ECLI:NL:GHARL:2024:4100

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
200.339.267
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juni 2024 uitspraak gedaan op een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 29 december 2023. De man, verzoeker in deze procedure, heeft verzocht om schorsing van de beschikking, terwijl de vrouw, verweerster, zich hiertegen verzet. De rechtbank had in de eerdere beschikking beslist over de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk van partijen en deze uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Het hof heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet heeft gemotiveerd. Dit betekent dat het hof de mogelijkheid heeft om de uitvoerbaarheid te schorsen, mits het belang van de man om de situatie te behouden zwaarder weegt dan het belang van de vrouw om de beschikking onmiddellijk uit te voeren. Het hof heeft echter geoordeeld dat de man onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om aan te tonen dat zijn belang bij schorsing groter is dan dat van de vrouw bij uitvoering van de beschikking.

De man heeft weliswaar gesteld dat hij in financiële nood verkeert, maar heeft dit niet voldoende onderbouwd. Ook zijn argumenten over eerdere betalingen aan de vrouw en de veroordeling tot betaling van een bedrag zijn niet voldoende om de schorsing te rechtvaardigen. Het hof heeft daarom het verzoek van de man afgewezen en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.339.267/02
(zaaknummer rechtbank Gelderland 374737)
beschikking van 18 juni 2024 op het verzoek tot schorsing
in de zaak van
[verzoeker],
die woont in [woonplaats1] ,
verzoeker,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A. van Oosten,
en
[verweerster],
die woont in [woonplaats1] ,
verweerster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.J.P. Kweens.

1.De procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 29 december 2023. In die beschikking heeft de rechtbank beslist over de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk van partijen. De rechtbank heeft die beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.Het geding met betrekking tot het verzoek tot schorsing

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, met daarin een verzoek tot schorsing, ingekomen op 25 maart 2024 met producties;
- het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 mei 2024. Aanwezig waren de man en de vrouw, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft het aanbod van de man
– gedaan bij brief van 15 mei 2024 – om de (in eerste aanleg benoemde) deskundige ter zitting aanwezig te laten zijn afgewezen. De vrouw heeft zich tegen die aanwezigheid verzet. Het hof is niet ingegaan op het aanbod van de man omdat het hof de aanwezigheid van de deskundige op voorhand niet nodig vond, ook omdat tijdens deze zitting uitsluitend het schorsingsverzoek zou worden besproken.
3. De motivering van de beslissing
3.1
Hoger beroep schorst de werking van de beschikking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de hogere rechter, als hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.2
De man verzoekt het hof de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van 29 december 2023 te schorsen. De vrouw voert verweer tegen dit verzoek.
3.3
Het hof neemt – anders dan de vrouw – tot uitgangspunt dat de rechtbank de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet heeft gemotiveerd. Weliswaar heeft de rechtbank de beslissingen met betrekking tot de waardering, de betalingsmogelijkheden, de verrekening, de betaling in termijnen en de verdeling gemotiveerd, maar deze motivering heeft geen, althans niet rechtstreeks, betrekking op de beslissing om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dat beide partijen hebben verzocht de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zoals de vrouw heeft aangevoerd, betekent evenmin dat die beslissing daarmee is gemotiveerd.
3.4
In een geval als dit, waarbij de uitvoerbaarheid bij voorraad niet is gemotiveerd, kan het hof de uitvoerbaarheid schorsen als het belang van verzoeker (de man) om de situatie te houden zoals die was voordat de uitspraak werd gedaan, zwaarder weegt dan het belang van de andere partij (de vrouw) om de uitspraak meteen te kunnen uitvoeren. Het hof gaat daarbij uit van de overwegingen en beslissingen in de beschikking van de rechtbank en kijkt voor zijn beslissing niet naar de kans van slagen van het hoger beroep. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een duidelijke fout of vergissing (een ‘kennelijke misslag’) berust, kan het hof de uitvoerbaarheid schorsen. Ook kan het hof de uitvoerbaarheid schorsen als zich na de bestreden uitspraak nieuwe feiten hebben voorgedaan waarmee in de bestreden uitspraak geen rekening gehouden kon worden. Die feiten moeten wel kunnen rechtvaardigen dat van de bestreden uitspraak wordt afgeweken. [1]
3.5
Het hof is van oordeel dat de man onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om de conclusie te rechtvaardigen dat hij een groter belang heeft bij schorsing van de werking van de beschikking dan de vrouw bij uitvoering ervan. Dat hij op
18 maart 2024 (ongeveer) € 140.000,- aan de vrouw heeft betaald vanwege haar vordering uit hoofde van de onderlinge hypotheeklening en herfinanciering van die lening is daarvoor onvoldoende, evenals het gegeven dat de rechtbank de man heeft veroordeeld tot betaling € 231.142.41 aan de vrouw wegens overbedeling. De man heeft wel gesteld dat hij niet in staat is de vrouw te betalen, maar dat hij in een (financiële) noodtoestand komt te verkeren bij uitvoering van de beschikking van de rechtbank heeft hij niet aannemelijk gemaakt. De vrouw heeft hem gevraagd om een betalingsvoorstel, maar daar is de man niet op ingegaan. Dat sprake is (geweest) van een duidelijke fout of vergissing in de beschikking van de rechtbank is gesteld noch gebleken. Wat de man verder heeft aangevoerd met (zijn toelichting op) zijn grieven vergt een inhoudelijke beoordeling in de hoofdzaak. In deze schorsingsprocedure, waarin wordt uitgegaan van de overwegingen en beslissingen in de bestreden beschikking, is daarvoor geen plaats. Van nieuwe feiten, waarmee in de bestreden uitspraak geen rekening gehouden kon worden gehouden, is evenmin gebleken.
3.6
Het verzoek van de man zal dan ook worden afgewezen en het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn. Voor een veroordeling van de man in de werkelijke (proces)kosten, zoals de vrouw heeft verzocht, ziet het hof onvoldoende aanleiding.

4.De beslissing

wijst het verzoek van de man tot schorsing van de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 29 december 2023 af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, K.A.M. van Os-ten Have en M.E.L. Klein, bijgestaan door mr. Th.H.M. Lueb als griffier, en is op 18 juni 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 20 december 2019,