ECLI:NL:GHARL:2024:4091

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
200.336.982
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van verzoeker in hoger beroep inzake schadevergoeding op basis van Wvggz

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van verzoeker, die een schadevergoeding had aangevraagd op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker had eerder een klacht ingediend bij de klachtencommissie, die op 13 juli 2023 oordeelde over verschillende klachtonderdelen, waaronder het insluiten en het toedienen van medicatie. De klachtencommissie kende verzoeker een schadevergoeding van € 80,- toe, waarop verzoeker in beroep ging bij de rechtbank, die de schadevergoeding verhoogde naar € 100,-. Verzoeker ging vervolgens in hoger beroep, waarbij hij een schadevergoeding van € 750,- eiste.

Het hof oordeelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek in hoger beroep. Het hof stelde vast dat verzoeker zijn klacht via de klachtencommissie had ingediend, en dat de wet niet voorziet in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank in dit geval. Het hof benadrukte dat verzoeker de juiste procedure had moeten volgen, namelijk de rechtstreekse weg naar de rechter op basis van artikel 10.12 Wvggz, indien hij meende dat de wet niet in acht was genomen. Aangezien verzoeker deze route niet had gevolgd, kon zijn verzoek niet inhoudelijk worden behandeld. Het hof verklaarde verzoeker derhalve niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.336.982
(zaaknummer rechtbank Overijssel 303186)
beschikking van 18 juni 2024
inzake
[verzoeker],
wonende in [plaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. A.C. Blankestijn in Hengelo (O),
en
[verweerder],
kantoor houdende in [plaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: [verweerder] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 22 november 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 23 januari 2024;
  • het aanvullend beroepschrift met producties, ingekomen op 15 februari 2024;
  • een brief van [verweerder] van 27 februari 2024;
  • een e-mailbericht namens [verzoeker] van 9 april 2024.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 mei 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • mr. Blankestijn,
  • een vertegenwoordiger van [verweerder] .
[verzoeker] is ook opgeroepen, maar niet verschenen.

3.De feiten

3.1
[verzoeker] is geboren [in] 1988 te [plaats2] , Turkije.
3.2
Bij beschikking van 17 februari 2023 heeft de rechtbank een zorgmachtiging ten aanzien van [verzoeker] verleend, inhoudende dat bij wijze van verplichte zorg de volgende maatregelen kunnen worden getroffen voor de duur van deze machtiging:
  • toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
  • beperken van de bewegingsvrijheid;
  • insluiten;
  • uitoefenen van toezicht op betrokkene;
  • onderzoek aan kleding of lichaam;
  • controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen; en
  • opnemen in een accommodatie,
Deze zorgmachtiging gold tot en met uiterlijk 19 juni 2023.
3.3
[verzoeker] verbleef van 12 april 2023 tot 17 april 2023 in de [naam1] ( [naam1] ) van [verweerder] , locatie [naam2] .
3.4
In het kader van een door [verzoeker] ingediende klacht op de voet van art. 10.3 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (verder: Wvggz) heeft de klachtencommissie op 13 juli 2023 het volgende geoordeeld:

De commissie acht op grond van bovenstaande overwegingen de klachtonderdelen Insluiten in de [naam1] /Ontbreken 8:9-brief ‘insluiting’, Afwijking van IGJ-normen t.a.v. fysieke nabijheid, Inname eigen telefoon, Gedwongen toediening van medicatie en Overplaatsing naar [naam3]ongegronden de klachtonderdelen Het moeten aantrekken van scheurkleding, Ontbreken mededeling tijdelijk verplichte zorg 'beperking gebruik van communicatiemiddelen’ en Beperking van het contact met advocaat en pvpgegrond.
De commissie kent klager ten laste van de zorgaanbieder een schadevergoeding van € 80,- toe.”
3.5
[verzoeker] heeft van deze beslissing beroep ingesteld bij de rechtbank. [verzoeker] heeft de rechtbank verzocht om aan hem een hogere schadevergoeding van € 750,- toe te kennen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [verweerder] veroordeeld tot het betalen van € 100,- aan [verzoeker] en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
[verzoeker] is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. [verzoeker] verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen dan wel te verbeteren en aan hem alsnog ten laste van [verweerder] een schadevergoeding toe te kennen van € 750,-.
4.3
[verweerder] heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd. [verweerder] conformeert zich aan de rechter toegekende schadevergoeding van € 100,-.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
Het hof dient, zoals tijdens de mondelinge behandeling besproken, eerst ambtshalve de ontvankelijkheid te beoordelen.
5.2
De door [verzoeker] ingediende klacht bij de klachtencommissie heeft de vorm van een verzoek tot schadevergoeding. Hetzelfde geldt voor zijn verzoek bij de rechtbank. Ingevolge artikel 10.7 Wvggz kan betrokkene nadat de klachtencommissie een beslissing heeft genomen op een verzoek tot schadevergoeding op de voet van artikel 10.3 Wvggz een verzoekschrift indienen bij de rechter (hof: derhalve de rechtbank) ter verkrijging van een beslissing over de klacht. Op grond van artikel 10.9 lid 3 Wvggz staat tegen een beslissing van de rechter op dit verzoek geen hoger beroep (hof: bij het gerechtshof) open.
5.3
Artikel 10.12 lid 2 Wvggz bepaalt dat indien de wet niet in acht is genomen door de geneesheer-directeur of de zorgverantwoordelijke, betrokkene de rechter kan verzoeken tot schadevergoeding door de zorgaanbieder of de zorgverantwoordelijke. De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe. Tegen deze beslissing - waaraan in het wettelijk systeem geen gang naar de klachtencommissie vooraf gaat - staat wel beroep open.
5.4
Het hof is van oordeel dat [verzoeker] niet-ontvankelijk is in zijn verzoek in hoger beroep. [verzoeker] heeft er voor gekozen om zijn klacht, bestaande uit een aantal klachtonderdelen, via de weg van artikel 10.3 Wvggz voor te leggen aan de klachtencommissie. Onderdeel 5 van de klacht betreft het beperken van de vrije toegang tot een advocaat en de patiënten vertrouwenspersoon. De klachtencommissie heeft op dat punt een (inhoudelijke) beslissing gegeven. De keuze voor die route brengt mee dat [verzoeker] die beslissing aan de rechtbank kon voorleggen - en dat in onderhavige zaak ook heeft gedaan – maar dat tegen de bestreden beschikking geen hoger beroep open staat. Pas nadat het hof met de advocaat van [verzoeker] contact heeft opgenomen met betrekking tot de ontvankelijkheid heeft (de advocaat van) [verzoeker] zich op het standpunt gesteld dat het verzoek mede gebaseerd is op meergenoemd art. 10:12 lid 2 Wvggz.
Nog afgezien daarvan dat deze grondslag niet blijkt uit de klacht, de beslissing van de klachtencommissie, het inleidende verzoek en de bestreden beschikking - allemaal gebaseerd op artikel 10.11 Wvggz - ziet [verzoeker] eraan voorbij dat artikel 10.12 lid 2 Wvggz voorziet in een rechtstreekse weg naar de rechter indien de wet niet in acht is genomen door de geneesheer-directeur of de zorgverantwoordelijke. Duidelijk is dat die weg in dit geval niet gevolgd is. Indien het hof andersluidend zou beslissen, zouden drie instanties over dit onderdeel (van de klacht) oordelen en dat is in strijd met het in 10.11 en 10.12 Wvggz vervatte systeem.
5.5
Het vorenstaande brengt mee dat de grieven, die neerkomen om een verzoek om een hogere schadevergoeding dan € 100,-, geen inhoudelijke behandeling behoeven.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga. R. Feunekes, en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 18 juni 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.