ECLI:NL:GHARL:2024:3793

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
200.308.854
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over koopoptie op onroerend goed tussen erfgenamen en een zoon

In deze zaak gaat het om de vraag of de moeder in 2006 aan haar zoon [geïntimeerde1] een koopoptie heeft verleend voor zowel de manege als de boerderij, of slechts voor de manege. De zaak is ontstaan na het overlijden van de moeder, waarbij de erfgenamen, bestaande uit de andere kinderen, in hoger beroep zijn gegaan tegen de stelling van [geïntimeerde1] dat hij het recht van koop voor beide onroerende zaken heeft verkregen. Het hof heeft in een tussenarrest van 20 december 2022 de kern van het geschil vastgesteld en partijen gevraagd om bewijs te leveren. De moeder had in 2006 een onderhandse akte ondertekend, waarin het recht van koop werd verleend. De vraag naar de echtheid van deze akte en de ondertekening door de moeder is ook aan de orde gekomen. Het hof heeft geoordeeld dat [geïntimeerde1] moet bewijzen dat het recht van koop niet alleen de manege, maar ook de boerderij betreft. De zaak is complex door de betrokkenheid van meerdere erfgenamen en de juridische implicaties van de onderhandse akte. Het hof heeft de verdere behandeling van de zaak aangehouden en zal getuigen horen om de zaak verder te onderzoeken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.308.854
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 202513
arrest van 4 juni 2024
in de zaak van

1.[appellante1] ( [appellante1] )

2. [appellant2] ( [appellant2] )

3. [appellant3] ( [appellant3] )

4. [appellante4] ( [appellante4] )

5. [appellant5] ( [appellant5] )

die allen wonen in [woonplaats1] en in deze procedure optreden voor zich maar ook als erfgenamen en vereffenaars van de nalatenschappen van [erflater] en [erflaatster]
en die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als eisers in conventie en verweerders in reconventie
hierna: samen [appellanten]
advocaat: mr. M.J. Blokzijl
tegen
[geïntimeerde1] ( [geïntimeerde1] )
die woont in [woonplaats1]
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiser in reconventie
advocaat: mr. C.F.M. Seip
en
[geïntimeerde2] ( [geïntimeerde2] )
die woont in [woonplaats1]
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie
advocaat: mr. C.F.M. Seip

1.Het verder verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Het verloop van de procedure in hoger beroep na het tussenarrest van
20 december 2022 blijkt uit:
  • het oproepingsexploot van 9 januari 2023 waarbij [appellanten] [geïntimeerde2] hebben opgeroepen om in het geding te verschijnen
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde2]
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij het hof van
12 september 2023 en de nadere stukken die daarvoor zijn ingediend
1.2.
Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

A. Het recht van koop van [geïntimeerde1]
2.1.
In het tussenarrest is de kern van de zaak beschreven. Daar is geconstateerd dat het geschil zich toespitst op de vraag of moeder in 2006 aan [geïntimeerde1] een koopoptie heeft gegeven die niet alleen de manege betreft, maar ook de boerderij.
a. taxatie in 2006
Op 5 april 2006 heeft moeder opdracht gegeven aan Koek Makelaardij BV tot taxatie van
“een bedrijfsgebouw, waarin gevestigd een manege, genaamd " [naam1] " met kantine en buitenbak, erf, onder- en bijgelegen grond, gelegen achter [adres1] te [woonplaats1] ”.
In het taxatierapport staat:
“Het doel van deze taxatie is het verschaffen van een waarde-inzicht ten behoeve van de mogelijke verkoop van het object aan één van de kinderen.”
De waarde op 1 april 2006 van deze onroerende zaak is geschat op € 460.000 (onderhandse verkoopwaarde, vrij van huur en gebruik) en op € 395.000 (executiewaarde bij eigen gebruik).
De kadastrale omschrijving in het taxatierapport is gemeente [de gemeente] sectie B nummer 1856, groot 1.35.45 hectare (gehele perceel) en nummer 1855 voor een deel van ongeveer 7.80 are. Het perceel nummer 1856 is door de ouders van partijen in eigendom verkregen in 1987. Op dit perceel staat de manege. Het perceel 1855 is door de ouders al eerder, in 1985 in eigendom verkregen. Dat perceel was destijds 53.06 are. Op dat perceel stond de boerderij. In deze taxatie is slechts een deel van dat perceel van 7.80 are betrokken.
b. De brief van Accountantskantoor Dijksterhuis & Uil BV in Groningen (D&U)
Op 20 juni 2006 schrijft D&U een brief aan moeder waarin staat:
“In reactie op het verzoek van uw zoon [appellant5] om nadere informatie inzake uw voornemen om de manege over te dragen aan één van uw zoons het volgende:
Door u wordt geëxploiteerd de manege “ [naam1] ”, welk bedrijf u voordien in
vennootschappelijk verband dreef met uw man. Gezien uw leeftijd wilt u de manege
overdragen aan één van uw zoons.
Uw bezittingen in de manege, het bedrijfsvermogen, betreft hoofdzakelijk het onroerend goed, de boerderij en manege. De boekwaarde van het onroerend goed is afgerond € 110.000,-. Blijkens de aanslag waterschapslasten 2005 is de WOZ waarde €1.617.824,-. Volgens uw zoon is er onlangs een taxatie rapport opgemaakt, (ten behoeve van de successie?), waarin een waarde van €. 460.000,- staat vermeld, deze taxatie is niet in ons bezit. Er is dus sprake van een behoorlijke stille reserve in het onroerend goed. Deze reserve is van belang bij de bedrijfsovername.
(…)
In uw situatie is er (nog) geen sprake van een samenwerking met uw zoon in v.o.f. verband en u kunt op dit moment nog geen gebruik maken van de doorschuiffaciliteiten. Uitgaande van de taxatie van € 460.000,- en de boekwaarde van € 110.000,-, betekent voor u een belastingheffing over een bedrag van € 350.000,-. U dient dan rekening te houden met een belastingbetaling van ongeveer € 175.000,-.”
c. Het gesprek met D&U op 28 juni 2006 en de brief van 3 juli 2006
Op 28 juni 2006 hebben moeder en [geïntimeerde1] een oriënterend gesprek met D&U gehad. D&U heeft vervolgens op 3 juli 2006 een brief aan moeder gestuurd met een cijfermatige uitwerking van een aantal opties voor bedrijfsopvolging door [geïntimeerde1] . Uitgangspunt in die brief is:
“Overname bedrijfsgebouwen, op basis taxatie successie, € 460.000,-
Overname overige bedrijfsmiddelen€ 20.000,-
Overnamesom € 480.000,-“
De andere kinderen zijn op de hoogte gesteld van dit gesprek en de brief.
Moeder en de kinderen hebben gesproken over het advies van D&U. Zij waren het erover eens dat [geïntimeerde1] de manege zou voortzetten en overnemen tegen een waarde van
€ 200.000 onder de voorwaarde dat hij de hypothecaire lening van € 62.000 zou overnemen.
d. De vof akte en de ‘onderhandse akte’
Op 20 juli 2006 heeft D&U aan moeder (de familie p/a [adres1] ) een brief gestuurd met als bijlagen een concept van een vof akte en een concept van een andere akte (hierna: ‘de onderhandse akte’).
In de brief staat:
"Daarnaast is een onderhandse akte bijgevoegd waarin expliciet staat vermeld dat de zoon het recht heeft om de onderneming e.d. over te nemen tegen de onderling vastgestelde prijs."
In het concept van de onderhandse akte staan in de aanhef moeder en [geïntimeerde1] als ondergetekenden vermeld, moeder als partij A en [geïntimeerde1] als partij B. In dat concept staat vervolgens:
“Overwegingen vooraf
A heeft in gebruik en genot ingebracht in de v.o.f. de Manege [naam1] de bij haar in eigendom zijnde registergoederen gelegen aan de [adres1] te [woonplaats1] . A wenst bij deze overeenkomst aan B een recht van koop te verlenen. De ondergetekenden verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
Verlening recht van koop
1. A verleent aan B, die zulks voor zich aanneemt: het recht om voormelde onroerende zaak te kopen onder de hierna vermelde voorwaarden en bedingen.
Overgang rechten en verplichtingen
2.a. Dit recht van koop komt slechts toe aan B en zal niet overgaan op andere personen.
2.b. De uit dit kooprecht voortvloeiende verplichtingen rusten slechts op A en haar rechtsopvolgers onder algemene titel en zullen niet overgaan op de rechtsopvolgers onder bijzondere titel van A ten aanzien van gemelde onroerende zaak.
Uitoefenprijs recht van koop
3.a. De koop krachtens dit kooprecht zal geschieden voor het bedrag van € 200.000,-.
Dit onder gebruikmaking van de opvolgingsfaciliteiten vermeld in de Successiewet. (...)
Uitoefenen recht van koop
5. Indien B van het hem verleende recht van koop wenst gebruik te maken, zal hij daarvan bij aangetekend schrijven of deurwaardersexploot aan A moeten kennis geven, na ontvangst van welke kennisgeving de koopovereenkomst tot stand zal zijn, gekomen (of: na ontvangst van welke kennisgeving onmiddellijk op de bovenvermelde wijze de deskundigen zullen worden benoemd De koopovereenkomst komt dat tot stand zodra het rapport der taxaties definitief is uitgebracht.)
(...)
Voldoening eventuele hypothecaire schulden
7. Voor het geval bij gebruikmaking door B van zijn voormeld recht van koop blijkt, dat het perceel is belast met hypotheek wegens aan A ter leen verstrekte of uit eigenen anderen hoofde verschuldigde gelden of verleend krediet, geeft A aan B bij deze onherroepelijke volmacht om aan de hypothecaire schuldeiser te voldoen al hetgeen deze ter zake van hypothecaire vordering resp. het krediet van A te vorderen heeft voor hoofdsom, rente, extra-rente en kosten, met inbegrip van de kosten van doorhaling der hypothecaire inschrijving(en). B mag het totaal aldus betaalde bedrag in mindering brengen van de door hem te betalen koopsom. (...)”
In de akte van vennootschap die moeder en [geïntimeerde1] op 14 december 2006 hebben ondertekend staat dat moeder in de maatschap inbrengt dan wel heeft ingebracht
“het gebruik en genot van de haar in eigendom toebehorende registergoederen en overige bedrijfsmiddelen.”
De vof is met ingang van 1 januari 2010 ontbonden. [geïntimeerde1] heeft de onderneming van de vof voortgezet.
e. Notitie [naam2] van 27 januari 2011
In deze handgeschreven notitie staat:
“Na overlijden van vader in 2006 vof aangegaan met moeder (…)
31-12-2009 vof beëindigd
200.000 overname manege door [geïntimeerde1]
manege buitenvennootschapp
€ 62.000 schuld moeder + financiën (…)
 ouder kind financiering?
200.000 boerderij kopen van moeder
2006 IB
onderneming geruisloos ingebracht door erven
2009 onderneming geruisloos aan [geïntimeerde1] toebedeeld
Manege onderdeel v. bedrijf!
+ boerderij op aparte balans.
[geïntimeerde1] woont in woongedeelte.”
f. Het concept van een akte van verdeling
Eind 2011 heeft notaris Nielsen in opdracht van [geïntimeerde1] een concept van een akte van verdeling van de onroerende zaken (boerderij en manege) gemaakt. In dat concept staat dat het om de volgende onroerende zaken gaat:
“REGISTERGOEDEREN
a.
de woonboerderij met ondergrond, betonnen toegangsbrug, erf en tuin,
alsmede een parkeerterrein, plaatselijk bekend te [woonplaats1] ,
[adres1] , kadastraal bekend gemeente [de gemeente] , sectie B, nummer
1855, groot drieënvijftig are zes centiare;
het perceel grond met de zich daarop bevindende bedrijfsopstallen (manage),
plaatselijk bekend te * [woonplaats1] , [adres1] * kadastraal bekend gemeente [de gemeente] , sectie B, nummer 1856, groot een hectare, vijfendertig are, vierenvijftig centiare.”
In dit concept staat verder dat het parkeerterrein en het onder b. vermelde registergoed economisch zijn ingebracht in de vof en economisch eigendom zijn van [geïntimeerde1] .
g. De notitie van mr. Brockbernd
Mr. G.M.J. Brockbernd, medewerkster van het kantoor van notaris Nielsen, heeft op
15 februari 2012 een bespreking gehad met moeder en [geïntimeerde1] en heeft moeder op
22 februari 2012 een notitie gestuurd met de volgende inhoud:
NOTITIEn.a.v. de bespreking met moeder [geïntimeerde2] en zoon [geïntimeerde1] op 15-02-2012 inzake de voorgenomen eigendomsoverdracht binnen de familie [geïntimeerde2]
Overgedragen wordt:
1.
voorste deel = boerderij
Hierop rust recht van eerste koop Gemeente tegen betaling van 1,00 gulden.
2.
achterste deel = manege
Hierop rust recht van eerste koop Gemeente tegen W.E.V.
Met de Gemeente is besproken dat zij afstand doet van haar kooprecht.
Er zijn in theorie 2 mogelijkheden, ofwel:
- direct betalen aan gemeente 200.000,00
ofwel
- uitstel tot het moment dat zoon [geïntimeerde1] in de, toekomst alsnog gaat verkopen.
Alsdan dient betaling plaats te vinden voor een bedrag groot € 200.000,00.
voor deze optie kiest [geïntimeerde1] .
Zowel de manege als de boerderij staan juridisch gezien bij het kadaster nog op
naam van vader en maken mitsdien nog onderdeel uit van de nalatenschap van
vader.
Alle kinderen inclusief moeder zijn dus als erfgenamen gerechtigd tot de eigendom
en dienen mee te werken aan een akte waarin wordt geleverd aan [geïntimeerde1] .
VRAAG
Is of de overige kinderen nog aanspraak kunnen maken of betaling omdat ze
aandeel afstaan aan [geïntimeerde1] .
ANTWOORD:
A. Manege
De manege is al economisch eigendom van [geïntimeerde1] . De waarde van de manege is
daardoor in de nalatenschap nul.
De manege was eerst ingebracht in de V.O.F. met moeder.
Moeder is gestopt en [geïntimeerde1] is aan haar daarvoor verschuldigd € 200.000,00.
Eerst als moeder komt te overlijden moet [geïntimeerde1] dat bedrag afrekenen met zijn
broers/zussen.
B. Boerderij
Op de boerderij (en de manege) drukt het kooprecht van de gemeente.
[geïntimeerde1] wil alles wel op naam nemen en neemt dan ook deze verplichting jegens de gemeente over. Daarmee neemt hij dus ook de verplichting van de familie (dus
broers/zussen en moeder) over om nu of in de toekomt aan de gemeente € 200.000,00 te betalen.
De boerderij heeft voor de nalatenschap de taxatie waarde, daarbij rekening
houdende met het feit dat [geïntimeerde1] er zelf in heeft geïnvesteerd voor de verbouwing. Die investering telt dus niet mee bij de waardebepaling.
Omdat [geïntimeerde1] echter ook de verplichting overneemt jegens de gemeente is de
waarde van de boerderij op nul te stellen namelijk waarde taxatie minus overname
verplichting.
Daarnaast neemt [geïntimeerde1] ook nog de hypotheekschuld over van € 60.000,00.
ARGUMENTEN VOOR MOEDER:
1. Ik wil dat [geïntimeerde1] alles op naam neemt zodat er in de toekomst geen vragen of
problemen meer ontstaan en nu alles is geregeld.
2. Als [geïntimeerde1] alles op naam neemt hoeft hij daarvoor niets te betalen, want:
a. de manege maakt al deel uit van zijn onderneming en daarvoor moet hij
nog € 200,000,00 aan mij of bij mijn overlijden aan de kinderen betalen;
b. hij neemt weliswaar de boerderij op naam maar ook de verplichting om aan de gemeente nu of in de toekomst € 200.000,00 te betalen;
c. [geïntimeerde1] heeft zelf de zaak verbouwd en er zelf extra in geïnvesteerd;
c. hij neemt de hypotheekschuld ad € 60.000,00 over.”
h. Het memorandum van 7 september 2012
In een memorandum van het kantoor van notaris Nielsen van 7 september 2012 inzake de taxatie van de boerderij en de manege aan de [adres1] in [woonplaats1] staat:
“Het hiervoor onder 1. vermelde parkeerterrein, gelegen op het perceel 1855, alsmede de hiervoor onder 2. vermelde manege, gelegen op het perceel 1856, zijn reeds economische eigendom van de heer [geïntimeerde1] junior.”
i. Onderhandelingen 2017 en 2018
In de jaren 2017 en 2018 hebben partijen overleg gehad over de overname door [geïntimeerde1] van de boerderij en de manege. Er zijn diverse voorstellen gedaan, maar er is geen overeenstemming bereikt. In het kader van die gesprekken over de overname heeft er een taxatie plaatsgevonden. De taxatie is uitgevoerd door Aa & Hunze Makelaardij b.v. Het rapport dateert van 16 januari 2019, maar als waardepeildatum is 13 september 2018 aangehouden. Het rapport is gemaakt in opdracht van [geïntimeerde1] .
In het rapport staat:
“Deze taxatie is bedoeld om de waarde vast te stellen ten behoeve van de verdeling van een onverdeelde boedel. De heer [geïntimeerde1] de zoon van de voormalige wijlen heer [erflater] is eigenaar van manege en niet van de bijbehorende boerderij waar hij wel in woont Dit blijkt niet uit de kadastrale gegevens, waar wijlen heer [erflater] nog als eigenaar wordt vermeld.”
j. Overlijden moeder en beroep [geïntimeerde1] op een recht van koop van manege en boerderij
Moeder is op 2 mei 2019 overleden. Op 17 september 2019 schrijft notaris Nielsen een brief aan [appellanten] en bericht daarin dat [geïntimeerde1] zich na overleg met mr. Seip op het standpunt stelt dat het recht van koop de manege en de boerderij betreft en dat [geïntimeerde1] de notaris opdracht heeft gegeven de akte van levering op te stellen.
k. De procedure in kort geding en de levering van de boerderij en de manege aan [geïntimeerde1] jr
De voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft op 4 maart 2020 [appellanten] en [geïntimeerde2] veroordeeld mee te werken aan de levering van de boerderij en de manege aan [geïntimeerde1] tegen vergoeding van € 200.000 en met aftrek van een hypotheekschuld van € 62.000. Op
15 april 2020 heeft de levering plaatsgevonden. In de notariële akte van levering is opgenomen dat de broers en zussen met de gemeente Groningen hebben afgesproken dat de gemeente afstand doet van haar recht van koop en dat [geïntimeerde1] daarvoor aan de gemeente een recht op een bedrag in contanten van € 200.000 verleent.
l. De verkoop van de boerderij en de manege door [geïntimeerde1] jr
[geïntimeerde1] heeft op 14 augustus 2020 de boerderij en de manege verkocht voor een koopsom van € 2.000.000 en bedongen dat de koopsom wordt verhoogd met € 2.000.000 als op deze onroerende zaken een bestemming komt voor het bouwen van een appartementencomplex van ten minste drie woonlagen.
2.2.
[appellanten] stelt dat moeder aan [geïntimeerde1] een recht van koop heeft gegeven van de manege. [geïntimeerde1] betwist dat niet, maar stelt dat het recht van koop naast de manege ook betrekking heeft op de boerderij en dat tot de nalatenschap van moeder een schuld behoort tot levering van de manege en de boerderij aan hem op grond van het recht van koop dat hij in 2006 heeft gekregen. [appellanten] betwisten dat op hun beurt.
2.3.
Vaststaat in elk geval dat moeder aan [geïntimeerde1] een recht van koop heeft gegeven voor de manege. Toen moeder hem dit recht van koop in 2006 gaf was zij samen met haar kinderen gerechtigd tot de manege, die immers behoorde tot de huwelijksgemeenschap die door het overlijden van vader was ontbonden en waarin de nalatenschap van vader was vervat. Zowel moeder als de kinderen waren deelgenoot in die ontbonden huwelijksgemeenschap. Voor levering was tijdens leven van moeder in elk geval de medewerking van de kinderen nodig; de kinderen waren in beginsel niet gebonden aan de verplichtingen die voor moeder voortvloeiden uit de overeenkomst met [geïntimeerde1] . Zij waren daaraan slechts gebonden voor zover zij daarmee toen hebben ingestemd. Dat wordt door het overlijden van moeder anders. De kinderen zijn de erfgenamen van moeder. Erfgenamen zijn als rechtsopvolgers onder algemene titel in beginsel gebonden aan de overeenkomsten die moeder is aangegaan en zijn gehouden deze na te komen. Dit geldt ook voor het verlenen van een recht van koop met betrekking tot goederen zoals de manege – en indien van toepassing ook de boerderij – die aan moeder en de kinderen samen toebehoorden en die moeder zonder de vereiste medewerking of instemming van alle overige deelgenoten heeft gesloten. [1] Omdat vaststaat dat moeder aan [geïntimeerde1] een recht van koop heeft gegeven met betrekking tot de manege zijn de kinderen – ook als dat niet schriftelijk zou zijn vastgelegd – gehouden aan de levering daarvan aan [geïntimeerde1] mee te werken.
2.4.
De volgende vraag is dan of moeder ook een recht van koop aan [geïntimeerde1] heeft gegeven voor de boerderij. Het is [geïntimeerde1] die zich beroept op de rechtsgevolgen van deze overeenkomst en op de daaruit voortvloeiende schuld van de nalatenschap van moeder om aan hem ook de boerderij te leveren; hij is het ook die moet bewijzen dat het recht van koop dat moeder hem heeft gegeven ook betrekking heeft op de boerderij.
2.5.
Dat bewijs heeft hij nog niet geleverd. [appellanten] betwisten zijn stelling en lichten dat ook toe. Het hof ziet in de gang van zaken en de documenten die in 2.1. zijn genoemd niet alleen aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling van [geïntimeerde1] dat het recht van koop ook de boerderij omvat, maar ook aanknopingspunten voor het verweer van [appellanten] dat het recht van koop niet ook de boerderij omvat:
  • In het taxatierapport van 2006 (zie 2.1.a.) wordt alleen de manege genoemd en niet de boerderij.
  • In de brief van D&U van 2006 (zie 2.1.b.) is wel sprake van manege en boerderij, maar uit die brief blijkt ook dat D&U nog niet het taxatierapport kent en wel de cijfers die daarin staan noemt.
  • In het gesprek met D&U op 28 juni 2006 en de brief van 3 juli 2006 (zie 2.1.c.) gaat het over de bedrijfsgebouwen en een taxatie van € 460.000, wat past bij de taxatie van de manege (zonder de boerderij) in het taxatierapport van 2006.
  • In de ‘onderhandse akte’ die in 2.1.d. is geciteerd staat dan weer:
“A (hof: moeder) heeft in gebruik en genot ingebracht in de v.o.f. de Manege [naam1] de bij haar in eigendom zijnde registergoederen gelegen aan de [adres1] te [woonplaats1] . A wenst bij deze overeenkomst aan B een recht van koop te verlenen.”
Deze formulering lijkt zowel de manege als de boerderij te omvatten.
- In de vof-akte die in 2.1.d. is geciteerd staat in lijn daarmee dat moeder in de maatschap inbrengt dan wel heeft ingebracht
“het gebruik en genot van de haar in eigendom toebehorende registergoederen en overige bedrijfsmiddelen.”
  • Beide akten en daarmee ook het recht van koop lijken daarmee niet alleen de manege maar ook de boerderij aan te duiden. Wat wel bevreemdt is dat de manege in 2006 op € 460.000 is getaxeerd en dat het recht van koop dat de manege en de boerderij zou omvatten slechts een koopsom van € 200.000 kent. In de notitie van [naam2] (zie 2.1.e.) staat dat [geïntimeerde1] de manege overneemt voor € 200.000 en dat hij de boerderij van moeder koopt voor € 200.000. Dat wijst erop dat zijn recht van koop van 2006 alleen de manege betreft en dat hij daarnaast nog de boerderij van moeder zou willen kopen voor € 200.000.
  • In het concept van de akte van levering van notaris Nielsen (zie 2.1.f.) staat dat het parkeerterrein en het onder b. vermelde registergoed (dat is de manege) economisch zijn ingebracht in de vof en economisch eigendom zijn van [geïntimeerde1] . Dat wijst erop dat het recht van koop alleen de manege betreft en niet ook de boerderij.
  • In de notitie van mr. Brockbernd (zie 2.1.g.) wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de manege en de boerderij. Daarin staat ook weer te lezen dat de manege al economisch eigendom van [geïntimeerde1] is en was ingebracht in de V.O.F. met moeder. En ook dat moeder is gestopt en dat [geïntimeerde1] aan haar daarvoor € 200.000 verschuldigd is. Dat wijst erop dat het recht van koop de manege betreft en niet ook de boerderij. Moeder wil wel dat de boerderij ook naar [geïntimeerde1] gaat, maar ook dat hij dan de schuld aan de gemeente van € 200.000 overneemt. De notitie vormt daarmee eerder een aanwijzing dat de boerderij niet onder het recht van koop valt dan wel.
  • Ten slotte vermeldt ook het memorandum van notaris Nielsen uit 2012 (zie 2.1.h.) dat de manege en het parkeerterrein al economische eigendom zijn van [geïntimeerde1] ; dat wordt niet gezegd van de boerderij.
  • In 2019 laat [geïntimeerde1] in verband met de toen lopende onderhandelingen de manege en de boerderij taxeren (zie 2.1.j.). Dat stond hem uiteraard vrij, maar zou niet per se nodig zijn als zijn recht van koop zowel de manege als de boerderij zou omvatten, waarvan dan de koopprijs vast zou staan.
  • [geïntimeerde1] beroept zich pas in 2019 op een recht van koop van zowel de manege als de boerderij. Dat hoeft nog niet betekenen dat zijn recht van koop alleen de manege en niet ook de boerderij omvat, maar dat hij in zo’n laat stadium dit standpunt inneemt roept wel vragen op. Een verklaring daarvoor zou kunnen zijn dat hij pas toen juridische bijstand had, al doet dat dan weer geen recht aan de bemoeienis van het kantoor van notaris Nielsen en van [naam2] met deze kwestie.
  • De gemeente heeft destijds bij de levering aan de ouders van partijen in een zogeheten verbandschrift bedongen dat de boerderij en de manege onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en niet apart van elkaar kunnen worden verkocht/geleverd. Dat sluit nog niet uit dat moeder een recht van koop aan [geïntimeerde1] heeft gegeven dat alleen de manege betreft.
  • Moeder heeft in september 2006 een appartement aan de [adres2] gekocht en is daar enige tijd later gaan wonen. Vanaf 2006 woonde zij niet meer op de boerderij. [geïntimeerde1] betaalde vanaf 2006 de rente voor de lening waarvoor een recht van hypotheek op de boerderij was gevestigd en alle lasten van de manege en de boerderij. Dat kan een aanwijzing zijn dat moeder en [geïntimeerde1] ervan uitgingen dat het recht van koop ook de boerderij omvatte.
2.6.
Het hof zal [geïntimeerde1] – ambtshalve – toelaten bewijs te leveren van zijn stelling dat het recht van koop uit 2006 niet alleen de manege, maar ook de boerderij betreft. Het hof zal [geïntimeerde1] daarnaast de gelegenheid geven te zijner tijd als bijlage bij zijn memorie na enquête een brief van een accountant over te leggen waarin deze uitlegt hoe de manege en de boerderij in de jaarrekeningen van de vof vanaf 2006 zijn verwerkt en ook in die van [geïntimeerde1] vanaf 2010 en die van moeder vanaf 2006, voor zover de boerderij en de manege buitenvennootschappelijk vermogen van moeder zijn.
De ondertekening van de onderhandse akte en het origineel
2.7.
In dit hoger beroep is de vraag naar de echtheid van de onderhandse akte en de ondertekening door moeder van die akte gerezen. De vraag is of de onderhandse akte wel een echte akte is. Akten zijn ondertekende geschriften bestemd om tot bewijs te dienen (artikel 156 lid 1 Rv). [appellanten] brengen naar voren dat vijf van de kinderen van erflaatster in 2006 op het tweede blad van het concept van de onderhandse akte een handtekening hebben gezet. In 2020 hebben zij in het dossier van de notaris een exemplaar van dit concept met slechts deze vijf handtekeningen, maar ook een exemplaar met deze vijf handtekeningen en de handtekeningen van moeder en [geïntimeerde1] aangetroffen. Als moeder en [geïntimeerde1] dit stuk hebben ondertekend is het aan te merken als een onderhandse akte die dwingend bewijs oplevert van de waarheid van wat in die onderhandse akte is verklaard, al kan over de uitleg van die verklaring wel een geschil ontstaan (zoals in deze zaak ook is gebeurd). Alleen bij stellige ontkenning van de ondertekening van dit stuk door moeder levert dit stuk geen bewijs op zolang niet is bewezen van wie de ondertekening afkomstig is.
2.8.
[appellanten] stelt dat dit niet een handtekening is zoals onze moeder deze altijd zette. Dit is volgens haar geen handtekening uit 2006 van moeder; deze handtekening is (al of niet onder dwang of valse voorwendsels) verkregen toen moeder al zwaar dementerend was. Zij ondertekent hier met [appellante4] in een bibberig handschrift met fouten. [geïntimeerde1] voert hierover aan dat het niet ertoe doet of de handtekening van moeder niet of pas later is geplaatst.
2.9.
Het hof gaat uit van de echtheid van de handtekening van moeder op de onderhandse akte. [appellanten] ontkennen niet stellig (genoeg) de ondertekening door moeder. De stelling dat moeder deze handtekening onder dwang of valse voorwendselen heeft geplaatst of vanwege haar wilsonbekwaamheid niet wist waarvoor zij tekende is weersproken en niet komen vast te staan.
2.10.
Van de onderhandse akte zijn slechts kopieën in dit geding overgelegd en niet het origineel. De rechter kan met toepassing van artikel 22 Rv inzage in het origineel van een in het geding gebrachte kopie van een akte verlangen als hij daartoe aanleiding ziet. De wederpartij die twijfelt aan de echtheid van de in het geding gebrachte kopie, kan inzage in het origineel verlangen. De regeling van de artikelen 85 en 86 Rv over het deponeren van stukken biedt de wederpartij hiertoe alleen de mogelijkheid als de partij die het stuk in het geding heeft gebracht, over het origineel beschikt. [2] Omdat niet vaststaat dat [geïntimeerde1] beschikt over het origineel zal het hof niet van hem verlangen dit stuk over te leggen. Dat het origineel niet kan worden getoond heeft wel gevolgen voor de dwingende bewijskracht van de akte (artikel 160 lid 1 Rv). De overgelegde kopie van de akte heeft slechts vrije bewijskracht (artikel 152 lid 2 Rv).
2.11.
Het hof zal beslissen als volgt en iedere verdere beslissing aanhouden.

3.De beslissing

Het hof:
3.1.
Het hof laat [geïntimeerde1] toe te bewijzen dat het recht van koop uit 2006 niet alleen de manege, maar ook de boerderij betreft.
3.2.
Als getuigen worden gehoord, zal het hof de getuigen verhoren in het Paleis van Justitie aan het Wilhelminaplein 1 in Leeuwarden. Partijen moeten daar zelf bij aanwezig zijn.
3.3.
[geïntimeerde1] moet op dinsdag 25 juni 2024 (roldatum) laten weten hoeveel getuigen hij wil laten horen met opgave van de verhinderdagen van die getuigen, van partijen en van hun advocaten. Daarna stelt het hof de dag en het tijdstip van het verhoor vast. Dat gebeurt ook als de opgave onvolledig is.
3.4.
[geïntimeerde1] moet de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het getuigenverhoor aan de wederpartijen en de griffier van het hof opgeven.
3.5.
Een partij die tijdens het getuigenverhoor nieuwe stukken wil indienen, moet het hof en de wederpartij daarvan uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een kopie sturen.
3.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, R. Prakke-Nieuwenhuizen en J.U.M. van der Werff, en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2024.

Voetnoten

1.HR 23 juni 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD0830,
2.HR 22 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1384, NJ 2014/114 m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai, rov. 3.5.2.