ECLI:NL:GHARL:2024:4140

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
22/2275
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake waardevaststelling woning onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning in [woonplaats] op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de woning per 1 januari 2020 vastgesteld op € 779.000, waarop belanghebbende bezwaar had aangetekend. De Rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 9 april 2024 is de gemachtigde van belanghebbende, mr. H. Vloet, verschenen, evenals de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar, [naam1], bijgestaan door taxateur [naam2]. Het geschil spitste zich toe op de vraag of de vastgestelde waarde te hoog was en of de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ had geschonden door niet alle gevraagde gegevens te verstrekken.

Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had geleverd voor de vastgestelde waarde en dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een waarde drukkend effect door het achtergelegen flatgebouw. Tevens oordeelde het Hof dat, zelfs als er een schending van artikel 40, lid 2, zou zijn, belanghebbende niet benadeeld was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/2275
uitspraakdatum: 18 juni 2024
Uitspraak van de tweede enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 29 september 2022, nummer UTR 22/131, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres1] in [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het jaar 2021 vastgesteld op € 779.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. H. Vloet, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] , taxateur.

2.Vaststaande feiten

Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een vrijstaande woning uit 1903 met een gebruiksoppervlakte van 135 m2 en een kavel van 1060 m2. De woning beschikt over een berging.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de waarde van de woning per de waardepeildatum te hoog is vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de ligging van de woning.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en bepleit een waarde van
€ 730.000. De heffingsambtenaar beantwoordt die vraag ontkennend.
3.1.
Voorts is in geschil de vraag of de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden door niet alle gegevens te verstrekken waar om was verzocht en of belanghebbende derhalve recht heeft op vergoeding van proceskosten voor de bezwaar-, beroeps- en hogerberoepsprocedure.

4.Beoordeling van het geschil

Waarde

4.1.
De waarde als bedoeld in artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44 In hoger beroep bepleit belanghebbende voor de onroerende zaak een lagere waarde.
4.2.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde wijst de heffingsambtenaar op een taxatierapport van 4 april 2022, opgesteld door [naam2] , taxateur. Hierin is de waarde van de woning op € 779.000 getaxeerd aan de hand van verkoopcijfers van vier woningen die omstreeks de waardepeildatum zijn verkocht.
4.3.
Met partijen acht het Hof de referentieobjecten goed vergelijkbaar om hieruit conclusies te kunnen trekken met betrekking tot de gezochte waarde. Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar met het taxatierapport en de daarop gegeven toelichting aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning per de waardepeildatum niet te hoog is vastgesteld.
4.4.
Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met het waarde drukkend effect van het achtergelegen flatgbouw. Het achtergelegen flatgebouw zorgt namelijk voor overlast in de vorm van schending van de privacy, aldus belanghebbende. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat bij onderhavige woning sprake is van een waarde drukkend effect als gevolg het flatgebouw. Het flatgebouw bevindt zich namelijk op circa 20 meter afstand van de woning, waartussen zich ook nog hoge bomen bevinden die het zicht (deels) ontnemen. Daarbij heeft de woning een groot kavel waardoor een privacy-verminderend effect verder wordt gemitigeerd, omdat voldoende mogelijkheden bestaan voor gebruik van de tuin uit het zicht van het flatgebouw.
4.5.
Voorts is het Hof van oordeel dat voor zover er al sprake is van een waarde drukkend effect van het achtergelegen flatgebouw, de heffingsambtenaar hier voldoende rekening mee heeft gehouden bij de waardebepaling. Het Hof neemt hierbij in overweging dat achter het referentieobject aan de [adres2] tevens een flatgebouw is gelegen. Een eventueel waardedrukkend effect is derhalve reeds verdisconteerd in het verkoopcijfer van deze referentie.
Artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ
4.6.
Belanghebbende heeft in de bezwaarfase aan de heffingsambtenaar een voldoende specifiek verzoek gedaan tot het verstrekken van bepaalde gegevens. Voor zover het gegevens betreft die aan de vastgestelde waarde ten grondslag hebben gelegen, was de heffingsambtenaar op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ gehouden aan dat verzoek van belanghebbende te voldoen door een afschrift van die gegevens te verstrekken.
4.7.
Naar aanleiding van het verzoek heeft de heffingsambtenaar in de bezwaarfase verschillende gegevens aan belanghebbende verstrekt waaronder de grondstaffel, het indexeringspercentage en een taxatieverslag waarin de (secundaire) objectkenmerken ‘onderhoud’ en ‘voorzieningen’ zijn vermeld van de onroerende zaak en de gebruikte vergelijkingsobjecten. Verder zijn van de onroerende zaak en de gebruikte vergelijkingsobjecten de objectonderdelen gegeven. In de beroepsfase heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix opgesteld en verstrekt.
4.8.
De vraag of sprake is van een schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ kan naar het oordeel van het Hof in het midden blijven. Indien veronderstellenderwijs er al vanuit wordt gegaan dat dit artikel door de heffingsambtenaar zou zijn geschonden, dient het Hof te beoordelen of belanghebbende door die schending is benadeeld. Gelet op hetgeen belanghebbende tot en met het hoger beroep tegen de waardebeschikking heeft aangevoerd, acht het Hof het aannemelijk dat belanghebbende ook beroep en hoger beroep had ingesteld wanneer de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ niet zou hebben geschonden. Het Hof ziet namelijk geen verband tussen de niet-verstrekte gegevens en de door belanghebbende aangevoerde (hoger)beroepsgronden. Het Hof concludeert dat belanghebbende niet is benadeeld door een eventuele schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ en passeert dat eventuele gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Nu aannemelijk is dat belanghebbende ook bij een eventuele schending van artikel 40, lid 2, Wet WOZ hoe dan ook kosten gemaakt zou hebben, ziet het Hof geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van griffierecht.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter in tegenwoordigheid van mr. C.M.R. Bouwman als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2024.
De griffier, De voorzitter,
C.M.R. Bouwman R.A.V. Boxem
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 19 juni 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.