ECLI:NL:GHARL:2024:3875

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
200.337.473
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en bekrachtiging van de bestreden beschikking in een ouderlijk gezag geschil

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep inzake de zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2014, van wie de ouders in september 2019 hun relatie hebben beëindigd. De moeder, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft een verzoek ingediend om de bestaande zorgregeling te wijzigen, terwijl de vader, verweerder in het principaal hoger beroep, in incidenteel hoger beroep komt met een verzoek om een opbouwregeling van het contact met de minderjarige vast te stellen. De zaak is gelijktijdig behandeld met een andere zaak die betrekking heeft op de ondertoezichtstelling van de minderjarige.

De procedure in eerste aanleg heeft geleid tot meerdere beschikkingen van de rechtbank Overijssel, waarbij de laatste, de bestreden beschikking, op 8 november 2023 is gegeven. De moeder heeft in hoger beroep vijf grieven ingediend tegen deze beschikking, waarin haar verzoek om wijziging van de zorgregeling is afgewezen. De vader heeft verweer gevoerd en vraagt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel haar verzoek af te wijzen. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 14 mei 2024 gehouden, waarbij de raad voor de kinderbescherming niet is verschenen.

Het hof heeft geoordeeld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, maar heeft de verzoeken van zowel de moeder als de vader afgewezen. De bestreden beschikking is bekrachtigd, omdat de moeder geen nieuwe feiten heeft aangedragen die een andere beslissing rechtvaardigen. Het hof benadrukt dat de jeugdbeschermer een belangrijke rol speelt in de opbouw van het contact tussen de vader en de minderjarige, en dat het op dit moment niet in het belang van de minderjarige is om een concreet tijdpad vast te stellen voor het contact. De beslissing van het hof is op 11 juni 2024 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.337.473
(zaaknummer rechtbank Overijssel 266864)
beschikking van 11 juni 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.K. de Blieck-Willemsen te Vaassen,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.E.M. Messink te Wijchen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 17 juni 2021, 8 november 2021, 10 januari 2023 en 8 november 2023, uitgesproken onder zaaknummer 266864. De beschikking van 8 november 2023 wordt verder ook genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 7 februari 2024;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
  • journaalberichten van mr. De Blieck-Willemsen van 19 april, 3, 7 en 8 mei 2024 met producties 30 tot en met 37.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 mei 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, met haar advocaat;
  • de vader, met zijn advocaat en
  • een vertegenwoordiger namens de GI.
Hoewel behoorlijk opgeroepen is de raad voor de kinderbescherming niet verschenen.
2.3
Vanwege de onderlinge samenhang is deze zaak gelijktijdig behandeld met de zaak met nummer 200.337.464 die gaat over de ondertoezichtstelling.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] . [de minderjarige] is [in] 2014 in [woonplaats2] geboren.
3.2
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] en [de minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.3
De relatie tussen ouders is in september 2019 beëindigd. Op 15 januari 2020 hebben de ouders een door hen gezamenlijk opgesteld ouderschapsplan met betrekking tot [de minderjarige] ondertekend. In het ouderschapsplan zijn zij onder meer een zorg- en contactregeling overeengekomen, waarin afspraken zijn vastgelegd over het contact tussen de vader en [de minderjarige] .
3.4
Nadat de moeder eind augustus 2020 de zorg- en contactregeling heeft stopgezet, is bij kort geding vonnis van 10 november 2020 een door ouders overeengekomen zorgregeling door de voorzieningenrechter vastgelegd, te weten:
de vader heeft eenmaal per veertien dagen een weekend omgang met [de minderjarige] . Het ene weekend van vrijdag om 14:00 uur na school tot zondag om 17:15 uur en het andere weekend van vrijdag om 17:30 uur tot zondag om 17:15 uur. De vader haalt [de minderjarige] het ene weekend op vrijdag om 14:00 uur op bij school en het andere weekend op vrijdag om 17:30 uur bij de moeder. De moeder haalt [de minderjarige] op zondag weer op bij de vader.
3.5
De zorgregeling is per eind april 2021 opnieuw door de moeder gestopt.
3.6
Bij beschikking van 8 november 2021 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld voor de termijn van een jaar. De ondertoezichtstelling is daarna telkens verlengd, laatstelijk bij beschikking van 8 november 2023 tot 8 november 2024. Van deze laatste verlenging is de moeder in hoger beroep gekomen. Die zaak is bij het hof bekend onder nummer 200.337.464.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige] in geschil.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder om de bestaande zorgregeling te wijzigen in die zin dat die wordt geschorst en, indien er geen verbeteringen optreden beëindigd blijft, althans te bepalen wat de rechtbank juist acht, afgewezen.
4.2
De moeder is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en haar verzoek in eerste aanleg alsnog toe te wijzen, dan wel (ambtshalve) de zorgregeling zodanig te wijzigen als het hof juist acht.
4.3
De vader voert verweer en vraagt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel haar verzoek af te wijzen.
Daarnaast is de vader op zijn beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De vader verzoekt het hof om een opbouwregeling van het contact tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen, waarbij het hof vaststelt wanneer het eerste contactmoment moet plaatsvinden, waaruit dit contactmoment bestaat en hoe de zorgregeling daarna concreet, dus met benoeming van dagdelen en een tijdsschema, wordt opgebouwd tot de reguliere regeling per november 2024. Daarnaast verzoekt de vader te bepalen dat de moeder, voor iedere keer dat zij in gebreke blijft mee te werken aan de uitvoering van de te bepalen zorgregeling aan de vader een dwangsom verschuldigd is van € 500,00, althans een dwangsom vast te stellen die het hof juist acht.
4.4
De moeder voert verweer en vraagt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep, dan wel zijn verzoeken af te wijzen. Daarnaast vraagt de moeder alsnog de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep gezamenlijk beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
5.2
Het hof van oordeel dat sprake is van gewijzigde omstandigheden in de zin van artikel 1:377e BW. Niet alleen wordt de zorgregeling sinds april 2021 niet meer nagekomen, ook is [de minderjarige] mede vanwege de zorgregeling inmiddels onder toezicht gesteld van de GI.
5.3
Net als de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek overneemt, is het hof van oordeel dat het verzoek van de moeder moet worden afgewezen. Daarnaast is het hof van oordeel dat de verzoeken van de vader moeten worden afgewezen. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen en het meer of anders verzochte afwijzen. Het hof licht dat hieronder toe.
5.4
In wat de moeder in hoger beroep heeft gesteld ziet het hof geen aanleiding om tot een ander oordeel dan de rechtbank te komen. De moeder heeft geen nieuwe feiten en omstandigheden aangedragen die maken dat haar verzoek, in afwijking van de beslissing van de rechtbank, door het hof moet worden toegewezen. Hoewel het hof van oordeel is dat het op dit moment uitvoeren van de geldende zorgregeling niet haalbaar is, verwacht het hof, net als de rechtbank, dat binnen afzienbare tijd concrete stappen worden gezet en dat de GI toewerkt naar een structurele regeling.
5.5
Aangezien er lange tijd geen contact is geweest tussen [de minderjarige] en de vader zal dit geleidelijk moeten worden opgebouwd. De jeugdbeschermer heeft een belangrijke rol bij het vormgeven van die opbouw op een manier die het meest in het belang van [de minderjarige] is. De jeugdbeschermer kan in dat kader inspelen op de meest recente ontwikkelingen. Het hof acht het op dit moment daarom niet in het belang van [de minderjarige] om een concreet tijdpad vast te stellen als door de vader verzocht. Dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de door de rechtbank uitgezette concrete doelstelling dat er binnen het komende halfjaar een eerste contactmoment moet hebben plaatsgevonden tussen [de minderjarige] en haar vader, niet is gehaald, maakt dat niet anders. Wel benadrukt het hof in dat kader dat het de taak van de GI is om regie te voeren en om voor resultaat te zorgen.
Ook voor het opleggen van een dwangsom ziet het hof - mede gelet op de betrokkenheid van de jeugdbeschermer - op dit moment geen aanleiding. Mocht de moeder niet voldoende meewerken, dan kan de GI een schriftelijke aanwijzing geven. Het hof gaat ervan uit dat de GI niet zal schromen dit (juridische) middel aan te wenden indien de moeder niet of alleen op door haar gestelde voorwaarden meewerkt aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 8 november 2023;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, J.B. de Groot en E. de Boer, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 11 juni 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.