ECLI:NL:GHARL:2024:3870

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
200.335.979
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling tussen ouders na scheiding met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige, geboren in 2011. De ouders zijn gescheiden in 2013, waarna de moeder het gezag over de minderjarige heeft gekregen. De vader heeft in hoger beroep verzocht om een ruimere omgangsregeling dan de eerder vastgestelde regeling van eens per maand op zaterdag in de provincie Utrecht. De rechtbank Midden-Nederland heeft het verzoek van de vader afgewezen, waarop de vader in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 april 2024 hebben beide ouders hun standpunten toegelicht, waarbij ook een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming aanwezig was. Het hof heeft vastgesteld dat er na de eerdere omgangsregeling van 30 maart 2021 wijzigingen in de omstandigheden zijn opgetreden, maar dat er geen ruimte is voor een ruimere omgangsregeling. Het hof heeft de zorgen van de rechtbank over de naleving van de omgangsregeling door beide ouders gedeeld en benadrukt dat het belangrijk is voor de minderjarige dat de omgangsmomenten consistent zijn.

Desondanks heeft het hof geoordeeld dat de vader en de minderjarige in de maanden juli en december van elk jaar ook in [woonplaats1] kunnen omgaan, om de band tussen hen te versterken. De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere beschikking van de rechtbank deels wordt vernietigd en dat de omgangsregeling wordt aangepast. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.335.979
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 557570)
beschikking van 11 juni 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.H.J.M. Stassen,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.J.H.M. Achten.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 22 december 2023, en
  • het verweerschrift.
2.2
De minderjarige [de minderjarige] heeft bij brief van 13 februari 2024 aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt over het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 26 april 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vader en zijn advocaat;
  • de moeder en haar advocaat, en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2011. De samenwoning tussen de ouders is in 2013 verbroken waarna [de minderjarige] bij de moeder is blijven wonen.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 25 april 2018 is de moeder alleen met het gezag over [de minderjarige] belast. Bij beschikking van 18 december 2018 heeft dit hof, locatie Leeuwarden, de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
3.3
Bij beschikking van 30 maart 2021 heeft dit hof de volgende omgangsregeling vastgesteld:
- [de minderjarige] ziet de vader eens per maand een zaterdag in de provincie Utrecht van 11.00 uur tot 18.00 uur;
- de vader en [de minderjarige] hebben tussen de fysieke omgangsmomenten in, eens per maand, zo veel mogelijk eveneens op een zaterdag, een (video-)belafspraak.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de invulling van het recht op omgang van de vader met [de minderjarige] .
4.2
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vader om de in de beschikking van dit hof van 30 maart 2021 vastgestelde omgangsregeling te wijzigen en - kortgezegd - een ruimere reguliere omgangsregeling en een vakantieregeling vast te stellen, afgewezen.
4.3
De vader is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader wil het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde stellen. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en met wijziging van de beschikking van dit hof van 30 maart 2021 als omgangsregeling vast te stellen dat:
  • hij omgang heeft met [de minderjarige] , één weekend per maand, vanaf vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur te [woonplaats1] , waarbij het wisselmoment plaatsvindt op een nader af te spreken plek in [plaats1] ;
  • hij omgang heeft met [de minderjarige] gedurende de helft van de schoolvakanties, waarbij het wisselmoment in de schoolvakanties die één week omvatten is op woensdag om 18.00 uur op dezelfde nader af te spreken plek in [plaats1] plaatsvindt, het wisselmoment in de zomervakanties ofwel de derde vrijdag om 18.00 uur ofwel de zesde vrijdag om 18.00 uur plaatsvindt en het wisselmoment in de kerstvakantie in nader overleg nog bepaald wordt;
  • kosten rechtens.
4.4
De moeder voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek staat dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing over de omgang kan wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat zich na de vaststelling van de omgangsregeling door dit hof bij beschikking van 30 maart 2021 een wijziging in omstandigheden heeft voorgedaan.
5.3
Het hof ziet net als de rechtbank geen ruimte voor een ruimere omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] . Tussen 2013 en 2021 zijn er bij de rechtbank en het hof meerdere procedures geweest over de omgang. Na een onderzoek door de raad is in 2021 de huidige omgangsregeling vastgesteld. De rechtbank heeft aan haar beslissing tot afwijzing van het verzoek van de vader om een ruimere omgangsregeling met [de minderjarige] vast te stellen onder meer ten grondslag gelegd dat de vastgestelde omgangsregeling niet structureel wordt nagekomen. Soms komt de vader de vastgestelde omgangsregeling niet na en soms komt de moeder deze regeling niet na. Voor [de minderjarige] is het van belang dat hij ervaart dat de omgangsmomenten altijd doorgaan en prioriteit hebben voor beide ouders, voordat een uitbreiding plaats kan vinden. Het is voor [de minderjarige] belangrijk dat hij weet waar hij aan toe is. Als de ouders goed met elkaar kunnen communiceren en overleggen zou het op zichzelf voor [de minderjarige] haalbaar zijn om wat flexibeler met de omgangsregeling om te gaan, maar de ouders zijn niet tot dit overleg in staat. Het hof kan zich vinden in deze overwegingen van de rechtbank en maakt deze na eigen onderzoek tot de zijne.
5.4
Anders dan de rechtbank heeft de moeder naar het oordeel van het hof onvoldoende argumenten aangevoerd tegen het verzoek van de vader om de omgang (deels) te laten plaatsvinden in [woonplaats1] . Net als de moeder en haar familie maakt ook de vader en zijn familie een wezenlijk deel uit van de afkomst van [de minderjarige] . Het is in het belang van [de minderjarige] dat hij de omgeving leert kennen waar zijn vader en zijn familie wonen en met hen contact kan hebben in hun eigen omgeving. Het hof is het eens met de opmerking van de raad op de zitting dat niet valt in te zien waarom [de minderjarige] (nu ruim twaalf jaar oud) niet een keer een dagje naar de vader in [woonplaats1] zou kunnen gaan. Weliswaar is een logeerweekend in 2022 in [woonplaats1] niet goed verlopen, maar het hof vindt dit geen contra-indicatie om de omgang niet twee keer per jaar in [woonplaats1] te laten plaatsvinden. Het logeerweekend is alweer twee jaar geleden, [de minderjarige] is ouder geworden en het gaat nu om twee keer per jaar een dagje. Andere bezwaren zijn het hof niet gebleken. Mogelijk vindt [de minderjarige] het spannend om naar [woonplaats1] te gaan, maar de sleutel ligt in handen van de ouders, zoals de raad op de zitting heeft gezegd. Dat betekent dat de vader de omgangsregeling consequent moet naleven en niet om uitzonderingen op die regeling moet vragen aan de moeder en dat de moeder naar [de minderjarige] gaat uitdragen dat het goed is dat hij op bezoek gaat bij zijn vader in [woonplaats1] . Indien nodig kan de moeder [de minderjarige] begeleiden tijdens de treinreis naar en van [woonplaats1] . Het hof zal daarom bepalen dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige] in de maanden juli en december van elk jaar zal plaatsvinden in [woonplaats1] .

6.De slotsom

6.1
Op grond van wat hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking deels bekrachtigen, deels vernietigen en beslissen als hierna zal worden vermeld.
6.2
Omdat partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure gaat over hun kind, ziet het hof aanleiding om de proceskosten in hoger beroep te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 oktober 2023 voor zover daarbij het verzoek van de vader de omgang met [de minderjarige] (deels) in [woonplaats1] te laten plaatsvinden is afgewezen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de bij beschikking van 30 maart 2021 van dit hof vastgestelde omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] van eens per maand op een zaterdag in de provincie Utrecht van 11.00 uur tot 18.00 uur in die zin dat de omgang in de maanden juli en december van elk jaar zal plaatsvinden in [woonplaats1] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 oktober 2023 voor zover daarbij het verzoek van de vader de omgangsregeling met [de minderjarige] uit te breiden, is afgewezen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, J.B. de Groot en D.J.I. Kroezen en is op 11 juni 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.