In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep inzake de zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2014, van wie de ouders in september 2019 hun relatie hebben beëindigd. De moeder, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft een verzoek ingediend om de bestaande zorgregeling te wijzigen, terwijl de vader, verweerder in het principaal hoger beroep, in incidenteel hoger beroep komt met een verzoek om een opbouwregeling van het contact met de minderjarige vast te stellen. De zaak is gelijktijdig behandeld met een andere zaak die betrekking heeft op de ondertoezichtstelling van de minderjarige.
De procedure in eerste aanleg heeft geleid tot meerdere beschikkingen van de rechtbank Overijssel, waarbij de laatste, de bestreden beschikking, op 8 november 2023 is gegeven. De moeder heeft in hoger beroep vijf grieven ingediend tegen deze beschikking, waarin haar verzoek om wijziging van de zorgregeling is afgewezen. De vader heeft verweer gevoerd en vraagt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel haar verzoek af te wijzen. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 14 mei 2024 gehouden, waarbij de raad voor de kinderbescherming niet is verschenen.
Het hof heeft geoordeeld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, maar heeft de verzoeken van zowel de moeder als de vader afgewezen. De bestreden beschikking is bekrachtigd, omdat de moeder geen nieuwe feiten heeft aangedragen die een andere beslissing rechtvaardigen. Het hof benadrukt dat de jeugdbeschermer een belangrijke rol speelt in de opbouw van het contact tussen de vader en de minderjarige, en dat het op dit moment niet in het belang van de minderjarige is om een concreet tijdpad vast te stellen voor het contact. De beslissing van het hof is op 11 juni 2024 uitgesproken in het openbaar.