In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige, geboren in 2011. De ouders zijn gescheiden in 2013, waarna de moeder het gezag over de minderjarige heeft gekregen. De vader heeft in hoger beroep verzocht om een ruimere omgangsregeling dan de eerder vastgestelde regeling van eens per maand op zaterdag in de provincie Utrecht. De rechtbank Midden-Nederland heeft het verzoek van de vader afgewezen, waarop de vader in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de mondelinge behandeling op 26 april 2024 hebben beide ouders hun standpunten toegelicht, waarbij ook een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming aanwezig was. Het hof heeft vastgesteld dat er na de eerdere omgangsregeling van 30 maart 2021 wijzigingen in de omstandigheden zijn opgetreden, maar dat er geen ruimte is voor een ruimere omgangsregeling. Het hof heeft de zorgen van de rechtbank over de naleving van de omgangsregeling door beide ouders gedeeld en benadrukt dat het belangrijk is voor de minderjarige dat de omgangsmomenten consistent zijn.
Desondanks heeft het hof geoordeeld dat de vader en de minderjarige in de maanden juli en december van elk jaar ook in [woonplaats1] kunnen omgaan, om de band tussen hen te versterken. De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere beschikking van de rechtbank deels wordt vernietigd en dat de omgangsregeling wordt aangepast. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.