ECLI:NL:GHARL:2024:3794

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
21-005855-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overtreding van de Leerplichtwet 1969 door een ouder wegens schoolverzuim van zijn kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, een vader, werd beschuldigd van het niet zorgdragen voor het geregeld schoolbezoek van zijn leerplichtige zoon, in strijd met de Leerplichtwet 1969. De kantonrechter had de verdachte eerder ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij van mening was dat de verdachte niet verwijtbaar had gehandeld, gezien de bedrijfseconomische risico's van zijn beroep als hoteleigenaar.

Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en geoordeeld dat de verdachte wel degelijk de verplichtingen uit de Leerplichtwet heeft geschonden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 9 januari 2023 tot en met 20 januari 2023 niet heeft voldaan aan de verplichting om zijn zoon naar school te laten gaan. De verdachte had geen toestemming van de schooldirecteur voor verlof buiten de schoolvakantie, wat noodzakelijk is volgens de wet. Het hof heeft overwogen dat de verdachte had moeten begrijpen dat zijn handelen strafbaar was en dat hij geen beroep kon doen op afwezigheid van alle schuld.

Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de persoon van de verdachte en het feit dat hij niet eerder veroordeeld was. Het hof heeft uiteindelijk besloten om geen straf of maatregel op te leggen, gezien de specifieke omstandigheden van de zaak, waaronder de familieomstandigheden en het feit dat de verdachte later toestemming heeft gekregen voor verlof buiten de schoolvakantie.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005855-23
Uitspraak d.d.: 5 juni 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland (locatie Groningen) van 11 december 2023 met parketnummer 18-112623-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1985,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 mei 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een geldboete van € 800,-, waarvan € 400,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De kantonrechter heeft de aan verdachte uitgevaardigde strafbeschikking vernietigd en verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 9 januari 2023 tot en met 20 januari 2023 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland als degene die het gezag uitoefende over de jongere [jongere] , geboren op [geboortedag 2] 2014, althans als degene die zich met de feitelijke verzorging van de voormelde jongere had belast, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten IKC [naam 1] , stond ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld bezocht.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 9 januari 2023 tot en met 20 januari 2023 te [plaats 1] als degene die het gezag uitoefende over de jongere [jongere] , geboren op [geboortedag 2] 2014, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten IKC [naam 1] , stond ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld bezocht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
als persoon bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, de in artikel 2, eerste lid, van die wet opgelegde verplichtingen niet nakomen.

Strafbaarheid van de verdachte

De kantonrechter is tot het oordeel gekomen dat het op vakantie gaan in de schoolvakantie een groot bedrijfseconomisch risico voor verdachte zou zijn. Het handelen van verdachte is daarom niet verwijtbaar en hem komt een beroep toe op afwezigheid van alle schuld. De kantonrechter heeft de verdachte daarom ontslagen van alle rechtsvervolging.
De verdachte heeft op de zitting van het hof verklaard dat hij hoteleigenaar is en dat het een groot bedrijfseconomisch risico zou zijn als hij in de schoolvakantie met zijn gezin op vakantie zou gaan. Hij was bovendien in de veronderstelling dat hij toestemming had van de directeur om buiten de schoolvakantie op vakantie te gaan. Hij heeft de Leerplichtwet dus niet bewust overtreden.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat geen toestemming is verleend door de schooldirecteur voor verlof buiten de schoolvakantie. De vraag of sprake is van een bedrijfseconomisch risico moet worden beantwoord door de schooldirecteur. Zij heeft geoordeeld dat daarvan geen sprake is. Verdachte had tegen die beslissing in bezwaar kunnen gaan en daarna eventueel in beroep bij de bestuursrechter, maar dat heeft hij niet gedaan. Er is voorts geen sprake van rechtsdwaling, verontschuldigbare onmacht of maximaal te vergen zorg, zodat geen juridische grond bestaat om een beroep op afwezigheid van alle schuld te honoreren.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Op grond van artikel 2 van de Leerplichtwet 1969 (Lpw) dient de gezaghebbende ouder ervoor te zorgen dat zijn leerplichtige kind de school waar hij of zij staat ingeschreven geregeld bezoekt. In artikel 11 Lpw worden de gronden genoemd voor vrijstelling van geregeld schoolbezoek. In artikel 11, aanhef en onder f, Lpw is vermeld dat de ouder is vrijgesteld van voornoemde verplichting als de jongere vanwege de specifieke aard van het beroep van één van de ouders slechts buiten de schoolvakanties met hen op vakantie kan gaan. Bij het begrip ‘specifieke aard van het beroep’ dient voornamelijk te worden gedacht aan seizoensgebonden werkzaamheden, respectievelijk werkzaamheden in bedrijfstakken die een piekdrukte kennen, waardoor het voor het gezin feitelijk onmogelijk is om in die periode een vakantie op te nemen. Het moet redelijkerwijs te voorzien zijn en/of worden aangetoond dat een vakantie in de schoolvakanties tot onoverkomelijke bedrijfseconomische problemen zal leiden. Slechts het gegeven dat gedurende de schoolvakanties een belangrijk deel van de omzet wordt behaald is onvoldoende. [1]
Uit artikel 13a Lpw volgt dat een beroep op vrijstelling wegens vakantie van de jongere, bedoeld in artikel 11, onder f, slechts kan worden gedaan indien het hoofd van de school toestemming aan de ouder heeft verleend.
Het is niet aan de strafrechter om te beoordelen of door de schooldirecteur in redelijkheid verlof kon worden geweigerd. Dat is (uiteindelijk, bij het doorlopen van de, in dit soort gevallen aangewezen, bestuursrechtelijke procedure) aan de bestuursrechter. De strafrechter beoordeelt slechts of verdachte een strafbaar feit heeft gepleegd door zonder toestemming buiten de schoolvakantie op vakantie te gaan. Tevens beoordeelt de strafrechter of, met het oog op de beoordeling van de strafbaarheid van het feit of de strafbaarheid van de verdachte, de verdachte zich op een strafuitsluitingsgrond kan beroepen. [2] Bij de beoordeling daarvan neemt het hof alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking.
Uit het dossier blijkt het volgende. Verdachte en zijn vrouw zijn eigenaar van een hotel met restaurant. Het betreft een familiehotel waar zij beiden werkzaam zijn. Verdachte en zijn vrouw hebben op 5 oktober 2022 toestemming gevraagd voor verlof in november 2022 in verband met de slechte gezondheidssituatie van de in [land] woonachtige opa van [jongere] . Tevens hebben zij toen aangekondigd dat zij van plan waren om als gezin in januari buiten de schoolvakantie op vakantie te gaan vanwege het feit dat zij een hotel/restaurant hebben en niet in reguliere vakantieperiodes op vakantie kunnen. Op 17 oktober 2022 is er door administratiekantoor [naam 2] aan de school een brief gestuurd waarin werd verklaard dat het bedrijfseconomisch niet mogelijk is om in een schoolvakantie twee weken aaneengesloten met het gezin op vakantie te gaan. Op 18 oktober 2022 heeft verdachte een officiële verlofaanvraag gedaan voor de vakantie in januari. Op 24 oktober 2022 heeft de directeur toestemming verleend voor het verlof in november en het verlof in januari afgewezen en daarbij vermeld dat zij slechts eenmaal per schooljaar een verlofaanvraag kan toekennen. Op 27 oktober 2022 heeft verdachte daarop aan de directeur laten weten het verzoek van november te laten vervallen en verzocht in januari naar [land] te mogen gaan. Op 14 november 2022 heeft de directeur, na een e-mail van verdachte met de vraag wanneer hij een reactie konden verwachten, laten weten geen toestemming te verlenen voor het verlof in januari.
Verdachte heeft gesteld dat hij na de e-mail van de directeur van 14 november 2022, waarin is gemeld dat geen toestemming voor verlof in januari werd verleend, nog een gesprek met de directeur heeft gehad. Zij vroeg toen om financiële onderbouwing, welke onderbouwing verdachte ook heeft aangeleverd. Daarna heeft hij niets meer gehoord, aldus verdachte. Hij ging er daarom vanuit dat hij alsnog toestemming had.
Het hof overweegt dat verdachte zijn stelling dat er na 14 november 2022 nog een gesprek tussen hem en de directeur heeft plaatsgevonden niet heeft onderbouwd. Ook uit het dossier blijkt niet dat na 14 november 2022 een dergelijk gesprek heeft plaatsgevonden. Voorts blijkt niet dat de directeur na 14 november 2022 expliciet toestemming heeft verleend voor het verlof.
Verdachte had in dit geval bezwaar kunnen instellen tegen de beslissing van de schooldirecteur. Indien het bezwaar ongegrond zou zijn verklaard, had hij bij de bestuursrechter in bezwaar kunnen gaan. Dat heeft verdachte niet gedaan. Zoals het hof hiervoor al overwoog, is de strafrechter – in dit geval het hof – dan aan het besluit van de school gebonden.
Daarnaast stelt het hof vast dat verdachte in de gegeven omstandigheden er niet op had mogen vertrouwen dat hij alsnog toestemming had. Van een dwaling omtrent de feiten is dus geen sprake. Dat geldt ook voor rechtsdwaling. Verdachte wist of had moeten weten dat zijn handelen strafbaar was. Ook van verontschuldigbare onmacht of maximaal te vergen zorg ter vermijding van het begaan van strafbare feiten is geen sprake geweest. Verdachte had anders kunnen handelen.
Verdachte komt gelet op het voorgaande geen beroep toe op afwezigheid van alle schuld. Verdachte is strafbaar aangezien ook anderszins geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Bij de bepaling van de in deze zaak passende strafrechtelijke afdoening heeft het hof gelet op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij neemt het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ten aanzien van verdachte is bewezen verklaard dat hij zijn leerplichtige kind [jongere] in de periode van 9 januari 2023 tot en met 20 januari 2023 niet naar de basisschool heeft laten gaan.
Blijkens het uittreksel justitiële documentatie van 22 april 2024 is verdachte niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
Hoewel de hiervoor geschetste omstandigheden niet leiden tot het niet strafbaar zijn voor het bewezenverklaarde feit, blijkt naar het oordeel van het hof wel dat verdachte zijn uiterste best heeft gedaan om aan te tonen dat hij niet in de reguliere vakantieperiode met zijn zoon op vakantie kon gaan. Er is daarnaast sprake van verzuim gedurende een geringe periode. Voorts speelt mee dat aan het verlofverzoek mede familieomstandigheden ten grondslag hebben gelegen.
Het hof neemt hierbij verder in aanmerking dat verdachte op de zitting van het hof heeft verklaard dat hij voor het jaar 2024 wederom aan de school toestemming heeft gevraagd voor verlof buiten de schoolvakantie en dat de school dat toen weer heeft geweigerd. Hij heeft vervolgens een beroepsprocedure bij de bestuursrechter doorlopen, waarbij hij in het gelijk is gesteld en alsnog toestemming heeft gekregen voor het verlof.
Gelet op al het voorgaande acht het hof het passend om te bepalen dat in verband met de specifieke omstandigheden waaronder het feit is begaan geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 26 van de Leerplichtwet 1969 en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 9 mei 2023 onder CJIB nummer 3132 5420 0507 2544.
Aldus gewezen door
mr. E.C.M. Wolfert, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. C. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 5 juni 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Zie Beleidsregel uitleg ‘specifieke aard van het beroep’ en ‘andere gewichtige omstandigheden’ bedoeld in de Leerplichtwet 1969, Stcrt. 2020, 60912.
2.Vgl Hoge Raad 2 februari 2011, ECLI:NL:2011:BO5254