ECLI:NL:GHARL:2024:4094

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
200.339.513
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 15 december 2023 bestreden, waarin de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige tot 16 december 2024 zijn verlengd. De moeder heeft acht grieven ingediend en verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen of, subsidiair, de duur van de ondertoezichtstelling en machtiging te beperken.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren in 2013, sinds september 2021 onder toezicht staat en in pleeggezinnen is geplaatst. De rechtbank heeft de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing gebaseerd op NIFP-onderzoeken die aantoonden dat de minderjarige lijdt aan een posttraumatische stressstoornis en dat de ouders niet in staat zijn om de zorg voor haar op zich te nemen. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft besloten tot verlenging, maar dat het perspectief van de minderjarige nog niet definitief is vastgesteld. De jeugdbeschermer zal het perspectief opnieuw moeten onderzoeken, rekening houdend met de recente ontwikkelingen en de voorgeschiedenis van de minderjarige en haar ouders.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.339.513
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 565248)
beschikking van 18 juni 2024
inzake
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.M. Zeeuw van der Laan in Hilversum
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende in [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 15 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 14 maart 2024;
  • een journaalbericht van mr. Zeeuw van der Laan van 11 mei 2024 met producties en
  • het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 mei 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de GI, en
  • de vader.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2013. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 18 februari 2019 heeft de rechtbank [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 18 mei 2019.
3.3
Bij beschikking van 15 maart 2019 heeft de rechtbank [de minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, dus tot 15 maart 2020. Deze ondertoezichtstelling is daarna twee keer verlengd, voor het laatst tot 15 maart 2021.
3.4
Bij beschikking van 22 september 2021 is [de minderjarige] opnieuw onder toezicht gesteld. Die dag is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend. De ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 16 december 2023.
3.5
In september 2021 is [de minderjarige] geplaatst in een pleeggezin. In januari 2024 is [de minderjarige] overgeplaatst naar een ander pleeggezin. Sinds 30 april 2024 woont [de minderjarige] in een perspectief biedend pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 16 december 2024.
4.2
De moeder is met acht grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof om:
  • primairde bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen; en
  • subsidiairde ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te beperken in duur,
  • kosten rechtens.
4.3
De GI voert verweer. De GI vraagt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep dan wel deze verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wat staat in de wet?
5.1
De kinderrechter kan een kind onder toezicht stellen als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling en de ouders niet of niet genoeg meewerken aan vrijwillige hulpverlening. Het is de bedoelding dat de ouders de verzorging en opvoeding na een tijdje weer helemaal zelf kunnen gaan doen (artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). De kinderrechter kan de ondertoezichtstelling verlengen. Dat mag steeds voor een jaar of korter (artikel 1:260 BW).
5.2
De kinderrechter kan een kind uit huis plaatsen als dit voor de verzorging en opvoeding van een kind noodzakelijk is (artikel 1:265b BW). De kinderrechter kan de uithuisplaatsing verlengen (artikel 1:265c lid 2 BW). De kinderrechter kan daarvoor alleen toestemming geven als de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van het kind.
Wat vond de rechtbank?
5.3
De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd op basis van de uitkomsten van door dezelfde rechtbank gelaste NIFP-onderzoeken naar [de minderjarige] , de moeder en de vader. In het rapport van [de minderjarige] staat dat zij een posttraumatische stressstoornis heeft die er vermoedelijk mee samenhangt dat zij getuige is geweest van geweld en stresssituaties. [de minderjarige] heeft bijna elke nacht nachtmerries en laat op school gedrag zien dat heeft te maken met spanning. Het NIFP adviseert eerst het trauma van [de minderjarige] te behandelen en daarna te onderzoeken of sprake is van ADHD-problematiek. In het NIFP-onderzoek van de moeder staat dat zij [de minderjarige] op een liefdevolle manier benadert en van haar geniet, maar dat zij niet in staat is [de minderjarige] te begrenzen. Ondanks haar intelligentie is de moeder niet leerbaar. Door haar eigen achtergrond is zij emotioneel kwetsbaar. De moeder beschikt over een beperkt probleeminzicht, een zwak reflectievermogen en zij ontkent en bagatelliseert problemen. Haar vermogen om zich in [de minderjarige] te verplaatsen is beperkt. Deze omstandigheden vormen volgens de uitkomsten van het NIFP-onderzoek contra-indicaties om [de minderjarige] bij de moeder te laten wonen.
Wat vindt het hof?
5.4
Het hof is van oordeel dat de rechtbank de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing terecht heeft verlengd. De NIFP-rapporten zijn duidelijk en dat geldt ook voor de uitkomst dat - kort gezegd - het perspectief van [de minderjarige] niet bij ouders ligt. Het hof stelt echter vast dat sinds de bestreden beschikking veel is gebeurd. Zo is [de minderjarige] nadien twee keer verhuisd en woont zij pas sinds april 2024 in het huidige pleeggezin. Dat is weliswaar perspectiefbiedend, maar van hechting in dit pleeggezin is daarmee op dit moment nog geen sprake. De samenwerking tussen de moeder en het huidige pleeggezin verloopt goed en er is direct contact tussen de moeder en de pleegouders. Daarnaast zetten zowel de ouders als de huidige, nieuwe, jeugdbeschermer zich in voor een goede samenwerking. Daar staat tegenover dat de moeder tijdens de zitting in hoger beroep heeft erkend dat [de minderjarige] op dit moment nog niet naar huis kan komen, ondanks dat dat haar grote wens is . In het belang van [de minderjarige] is noodzakelijk dat zij eerst haar plek vindt in het huidige pleeggezin en dat zij daarna traumabehandeling krijgt. Ook de moeder moet een behandeling volgen voordat kan worden bekeken of [de minderjarige] naar huis zou kunnen terugkeren. Tot slot moet worden gekeken of de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] kan worden uitgebreid. De jeugdbeschermer heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard zich te willen inzetten voor uitbreiding van de omgang als dit in het belang van [de minderjarige] is.
5.5
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd. De beslissing van de rechtbank tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing blijft dus in stand. Anders dan de rechtbank is het hof - mede naar aanleiding van de uitlatingen van de jeugdbeschermer ter zitting - ook van oordeel dat als gevolg van deze ontwikkelingen het perspectief van [de minderjarige] nog niet zonder meer vast ligt en dus opnieuw moet worden beoordeeld. Het belang van [de minderjarige] staat daarbij voorop. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de jeugdbeschermer ook verklaard het perspectief van [de minderjarige] te gaan beoordelen. In deze beoordeling moeten de recente ontwikkelingen worden betrokken, maar zullen ook de voorgeschiedenis van [de minderjarige] , de moeder en de vader en ook de uitkomsten van de NIFP-onderzoeken worden betrokken.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 15 december 2023;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, J.B. de Groot en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 18 juni 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.