In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 november 2022. De zaak betreft de waardevaststelling van een onroerende zaak onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Almere had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 579.000 per waardepeildatum 1 januari 2020, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting van € 652,53 voor het jaar 2021. Belanghebbende was het niet eens met deze vaststelling en heeft bezwaar aangetekend, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn beslissing. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond en veroordeelde de heffingsambtenaar in de proceskosten.
In hoger beroep heeft belanghebbende de waarde van de onroerende zaak betwist en een lagere waarde van € 483.000 bepleit. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende beoordeeld, waaronder de slechte ligging van de onroerende zaak en de staat van onderhoud. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is, mede op basis van vergelijkingsobjecten. Het Hof heeft de stellingen van belanghebbende over de slechte ligging en de staat van de onroerende zaak niet overtuigend geacht en heeft de waarde van de onroerende zaak bevestigd. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.