ECLI:NL:GHARL:2024:3818

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
21-000867-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan bewijs in openlijke geweldpleging en mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden voor openlijke geweldpleging en mishandeling. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na een zitting op 23 mei 2024, waarbij de advocaat-generaal een gevangenisstraf van 6 maanden eiste en een schadevergoeding voor de benadeelde partij, [slachtoffer 1], van € 9.271,89.

Het hof heeft vastgesteld dat de herkenning van de verdachte door de slachtoffers en getuigen uitsluitend op basis van een enkelvoudige fotoconfrontatie heeft plaatsgevonden. Dit type herkenning is minder betrouwbaar dan een meervoudige fotoconfrontatie, vooral gezien de omstandigheden van de avond van het incident, waar meerdere personen en incidenten bij betrokken waren. De getuigen hebben geen specifieke details over de verdachte kunnen geven, wat de betrouwbaarheid van hun identificatie verder ondermijnt.

Uiteindelijk heeft het hof geconcludeerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om de verdachte schuldig te verklaren voor de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van openlijke geweldpleging en mishandeling. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt. De kosten zijn voor beide partijen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000867-21
Uitspraak d.d.: 6 juni 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 18 februari 2021 met parketnummer 18-137695-20 in de strafzaak tegen

[Verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1990,
wonende te [plaats 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 mei 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het tenlastegelegde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J. Michels, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Noord-Nederland van
18 februari 2021, waartegen het hoger beroep is gericht, veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] is toegewezen tot een bedrag van € 9.271,89 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks [pleegdatum] 2019 te [plaats 2] , openlijk, te weten op of aan de openbare weg, [straat 1] , in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit
- het een of meermalen bij de armen pakken van die [slachtoffer 2] en/of
- het een of meermalen tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] duwen en/of
- het een of meermalen slaan en/of stompen en/of trappen en/of schoppen in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, in elk geval op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] , ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal ten val is gekomen en/of - het een of meermalen slaan en/of stompen en/of trappen en/of schoppen in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, in elk geval op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] , terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag.
2.
hij op of omstreeks [pleegdatum] 2019 te [plaats 2] , gemeente [gemeente] , [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem meermalen, althans eenmaal (met een bierglas en/of een loopkruk) in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans het lichaam te slaan en/of te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Op [pleegdatum] 2019 bevond [slachtoffer 2] zich op het [straat 2] in [plaats 2] .
Ter hoogte van café [naam] kwam er iemand op hem af die hem een harde klap in zijn gezicht gaf. Als [slachtoffer 2] wegrent wordt hij achtervolgd door een aantal jongens, die hem (meermalen) onderuit trappen en vervolgens slaan en schoppen.
Ook [slachtoffer 1] bevond zich die nacht op het [straat 2] . Hij heeft onder meer verklaard dat hij totaal onverwachts een harde vuistslag tegen zijn wang/mond aan kreeg. Dat dit geweld heeft plaatsgevonden staat niet ter discussie, de vraag die het hof dient te beantwoorden is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de persoon is geweest die zich aan dit gepleegde geweld schuldig heeft gemaakt.
Beide aangevers hebben verklaard dat zij de persoon die hen (als eerste) sloeg niet kenden, maar dat zij achteraf hoorden dat het [Verdachte] zou zijn geweest die hen had mishandeld. Via Facebook hebben zij beiden een foto van verdachte achterhaald, waarop zij hem voor 100% herkenden als degene die hen had mishandeld. In hun verhoren bij de raadsheer-commissaris (hierna: RHC) hebben zij verklaard nog steeds 100% zeker te weten dat verdachte de dader is.
Ook de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] hebben verklaard de naam van verdachte te hebben gehoord, waarna zij hem hebben herkend op zijn profielfoto op Facebook.
Bij het hof bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de oprechtheid van de slachtoffers en de getuigen, echter de herkenning van verdachte heeft telkens plaatsgevonden aan de hand van een enkelvoudige fotoconfrontatie. Dit betreft naar zijn aard een herkenning die heeft plaatsgevonden onder omstandigheden waarbij de drang om de persoon te herkennen groter is dan bij een meervoudige fotoconfrontatie. Daar komt bij dat in ieder geval [slachtoffer 1] en [getuige 3] bij de politie hebben verklaard samen met anderen op Facebook te hebben gekeken, waardoor (onbewuste) beïnvloeding kan hebben plaatsgevonden. Bovendien zijn [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] elkaar na het incident tegengekomen in het ziekenhuis. Ook dat kan mogelijk van invloed zijn geweest op de objectiviteit van hun herinnering. Het hof neemt voorts in aanmerking de omstandigheden waaronder de getuigen de dader hebben gezien. Het was een drukke uitgaansavond, er waren meerdere personen betrokken en er waren in korte tijd meerdere incidenten. Dit alles maakt dat het hof van oordeel is dat behoedzaam met deze herkenningen moet worden omgegaan.
Of een herkenning van een foto op Facebook in voldoende mate kan bijdragen aan het bewijs, zal in dergelijke gevallen afhangen van de aanwezigheid van overige ondersteunende bewijsmiddelen. Daarbij kan bijvoorbeeld van belang zijn dat een aangever of een getuige een gedetailleerde omschrijving heeft kunnen geven van een specifiek detail van de dader.
In de onderhavige zaak hebben noch de aangevers, noch de getuigen specifieke details genoemd omtrent het signalement van verdachte. Het door [getuige 4] gegeven signalement (te weten een man van ongeveer 24 a 25 jaar oud, Marokkaans uiterlijk , ongeveer 1.75 meter langgegeven signalement) acht het hof te algemeen om als zo’n extra bewijsmiddel te kunnen dienen.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van het hof nog gewezen op de verklaring van [slachtoffer 1] bij de RHC. Hierin heeft [slachtoffer 1] verklaard dat zijn vriendin en de vriendin van [getuige 2] na de vechtpartij ter plekke op Facebook hadden gekeken en dat verdachte op dat moment nog buiten stond. De herkenning werd daar ter plaatse gedaan en heeft daarom, aldus de advocaat-generaal, extra bewijskracht.
Het hof is van oordeel dat bezien tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen, hieraan niet de waarde kan worden gehecht die de advocaat-generaal daar aan toekent.
Het hof neemt tevens in aanmerking dat [getuige 5] , de vriendin van [slachtoffer 1] , heeft verklaard dat zij heeft gezien dat een getinte jongen [slachtoffer 1] een vuistslag gaf, maar ook heeft verklaard dat zij niet volledig zeker was van de herkenning van verdachte.
Onder deze omstandigheden en nu andere bewijsmiddelen ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte ontbreken, dient de verdachte bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs te worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.271,89. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder feit 2 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. A.F. van Kooij, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.J. Zieleman, griffier,
en op 6 juni 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.