ECLI:NL:GHARL:2024:4160

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
200.339.520
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De vader van [de minderjarige] is verzoeker in hoger beroep en heeft de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 29 december 2023 is uitgesproken, aangevochten. De kinderrechter had de minderjarige onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Gelderland en een machtiging verleend tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 april 2024 heeft de vader zijn grief gepresenteerd, waarbij hij verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek om uithuisplaatsing af te wijzen. De raad voor de kinderbescherming heeft verweer gevoerd en gevraagd om bekrachtiging van de beschikking. Het hof heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de psychische problemen van [de minderjarige] en de zorgen van de raad over haar welzijn en ontwikkeling.

Het hof heeft vastgesteld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en om haar de benodigde hulpverlening te bieden. De vader, hoewel hij veel van [de minderjarige] houdt, is op dit moment niet in staat om haar de ondersteuning te bieden die zij nodig heeft. Het hof heeft daarom besloten de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, waarbij de belangen van [de minderjarige] voorop staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.339.520
(zaaknummer rechtbank Gelderland 428256)
beschikking van 20 juni 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W. Vahl,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Ede,
verder te noemen: de GI.
Als informant is aangemerkt:
[de pleegvader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de pleegvader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem (hierna ook: de kinderrechter), van 29 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het beroepschrift met een productie, ingekomen op 29 maart 2024.
2.2
De minderjarige [de minderjarige] heeft bij brief van 9 april 2024 aan het hof haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 26 april 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vader en zijn advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de raad en
  • een vertegenwoordiger van de GI.

3.De feiten

3.1
De vader is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] , geboren [in] 2007. De moeder van [de minderjarige] , [de moeder] , is [in] 2012 overleden.
3.2
[de minderjarige] verblijft sinds 27 oktober 2023 bij de familie [de pleegvader] .
3.3
Op verzoek van de raad heeft de kinderrechter bij de bestreden beschikking [de minderjarige] met ingang van 29 december 2023 tot 29 december 2024 onder toezicht gesteld van de GI. Ook heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking met een grief die ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking op dat punt te vernietigen en het verzoek om uithuisplaatsing van [de minderjarige] alsnog af te wijzen.
4.2
De raad heeft op de mondelinge behandeling verweer gevoerd en gevraagd de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
Het hof deelt het oordeel van de kinderrechter. Dat oordeel baseert het hof op de stukken en wat tijdens de zitting naar voren is gekomen. Het is voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] noodzakelijk dat zij uit huis is geplaatst. De uithuisplaatsing is - ook - nodig om te onderzoeken welke hulpverlening en/of behandeling [de minderjarige] nodig heeft. Het hof overweegt als volgt.
5.3
Tijdens het onderzoek door de raad in het najaar 2023 werd duidelijk dat [de minderjarige] veel stress ervaarde in de thuissituatie bij de vader. [de minderjarige] voelt zich verantwoordelijk voor het wel en wee van de vader. Zij vindt het lastig dat haar oudere en inmiddels meerderjarige broers en zussen geen contact meer hebben met de vader. [de minderjarige] vindt het moeilijk om daarin haar positie te bepalen. Volgens de raad wil [de minderjarige] het graag goed doen voor zowel de vader als haar broers en zussen met als gevolg dat zij over haar eigen grenzen heen gaat. Doordat [de minderjarige] onvoldoende weerbaar is, komt zij niet toe aan haar eigen ontwikkeling en is het voor haar moeilijk keuzes te maken die in haar eigen belang zijn. Naast de zorgen van de raad over de weerbaarheid van [de minderjarige] zijn er ook zorgen over haar sociale vaardigheden. Ter zitting vertelde de raad dat [de minderjarige] bij de vader vrij geïsoleerd leefde omdat zij moeite heeft met sociale relaties.
5.4
Het hof onderschrijft de zorgen die de raad over [de minderjarige] heeft, zeker nu tijdens de zitting bij het hof door de raad en de GI is verteld dat [de minderjarige] last heeft van psychische problemen. Deze psychische problemen zijn zodanig ernstig dat het noodzakelijk is dat [de minderjarige] zo spoedig mogelijk hulpverlening krijgt. [de minderjarige] wil deze hulpverlening zelf ook. Volgens de raad wil [de minderjarige] niet dat de vader hoort welke psychische problemen zij heeft, een keuze die [de minderjarige] gelet op haar leeftijd mag maken. Omdat de vader een zeer uitgesproken mening heeft, is het voor [de minderjarige] moeilijk om dergelijke informatie te delen met hem, aldus de raad. De raad vindt het voor [de minderjarige] belangrijk dat de vader gaat accepteren dat zij in het pleeggezin woont en dat zij haar eigen pad gaat bewandelen.
5.5
Het hof ziet dat de vader veel van [de minderjarige] houdt en - zoals zijn advocaat schrijft in het beroepschrift en op zitting heeft betoogd - wil laten zien dat hij er altijd voor haar zal zijn, dat hij voor haar vecht en haar door deze periode heen wil helpen. Het hof begrijpt ook de gevoelens van onmacht die de vader ervaart, maar constateert tegelijkertijd dat de vader op dit moment onvoldoende in staat is om [de minderjarige] te bieden wat voor haar ontwikkeling noodzakelijk is, hoe graag hij [de minderjarige] ook zou willen helpen. Omdat de vader van [de minderjarige] niet mag weten welke psychische problemen zij heeft, is het voor de vader ook niet mogelijk om [de minderjarige] te begeleiden en te ondersteunen in het door haar te volgen traject. Daarbij komt dat de vader, door ervaringen uit het verleden, weinig vertrouwen heeft in mensen, de overheid en hulpverleningsinstanties en moeite heeft met bemoeienissen van instanties. De raad en de GI ervaren dat het daardoor lastig is met de vader in gesprek te gaan over [de minderjarige] .
Duidelijk is dat [de minderjarige] heel loyaal is naar de vader, maar het hof is het met de raad eens dat [de minderjarige] genoeg heeft aan haar eigen problemen. De afwerende en wantrouwende houding van de vader tegenover (overheids)instanties maakt dat het voor [de minderjarige] in de thuissituatie bij de vader te moeilijk gaat worden haar eigen pad te bewandelen en met professionele hulp aan haar psychische problemen te werken, zoals zij dat graag wil en nodig heeft.
5.6
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 29 december 2023 voor zover het de uithuisplaatsing betreft.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot H. Phaff en D.J.I. Kroezen en is op 20 juni 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.