In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen vier broers en zussen over de verdeling van de nalatenschap van hun moeder, die in 2018 is overleden. De appellanten, [appellante1] en [appellante2], hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, waarin de verdeling van de nalatenschap werd vastgesteld. De zaak draait om verschillende juridische en financiële kwesties, waaronder de inbreng van schenkingen, de verrekening van schulden aan de nalatenschap, en de erfbelasting die door de erfgenamen moet worden betaald.
De procedure bij de rechtbank begon met een vonnis op 26 oktober 2022, gevolgd door een herstelvonnis op 22 februari 2023. Het hof heeft de procedure bij het hof verder behandeld na een tussenarrest op 28 november 2023. De kern van het geschil betreft de onenigheid over de verdeling van de nalatenschap, waarbij de appellanten van mening zijn dat zij minder aan de nalatenschap moeten vergoeden, terwijl de geïntimeerden, [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2], juist een hogere vergoeding willen.
Het hof heeft vastgesteld dat de partijen al meer dan zes jaar in juridische procedures verwikkeld zijn en dat er geen overeenstemming is bereikt over de verdeling van de nalatenschap. Het hof heeft de vorderingen van de partijen beoordeeld, waaronder de hoogte van de schenkingen die in de nalatenschap moeten worden verwerkt, de huur- en nutskosten die door [appellante1] zijn gemaakt, en de erfbelasting die door [geïntimeerde2] moet worden voldaan. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdeling van de nalatenschap opnieuw vastgesteld, waarbij het hof de partijen heeft veroordeeld tot betaling van specifieke bedragen aan elkaar en tot medewerking aan de overdracht van de in de verdeling betrokken goederen.