ECLI:NL:GHARL:2024:4135

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
22/2265
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde en verstrekking van gegevens door de heffingsambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres1] te [woonplaats], door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht. De heffingsambtenaar had de waarde per 1 januari 2020 vastgesteld op € 461.000, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2021. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn besluit. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde.

Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de WOZ-waarde niet hoger zou moeten zijn dan € 405.000. Hij heeft verschillende argumenten aangevoerd, waaronder de slechte staat van onderhoud van de woning, de aanwezigheid van asbest, en dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met verkoopcijfers van vergelijkingsobjecten. Het geschil concentreert zich op de vraag of de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden door niet alle gevraagde gegevens te verstrekken.

Het Hof oordeelt dat, zelfs als er sprake zou zijn van een schending van artikel 40, lid 2, belanghebbende niet is benadeeld, omdat hij ook zonder deze schending beroep had ingesteld. Het Hof concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/2265
uitspraakdatum: 18 juni 2024
Uitspraak van de tweede enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 21 september 2022, nummer UTR 22/1273, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres1] te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het jaar 2021 vastgesteld op € 461.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. H. Vloet, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] , taxateur.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een benedenwoning uit 1906 met een gebruiksoppervlakte van 93 m2.
2.2.
Belanghebbende heeft in beroep aangevoerd dat de WOZ-waarde niet hoger zijn dan
€ 405.000. Hij heeft daartoe onder andere aangevoerd:
  • dat de heffingsambtenaar tijdens de herbeoordeling geen rekening gehouden met het feit dat verkoopcijfers van objecten binnen een vereniging van eigenaren gecorrigeerd dienen te worden;
  • dat de onroerende zaak in een matige onderhoudstoestand verkeert en dat sprake is van de aanwezigheid van asbest;
  • dat sprake is van slechte isolatie en een slecht energielabel;
  • dat verkoopgegevens van vergelijkingspanden te ver verwijderd zijn van de waardepeildatum dan wel anderszins de waarde van de onroerende zaak niet goed onderbouwen;
  • dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de gedateerde
voorzieningen in de woning.

3.Geschil

3.1.
In geschil is enkel de vraag of de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden door niet alle gegevens te verstrekken waar om was verzocht en of belanghebbende derhalve recht heeft op vergoeding van het griffierecht en op vergoeding van de proceskosten voor de bezwaar-, beroeps- en hogerberoepsprocedure.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende heeft in de bezwaarfase aan de heffingsambtenaar een voldoende specifiek verzoek gedaan tot het verstrekken van bepaalde gegevens. Voor zover het gegevens betreft die aan de vastgestelde waarde ten grondslag hebben gelegen, was de heffingsambtenaar op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ gehouden aan dat verzoek van belanghebbende te voldoen door een afschrift van die gegevens te verstrekken.
4.2.
Naar aanleiding van het verzoek heeft de heffingsambtenaar in de bezwaarfase verschillende gegevens aan belanghebbende verstrekt waaronder de grondstaffel, het indexeringspercentage en een taxatieverslag waarin de (secundaire) objectkenmerken ‘onderhoud’ en ‘voorzieningen’ zijn vermeld van de onroerende zaak en de gebruikte vergelijkingsobjecten. Verder zijn van de onroerende zaak en de gebruikte vergelijkingsobjecten de objectonderdelen gegeven. In de beroepsfase heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix opgesteld en verstrekt.
4.3.
De vraag of sprake is van een schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ kan naar het oordeel van het Hof in het midden blijven. Indien veronderstellenderwijs er al vanuit wordt gegaan dat dit artikel door de heffingsambtenaar zou zijn geschonden, dient het Hof te beoordelen of belanghebbende door die schending is benadeeld. Gelet op hetgeen belanghebbende in beroep tegen de waardebeschikking heeft aangevoerd (zie 2.2.), acht het Hof het aannemelijk dat belanghebbende ook beroep had ingesteld wanneer de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ niet zou hebben geschonden. Het Hof ziet namelijk geen verband tussen de niet-verstrekte gegevens en de door belanghebbende onder 2.2. genoemde beroepsgronden. Het Hof concludeert dat belanghebbende niet is benadeeld door een eventuele schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ en passeert dat eventuele gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Nu aannemelijk is dat belanghebbende ook bij een eventuele schending van artikel 40, lid 2, Wet WOZ hoe dan ook kosten gemaakt zou hebben, ziet het Hof geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van griffierecht.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter in tegenwoordigheid van mr. C.M.R. Bouwman als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2024.
De griffier, De voorzitter,
C.M.R. Bouwman R.A.V. Boxem
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 19 juni 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.