samenlevingsovereenkomst gesloten. Tijdens hun relatie hebben zij vier kinderen gekregen en hebben zij samen een woning gekocht aan de [adres] te [woonplaats1] (hierna: de woning).
3.2
Partijen zijn vennoten van de vennootschap onder firma [naam1] (hierna: [naam1] ). [naam1] richt zich op schoorsteenvegen, het plaatsen van houtkachels en ongediertebestrijding. Drie van de vier kinderen van partijen zijn werkzaam bij de onderneming. De onderneming werd gedreven vanuit een showroom in een voormalig stal die onderdeel is van de woning.
3.3
De affectieve relatie tussen partijen is geëindigd. [geïntimeerde] heeft in maart 2023 de woning verlaten en [appellant] is daar blijven wonen. Per aangetekende brief van 13 september 2023 heeft [geïntimeerde] de samenlevingsovereenkomst tussen partijen opgezegd.
3.4
[naam1] maakt gebruik van drie leaseauto’s.
3.5
Op 2 oktober 2023 is de woning door makelaarskantoor [naam2] B.V. getaxeerd op een waarde van € 515.000,-.
3.6
Partijen zijn met elkaar in gesprek gegaan over de voortzetting van de onderneming. In een e-mail van 9 oktober 2023 heeft [geïntimeerde] onder meer aan [appellant] geschreven:
“Al eerder per app en tijdens ons telefoongesprek van donderdagavond, heb je aangegeven met onze samenwerking van [naam1] te stoppen, en akkoord te gaan met de verhuizing naar [woonplaats2] .
Zoals besproken ga ik dan door met [naam1] (Schoorsteenvegen, Plaatsen houtkachels) en jij ongediertebestrijding.
Wat mij betreft zet ik het bedrijf zo spoedig mogelijk door, uiteraard zoals afgesproken en volgens de regels. Uiterlijk voor 31-12-23, zodat we allemaal het nieuwe jaar opnieuw kunnen beginnen.
Voor de duidelijkheid, zoals telefonisch gesproken in het bijzijn van onze kinderen [kind1] en [kind2] , als ik het bedrijf niet kan voortzetten, gaan we het bedrijf verkopen. Of zoals jouw woorden: We hebben besproken als de waardebepaling niet bevredigend is althans het bedrag wat afgekocht moet worden dat we dan ook het hele bedrijf verkopen.”
3.7
[appellant] heeft hier dezelfde dag per e-mail op gereageerd:
“dat is zoals afgesproken en dus akkoord”
3.8
Omstreeks oktober/november 2023 is de onderneming verhuisd naar een pand in [woonplaats2] .
3.9
[naam1] heeft een betalingsachterstand aan de Belastingdienst, bestaande uit een schuld van € 229.000,- aan loonheffing en omzetbelasting en een coronaschuld van € 65.000,-. Voor terugbetaling van de coronaschuld is een mondelinge betalingsregeling gesloten met de Belastingdienst.
3.1
In een brief van 5 maart 2024 aan [geïntimeerde] heeft [appellant] de vennootschap opgezegd en zich op het standpunt gesteld dat hij het recht heeft de onderneming voort te zetten. Voor zover de correspondentie van 9 oktober 2023 moet worden gezien als overeenkomst tot het beëindigen van de vennootschap, heeft [appellant] in deze brief geschreven dat hij deze overeenkomst buitengerechtelijk vernietigt op grond van dwaling dan wel bedrog.
3.11
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis van 25 april 2024, voor zover van belang, als volgt beslist:
“5.1 verbiedt [appellant] om:
- het kantoorpand van [naam1] te [woonplaats2] te betreden;
- betalingen te verrichten met gelden van [naam1] ;
- [naam1] te vertegenwoordigen en overeenkomsten namens [naam1] te sluiten;
- zich voor te doen – naar leveranciers, opdrachtgevers, personeel of derden – als eigenaar of anderszins gelieerd aan [naam1] ;
- toegang te verschaffen tot en/of gebruik te maken van het e-mailaccount of andere digitale accounts van [naam1] ;
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 750,00 per overtreding van één of meerdere hiervoor genoemde verboden, alsmede per dag of dagdeel waarop de overtreding voortduurt, waarbij voor ieder verbod afzonderlijke dwangsommen verschuldigd zullen raken,
5.2
veroordeelt [appellant] om binnen vijf dagen na dit vonnis over te gaan tot afgifte van de leaseauto’s (Mercedes Benz met kenteken [kenteken1] , Dodge Ram met kenteken [kenteken2] en Mercedes Benz Vito met kenteken [kenteken3] ) en toebehoren inclusief tankpas, aan [geïntimeerde] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 750,00 per dag of dagdeel waarmee [appellant] in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen,
5.3
veroordeelt [appellant] om binnen twee dagen na dit vonnis alle noodzakelijke medewerking te verlenen om al zijn bevoegdheden en rechten ten aanzien van de bankrekening van [naam1] , aangehouden bij ABN AMRO met het rekeningnummer [nummer1] te beëindigen en om zijn bankpas van deze bankrekening af te geven aan [geïntimeerde] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 750,00 per dag of dagdeel waarmee [appellant] in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen,
5.4
veroordeelt [appellant] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan het in de verkoop plaatsen van de woning, door binnen deze termijn in ieder geval medewerking te verlenen aan het verstrekken van een opdracht aan Makelaarskantoor [naam2] te [plaats1] om de woning op de gebruikelijke wijze te koop aan te bieden voor een vraagprijs van
€ 535.000,00,
5.5
bepaalt dat, indien [appellant] binnen de hiervoor genoemde termijn geen medewerking verleent zoals hiervoor omschreven, dit vonnis in de plaats treedt van de door [appellant] te verrichten rechtshandeling, te weten het verstrekken van de hiervoor beschreven verkoopopdracht aan Makelaarskantoor [naam2] ten behoeve van de woning,
5.6
veroordeelt [appellant] tot het verschaffen van toegang aan de makelaar en eventuele potentiële kopers in de woning, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere keer dat [appellant] de woning op verzoek van de makelaar niet openstelt en/of niet in behoorlijke staat openstelt voor bezichtiging door potentiële kopers samen met de makelaar,
5.7
veroordeelt [appellant] tot het verlenen van de nodige medewerking aan het opstellen en ondertekenen van de verkoopovereenkomst met betrekking tot de woning voor een koopsom van minimaal € 520.000,00,
5.8
veroordeelt [appellant] tot het verlenen van de nodige medewerking aan het opstellen en passeren van de transportakte met betrekking tot de woning,
5.9
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van een in wettige vorm opgemaakt akte strekkende tot ondertekening door [appellant] van de koopovereenkomst, alsmede tot het notarieel transport van de woning, indien [appellant] weigerachtig is aan hetgeen onder 5.7. en/of 5.8. is bepaald te voldoen,
5.1
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt, met dien verstande dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van € 614,00 aan [geïntimeerde] , zijnde één punt van het toepasselijk liquidatietarief,”

4.Het oordeel van het hof

De vorderingen in hoger beroep
4.1
[appellant] heeft, onder aanvoering van acht bezwaren (grieven) tegen het vonnis van de voorzieningenrechter, gevorderd dat het hof alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] afwijst en zijn tegenvordering toewijst.
4.2
[geïntimeerde] is eveneens in hoger beroep gekomen met een eisvermeerdering, die inhoudt dat de inschrijving van de onderneming in de Kamer van Koophandel dient te worden gewijzigd. [appellant] heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze eisvermeerdering. Het hof ziet ook geen reden de eisvermeerdering, die tijdig - in het eerste inhoudelijke processtuk in de procedure bij het hof - heeft plaatsgevonden, ambtshalve buiten beschouwing te laten. Het hof zal dan ook beslissen op de gewijzigde eis.
4.3
Het hof zal de grieven en de vorderingen hierna thematisch bespreken. Omdat het hof de relevante feiten hiervoor opnieuw heeft vastgesteld, heeft [appellant] geen belang meer bij afzonderlijke bespreking van zijn grieven tegen de onder 2.9 en 2.12 van het bestreden vonnis weergegeven feitenvaststelling (grief 1 en 2). Voor zover relevant, zal het hof hier bij de beoordeling nader op ingaan.
Spoedeisendheid
4.4
Het hof is het eens met het oordeel van de voorzieningenrechter over het spoedeisend belang. Ook in hoger beroep hebben partijen nog een voldoende spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen.
[naam1]
4.5
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [geïntimeerde] met betrekking tot de onderneming toegewezen. Daartoe heeft de voorzieningenrechter, samengevat, overwogen dat gezamenlijke voortzetting van de onderneming niet mogelijk is en dat, in afwachting van overeenstemming tussen partijen of een gerechtelijke beslissing over voortzetting van de onderneming en de afwikkeling van de vof, een ordemaatregel aangewezen is. Er moet rust komen, wat naar het oordeel van de voorzieningenrechter alleen mogelijk is als [appellant] zich niet meer met het reilen en zeilen van de onderneming bemoeit. Onder verwijzing naar de taakverdeling tussen partijen, waarbij [geïntimeerde] de bedrijfsvoering doet en [appellant] één van de personen is die de werkzaamheden uitvoert, oordeelt de voorzieningenrechter dat de continuïteit van de onderneming er het meest bij gebaat is dat [geïntimeerde] betrokken blijft bij de onderneming in plaats van [appellant] .
4.6
[appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat hij voor onrust zorgt, dat hij als enige (grote) onttrekkingen heeft gedaan, en dat hij zich eerder belemmerend dan constructief gedraagt en dat er enkel rust kan komen als hij zich niet meer met de onderneming bemoeit. De uitspraak van de voorzieningenrechter heeft tot gevolg dat hij totaal is afgesneden van de onderneming die hij is begonnen en heeft grootgemaakt. Hij heeft geen werk en geen inkomen. [appellant] maakt zich zorgen over de onderneming onder leiding van [geïntimeerde] vanwege de forse bedragen die zij aan de onderneming heeft onttrokken en de omvangrijke belastingschuld die zij heeft laten ontstaan en voortduren.
4.7
Het hof is net als de voorzieningenrechter van oordeel dat een tijdelijke ordemaatregel aangewezen is en dat één van partijen de exploitatie van de onderneming voorlopig zal moeten voortzetten. Ongeacht of [appellant] met zijn gedragingen onrust veroorzaakt en wie van beide partijen zich eerder belemmerend dan constructief gedraagt, staat vast dat de verstandhouding tussen partijen inmiddels zodanig verstoord en gespannen is dat enige vruchtbare samenwerking tussen hen niet mogelijk is. Partijen zijn tot op heden ook niet in staat geweest in onderling overleg houdbare afspraken te maken over die samenwerking en/of de beëindiging daarvan en dus van de vennootschap. In het belang van de continuïteit van het werk en de bedrijfsvoering van de onderneming en daarmee ook het belang van partijen en de in de onderneming werkzame kinderen, moet dus voorlopig gekozen worden.
4.8
Daarbij neemt ook het hof voorlopig tot uitgangspunt dat de taakverdeling tussen partijen inhield dat de dagelijkse bedrijfsvoering in handen van [geïntimeerde] lag. Ter onderbouwing heeft [geïntimeerde] gewezen op een door haar geschreven bedrijfsplan, correspondentie waaruit blijkt van haar betrokkenheid bij de totstandkoming van overeenkomsten en bij klantcontacten alsmede een verklaring van bedrijfsleider [naam3] over de leiding van [geïntimeerde] binnen de onderneming en zijn visie op [geïntimeerde] als meest aangewezen persoon om [naam1] voort te zetten. Daarnaast heeft [geïntimeerde] aan de hand van haar verklaring ter zitting in hoger beroep voldoende aannemelijk gemaakt dat zij ook degene is geweest die na de beëindiging van de relatie tussen partijen orde op zaken heeft gesteld binnen de onderneming en die alles in het werk heeft gezet om betalingen aan crediteuren en daarmee de continuïteit van de onderneming veilig te stellen.
4.9
[appellant] heeft daar onvoldoende tegenover gesteld. Ook als hij “de werkwijze heeft bedacht zoals deze nu wordt uitgevoerd”, dan is dat onvoldoende om anders te oordelen over de bestaande taakverdeling tussen partijen en de verantwoordelijkheid voor de dagelijkse bedrijfsvoering in het bijzonder. Dat geldt ook voor zijn stelling dat hij de onderneming is begonnen en daarvan de aanjager was. [geïntimeerde] heeft daar bovendien een andere lezing over.
4.1
Dat [geïntimeerde] in die bedrijfsvoering tekortschoot of zich, anders dan de voorzieningenrechter voorshands heeft geoordeeld, wel degelijk schuldig heeft gemaakt aan wanbeleid, heeft [appellant] ook in hoger beroep niet aannemelijk weten te maken. Het enkele feit dat belastingschulden zijn ontstaan en nog steeds bestaan, wijst niet zonder meer op wanbeleid van [geïntimeerde] . Dat [geïntimeerde] gelden onrechtmatig heeft onttrokken aan [naam1] , is door [geïntimeerde] gemotiveerd weersproken en door [appellant] vervolgens onvoldoende aannemelijk gemaakt. Van een noodzaak om direct in te grijpen in de bestaande taakverdeling, waarin [geïntimeerde] verantwoordelijk is voor de bedrijfsvoering en continuïteit van de exploitatie, is hiermee niet gebleken. Voor zover over en weer sprake is geweest van privé-onttrekkingen, geldt dat deze verdisconteerd zullen moeten worden in de financiële afwikkeling van de vennootschap.
4.11
Bij deze stand van zaken en na afweging van alle betrokken belangen dient de keuze voor de partij die de exploitatie mag voortzetten ook naar het voorlopig oordeel van het hof op [geïntimeerde] te vallen.
4.12
Een van de voorzieningen die de voorzieningenrechter op deze grond toewijsbaar heeft geoordeeld is de afgifte van de drie leaseauto’s door [appellant] aan [geïntimeerde] , waaronder een Mercedes Vito met het kenteken [kenteken3] . In hoger beroep is gebleken dat het om een Opel Vivaro met dit kenteken gaat. Reeds op deze grond kan de toegewezen veroordeling niet volledig in stand blijven.
4.13
Daar komt bij dat in hoger beroep is gebleken dat [appellant] deze bus nog in gebruik heeft en daarmee werkzaamheden in ongediertebestrijding uitvoert. [geïntimeerde] heeft daar op zichzelf geen bezwaar tegen aangevoerd. Zij heeft aangegeven dat zij deze werkzaamheden zelf niet kan uitoefenen, dat zij het daarop betrekking hebbende klantenbestand van [naam1] ook aan (de advocaat van) [appellant] heeft doen toekomen en dat zij met het gebruik van de bus voor deze werkzaamheden door [appellant] op zich ook geen problemen heeft. Ook het hof vindt van belang dat [appellant] in afwachting van een definitieve regeling ter beëindiging van de vennootschap zoveel mogelijk in staat wordt gesteld om inkomen te verwerven.
4.14
Gelet op het voorgaande zal het hof de bus daarom van de veroordeling tot afgifte van de leaseauto’s van [naam1] door [appellant] aan [geïntimeerde] uitzonderen.
4.15
Voor zover [geïntimeerde] aan het gebruik van de bus door [appellant] nog de voorwaarde wenst te verbinden dat hij de kosten daarvoor voldoet, miskent zij dat het gebruik van de bus door [appellant] een tijdelijke ordemaatregel betreft. Deze procedure leent zich niet voor een definitieve beslissing over wie de vennootschap (en het daarbij behorend gebruik van de bedrijfsmiddelen) mag voortzetten en hoe dit financieel dient te worden afgewikkeld. Vooruitlopend daarop zijn over en weer ook geen (voorschotten op) vergoedingen gevorderd.
4.16
De aanvullende vordering die [geïntimeerde] in hoger beroep aan het hof voorlegt houdt in dat [appellant] wordt veroordeeld tot medewerking aan wijziging van de inschrijving van [naam1] in het register van de Kamer van Koophandel van een vennootschap naar een eenmanszaak op naam van [geïntimeerde] . Dit komt neer op een constitutief of declaratoir oordeel ten aanzien van de voortzetting van de onderneming. Voor een dergelijk oordeel is in deze kort geding procedure, zoals hiervoor aangegeven, geen plaats.
Woning
4.17
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat er een gewichtige reden bestaat om de woning te gelde te maken. Daarvoor acht de voorzieningenrechter van belang dat [appellant] de wens heeft uitgesproken om de woning te behouden maar dat hij niet heeft weersproken dat het voor beide partijen financieel niet mogelijk is om de woning over te nemen. Verder is sprake van een aanzienlijke schuld bij de Belastingdienst en acht de voorzieningenrechter de dreiging van executiemaatregelen reëel.
4.18
[appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat de voorzieningenrechter hiermee voorbij gaat aan het advies dat zowel boekhoud- en administratiekantoor Adfintax als [naam4] van Apuls Cijfers en Advies hebben gegeven; een plan van aanpak dat hieruit bestaat dat een regeling wordt getroffen met de Belastingdienst waarbij de boerderij als zekerheid dient. Dat de Belastingdienst executiemaatregelen gaat treffen is ook niet aangetoond. Daarnaast betekent verkoop van de woning kapitaalvernietiging met negatieve gevolgen voor de onderneming en verlies van woonruimte voor [appellant] . Volgens [appellant] is het de vraag of hij het deel van [geïntimeerde] niet kan overnemen. Gelet op de omzetten die eerder met zijn aanjagende kracht zijn behaald, moet het ervoor worden gehouden dat hem dit wel gaat lukken. Aldus [appellant] .
4.19
Uitgangspunt is dat de woning en de hypotheekschuld aan partijen gezamenlijk toebehoren. Daarmee is sprake van een (beperkte) gemeenschap van goederen. Als uitgangspunt geldt op grond van artikel 3:178 lid 1 BW dat partijen niet gehouden zijn om in een onverdeelde gemeenschap te blijven. De woning (en de daaraan verbonden hypothecaire verplichtingen) moet in beginsel worden overgedragen of verkocht aan een derde.
4.2
Niet aannemelijk is geworden dat een van partijen de woning kan overnemen. Volgens [geïntimeerde] is ontslag van hoofdelijke aansprakelijkheid met toebedeling van de woning aan een van partijen financieel niet mogelijk als naar het inkomen wordt gekeken dat partijen de afgelopen drie jaar uit [naam1] hebben kunnen halen. Financieel adviseur [naam5] van BTER Financieel bevestigt dit in zijn verklaring. Uitgaande van de jaarcijfers van 2021 tot en met 2023 van de vof concludeert hij: “
dat (…) een ontslag van hoofdelijke aansprakelijkheid financieel niet mogelijk is. De huidige hypotheeklasten zijn ruimschoots te hoog om te kunnen dragen op de fiscale winst uit de onderneming, laat staan een eventuele uitkoop van de ex-partner in verband met de overwaarde.”. Daarbij is nog geen rekening gehouden met de aanzienlijke belastingschuld als privéschuld.
4.21
[appellant] heeft niets aangevoerd om hier anders over te oordelen. Weliswaar stelt hij dat hij verwacht zijn bedrijfsuitoefening in ongediertebestrijding zodanig op niveau te kunnen brengen dat hij [geïntimeerde] op termijn kan uitkopen, maar hij heeft niets overgelegd waaruit blijkt dat er een reële kans is dat hij financieel gezien daadwerkelijk in staat is of binnen afzienbare tijd in staat zal zijn om de woning over te nemen.
4.22
Het hof neemt daarom tot uitgangspunt dat (aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat) de woning aan een derde moet worden verkocht. Bij die verkoop en de in verband daarmee ingestelde vorderingen van [geïntimeerde] bestaat een evident spoedeisend belang. Er is een aanzienlijke belastingschuld. Ook als voor de coronaschuld een terugbetalingsregeling is getroffen, resteert een dusdanig hoge schuld (het gaat in ieder geval om een schuld van ruim twee ton) dat aannemelijk is dat afdoening van die schuld, die ten laste van beide partijen komt, slechts kan plaatsvinden via verkoop van de woning. Nog daargelaten dat van [geïntimeerde] niet kan worden verlangd dat zij de woning samen met [appellant] aanhoudt ter zekerheid van een gezamenlijke schuld, valt in de adviezen van Adfintax en [naam5] ook geen steun te vinden voor de door [appellant] voorgestelde alternatieve aanpak, inhoudende dat een regeling met de Belastingdienst wordt getroffen waarbij de boerderij als zekerheid dient (wat [appellant] daarmee precies ook bedoelt). Daarnaast acht het hof voldoende aannemelijk dat de overwaarde van de woning met spoed nodig is om executiemaatrelen door de Belastingdienst te voorkomen. De dreiging van een executieverkoop is reëel en allerminst in het belang van partijen.
4.23
Het belang van [geïntimeerde] om de woning binnen afzienbare tijd aan een derde te verkopen om de belastingschuld te kunnen betalen en executiemaatregelen te voorkomen, weegt in deze omstandigheden zwaarder dan het belang van [appellant] om langer in de woning te kunnen blijven wonen en verkoop van de woning op te schorten. Om die reden zijn de daarop toegesneden vorderingen van [geïntimeerde] terecht toegewezen.
Reconventie
4.24
[appellant] stelt dat de voorzieningenrechter zijn eis in reconventie ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten omdat deze te laat is ingediend. Het hof verwerpt dit bezwaar van [appellant] .
4.25
Het hof is net als de voorzieningenrechter van oordeel dat [appellant] zijn eis in reconventie niet conform artikel 6.2 van het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken tijdig (voor de eerste mondelinge behandeling) heeft ingediend. Dat de eis in reconventie tijdig voor de voortgezette mondelinge behandeling is ingediend op basis van informatie die hem eerder niet bekend was, vormt geen aanleiding om van deze regel af te wijken.
4.26
Voor zover [appellant] in hoger beroep heeft gevorderd zijn reconventionele vorderingen alsnog toe te wijzen, geldt op grond van artikel 353 Rv dat een eis in reconventie niet voor het eerst in hoger beroep kan worden ingesteld. Als de tegenvordering in eerste aanleg buiten beschouwing is gebleven omdat die niet tijdig is ingediend, dan kan dat gebrek dus niet in hoger beroep worden hersteld. De tegenvordering die [appellant] beoogde in te stellen, blijft ook in hoger beroep geheel buiten beschouwing.
4.27
Het voorgaande laat onverlet, dat [geïntimeerde] zich ter zitting in hoger beroep bereid heeft verklaard tot toezending (via Adfintax of haar advocaat) aan [appellant] van de door hem gewenste concrete gegevens over de onderneming.
Proceskostenveroordeling in eerste aanleg
4.28
De voorzieningenrechter heeft de proceskosten gecompenseerd met uitzondering van een bedrag van € 614,- wegens heropening en latere voortzetting van de mondeling behandeling. Volgens de voorzieningenrechter vond een en ander op initiatief van [appellant] plaats, was daarvoor geen noodzaak en mag [geïntimeerde] daar niet de dupe van worden.
4.29
[appellant] is het hier niet mee eens en meent dat de kosten van de procedure bij de voorzieningenrechter volledig moeten worden gecompenseerd.
4.3
Het hof overweegt dat partijen een affectieve relatie hebben gehad en dat het geschil hieruit voortvloeit. Het is in dergelijke gevallen gebruikelijk om de proceskosten tussen hen te compenseren. Uitgangspunt hierbij is dat de beëindiging van een relatie en de financiële afwikkeling daarvan vaak met persoonlijke en interrelationele problemen gepaard gaat. De redelijkheid en billijkheid brengen dan mee dat niet te snel tot een kostenveroordeling van een van de partijen dient te worden overgegaan. Hiervan kan bijvoorbeeld wel sprake zijn in het geval van misbruik van procesrecht.
4.31
Het hof is van oordeel dat in dit geval geen aanleiding bestaat om af te wijken van het beginsel dat iedere partij de eigen kosten draagt. De heropening noch de voortgezette mondelinge behandeling na wraking zijn te herleiden tot misbruik van procesrecht aan de kant van [appellant] .
4.32
Het hof zal de kosten van de procedure bij de voorzieningenrechter daarom alsnog volledig compenseren.
Conclusie
4.33
Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen, behoudens voor zover [appellant] daarbij onder 5.2 is veroordeeld tot afgifte van de leaseauto Mercedes Benz Vito (het hof leest: Opel Vivaro) met het kenteken [kenteken3] en onder 5.10 tot betaling van de proceskosten van € 614,- aan [geïntimeerde] .
4.34
De toegewezen ordemaatregel ten aanzien van [naam1] geldt totdat partijen in onderling overleg andere afspraken maken of de rechter in de bodemzaak anders beslist.
4.35
Het hof zal ook de door de voorzieningenrechter toegewezen dwangsommen ambtshalve maximeren tot een totaalbedrag van € 10.000,-.
4.36
Vanwege de familierechtelijke aard van deze procedure, zal het hof ook de proceskosten van het hoger beroep compenseren.

5.De beslissing

Het hof:
5.1
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, van 25 april 2024,
- behalve voor zover onder 5.2 [appellant] is veroordeeld tot afgifte van de leaseauto Mercedes Benz Vito (het hof leest Opel Vivaro) met het kenteken [kenteken3] , de veroordeling tot afgifte van deze auto wordt hierbij vernietigd, en
- behalve de beslissing onder 5.10, die hierbij wordt vernietigd. Het hof zal hierna met betrekking tot de proceskosten bij de rechtbank opnieuw beslissen,
5.2
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt, zowel van het hoger beroep als van de procedure bij de voorzieningenrechter;
5.3
maximeert de totaal te verbeuren dwangsom (gesteld op overtreding(en) van de veroordelingen opgenomen in het vonnis van de voorzieningenrechter onder 5.1, 5.2, 5.3 en 5.6) op € 10.000,-;
5.4
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Willemse, D.J.W.M. Kemperink en M. Kemmers, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
25 juni 2024.