Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep van de moeder, die een voorlopige voorziening heeft verzocht met betrekking tot de toevertrouwing van haar kind aan haar in de Verenigde Staten. De moeder, die de Turkse nationaliteit heeft, en de vader, die de Nederlandse nationaliteit heeft, zijn de ouders van een minderjarige die in 2017 in Zwitserland is geboren. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin haar verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met de minderjarige naar de Verenigde Staten was afgewezen. De mondelinge behandeling vond plaats op 16 mei 2024, waarbij beide partijen aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.
Het hof heeft vastgesteld dat de moeder in het belang van de minderjarige verzoekt om voorlopige voorzieningen, waaronder de toevertrouwing van de minderjarige aan haar en toestemming om naar de Verenigde Staten te verhuizen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de moeder niet kan worden gevergd om de afloop van de bodemprocedure af te wachten, en dat er geen spoedeisend belang is voor de voorlopige verhuizing van de minderjarige. De zorgen van de moeder over de gezondheid van de minderjarige en haar ontwikkeling zijn door de vader gemotiveerd betwist, en het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is dat de ouders werken aan hun communicatie.
De verzoeken van de moeder zijn afgewezen, en het hof heeft ook het verzoek tot schorsing van de bestreden beschikking afgewezen, omdat de moeder geen belang meer had bij dit verzoek. De beslissing is genomen door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.