2.1.In het tussenarrest is de kern van de zaak beschreven. Daar is geconstateerd dat het geschil zich toespitst op de vraag of moeder in 2006 aan [geïntimeerde1] een koopoptie heeft gegeven die niet alleen de manege betreft, maar ook de boerderij.
a. taxatie in 2006
Op 5 april 2006 heeft moeder opdracht gegeven aan Koek Makelaardij BV tot taxatie van
“een bedrijfsgebouw, waarin gevestigd een manege, genaamd " [naam1] " met kantine en buitenbak, erf, onder- en bijgelegen grond, gelegen achter [adres1] te [woonplaats1] ”.
In het taxatierapport staat:
“Het doel van deze taxatie is het verschaffen van een waarde-inzicht ten behoeve van de mogelijke verkoop van het object aan één van de kinderen.”
De waarde op 1 april 2006 van deze onroerende zaak is geschat op € 460.000 (onderhandse verkoopwaarde, vrij van huur en gebruik) en op € 395.000 (executiewaarde bij eigen gebruik).
De kadastrale omschrijving in het taxatierapport is gemeente [de gemeente] sectie B nummer 1856, groot 1.35.45 hectare (gehele perceel) en nummer 1855 voor een deel van ongeveer 7.80 are. Het perceel nummer 1856 is door de ouders van partijen in eigendom verkregen in 1987. Op dit perceel staat de manege. Het perceel 1855 is door de ouders al eerder, in 1985 in eigendom verkregen. Dat perceel was destijds 53.06 are. Op dat perceel stond de boerderij. In deze taxatie is slechts een deel van dat perceel van 7.80 are betrokken.
b. De brief van Accountantskantoor Dijksterhuis & Uil BV in Groningen (D&U)
Op 20 juni 2006 schrijft D&U een brief aan moeder waarin staat:
“In reactie op het verzoek van uw zoon [appellant5] om nadere informatie inzake uw voornemen om de manege over te dragen aan één van uw zoons het volgende:
Door u wordt geëxploiteerd de manege “ [naam1] ”, welk bedrijf u voordien in
vennootschappelijk verband dreef met uw man. Gezien uw leeftijd wilt u de manege
overdragen aan één van uw zoons.
Uw bezittingen in de manege, het bedrijfsvermogen, betreft hoofdzakelijk het onroerend goed, de boerderij en manege. De boekwaarde van het onroerend goed is afgerond € 110.000,-. Blijkens de aanslag waterschapslasten 2005 is de WOZ waarde €1.617.824,-. Volgens uw zoon is er onlangs een taxatie rapport opgemaakt, (ten behoeve van de successie?), waarin een waarde van €. 460.000,- staat vermeld, deze taxatie is niet in ons bezit. Er is dus sprake van een behoorlijke stille reserve in het onroerend goed. Deze reserve is van belang bij de bedrijfsovername.
(…)
In uw situatie is er (nog) geen sprake van een samenwerking met uw zoon in v.o.f. verband en u kunt op dit moment nog geen gebruik maken van de doorschuiffaciliteiten. Uitgaande van de taxatie van € 460.000,- en de boekwaarde van € 110.000,-, betekent voor u een belastingheffing over een bedrag van € 350.000,-. U dient dan rekening te houden met een belastingbetaling van ongeveer € 175.000,-.”
c. Het gesprek met D&U op 28 juni 2006 en de brief van 3 juli 2006
Op 28 juni 2006 hebben moeder en [geïntimeerde1] een oriënterend gesprek met D&U gehad. D&U heeft vervolgens op 3 juli 2006 een brief aan moeder gestuurd met een cijfermatige uitwerking van een aantal opties voor bedrijfsopvolging door [geïntimeerde1] . Uitgangspunt in die brief is:
“Overname bedrijfsgebouwen, op basis taxatie successie, € 460.000,-
Overname overige bedrijfsmiddelen€ 20.000,-
Overnamesom € 480.000,-“
De andere kinderen zijn op de hoogte gesteld van dit gesprek en de brief.
Moeder en de kinderen hebben gesproken over het advies van D&U. Zij waren het erover eens dat [geïntimeerde1] de manege zou voortzetten en overnemen tegen een waarde van
€ 200.000 onder de voorwaarde dat hij de hypothecaire lening van € 62.000 zou overnemen.
d. De vof akte en de ‘onderhandse akte’
Op 20 juli 2006 heeft D&U aan moeder (de familie p/a [adres1] ) een brief gestuurd met als bijlagen een concept van een vof akte en een concept van een andere akte (hierna: ‘de onderhandse akte’).
In de brief staat:
"Daarnaast is een onderhandse akte bijgevoegd waarin expliciet staat vermeld dat de zoon het recht heeft om de onderneming e.d. over te nemen tegen de onderling vastgestelde prijs."
In het concept van de onderhandse akte staan in de aanhef moeder en [geïntimeerde1] als ondergetekenden vermeld, moeder als partij A en [geïntimeerde1] als partij B. In dat concept staat vervolgens:
“Overwegingen vooraf
A heeft in gebruik en genot ingebracht in de v.o.f. de Manege [naam1] de bij haar in eigendom zijnde registergoederen gelegen aan de [adres1] te [woonplaats1] . A wenst bij deze overeenkomst aan B een recht van koop te verlenen. De ondergetekenden verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
1. A verleent aan B, die zulks voor zich aanneemt: het recht om voormelde onroerende zaak te kopen onder de hierna vermelde voorwaarden en bedingen.
Overgang rechten en verplichtingen
2.a. Dit recht van koop komt slechts toe aan B en zal niet overgaan op andere personen.
2.b. De uit dit kooprecht voortvloeiende verplichtingen rusten slechts op A en haar rechtsopvolgers onder algemene titel en zullen niet overgaan op de rechtsopvolgers onder bijzondere titel van A ten aanzien van gemelde onroerende zaak.
Uitoefenprijs recht van koop
3.a. De koop krachtens dit kooprecht zal geschieden voor het bedrag van € 200.000,-.
Dit onder gebruikmaking van de opvolgingsfaciliteiten vermeld in de Successiewet. (...)
Uitoefenen recht van koop
5. Indien B van het hem verleende recht van koop wenst gebruik te maken, zal hij daarvan bij aangetekend schrijven of deurwaardersexploot aan A moeten kennis geven, na ontvangst van welke kennisgeving de koopovereenkomst tot stand zal zijn, gekomen (of: na ontvangst van welke kennisgeving onmiddellijk op de bovenvermelde wijze de deskundigen zullen worden benoemd De koopovereenkomst komt dat tot stand zodra het rapport der taxaties definitief is uitgebracht.)
(...)
Voldoening eventuele hypothecaire schulden
7. Voor het geval bij gebruikmaking door B van zijn voormeld recht van koop blijkt, dat het perceel is belast met hypotheek wegens aan A ter leen verstrekte of uit eigenen anderen hoofde verschuldigde gelden of verleend krediet, geeft A aan B bij deze onherroepelijke volmacht om aan de hypothecaire schuldeiser te voldoen al hetgeen deze ter zake van hypothecaire vordering resp. het krediet van A te vorderen heeft voor hoofdsom, rente, extra-rente en kosten, met inbegrip van de kosten van doorhaling der hypothecaire inschrijving(en). B mag het totaal aldus betaalde bedrag in mindering brengen van de door hem te betalen koopsom. (...)”
In de akte van vennootschap die moeder en [geïntimeerde1] op 14 december 2006 hebben ondertekend staat dat moeder in de maatschap inbrengt dan wel heeft ingebracht
“het gebruik en genot van de haar in eigendom toebehorende registergoederen en overige bedrijfsmiddelen.”
De vof is met ingang van 1 januari 2010 ontbonden. [geïntimeerde1] heeft de onderneming van de vof voortgezet.
e. Notitie [naam2] van 27 januari 2011
In deze handgeschreven notitie staat:
“Na overlijden van vader in 2006 vof aangegaan met moeder (…)
200.000 overname manege door [geïntimeerde1]
manege buitenvennootschapp
€ 62.000 schuld moeder + financiën (…)
ouder kind financiering?
200.000 boerderij kopen van moeder
2006 IB
onderneming geruisloos ingebracht door erven
2009 onderneming geruisloos aan [geïntimeerde1] toebedeeld
Manege onderdeel v. bedrijf!
+ boerderij op aparte balans.
[geïntimeerde1] woont in woongedeelte.”
f. Het concept van een akte van verdeling
Eind 2011 heeft notaris Nielsen in opdracht van [geïntimeerde1] een concept van een akte van verdeling van de onroerende zaken (boerderij en manege) gemaakt. In dat concept staat dat het om de volgende onroerende zaken gaat:
“REGISTERGOEDEREN
a.
de woonboerderij met ondergrond, betonnen toegangsbrug, erf en tuin,
alsmede een parkeerterrein, plaatselijk bekend te [woonplaats1] ,
[adres1] , kadastraal bekend gemeente [de gemeente] , sectie B, nummer
1855, groot drieënvijftig are zes centiare;
het perceel grond met de zich daarop bevindende bedrijfsopstallen (manage),
plaatselijk bekend te * [woonplaats1] , [adres1] * kadastraal bekend gemeente [de gemeente] , sectie B, nummer 1856, groot een hectare, vijfendertig are, vierenvijftig centiare.”
In dit concept staat verder dat het parkeerterrein en het onder b. vermelde registergoed economisch zijn ingebracht in de vof en economisch eigendom zijn van [geïntimeerde1] .
g. De notitie van mr. Brockbernd
Mr. G.M.J. Brockbernd, medewerkster van het kantoor van notaris Nielsen, heeft op
15 februari 2012 een bespreking gehad met moeder en [geïntimeerde1] en heeft moeder op
22 februari 2012 een notitie gestuurd met de volgende inhoud:
“NOTITIEn.a.v. de bespreking met moeder [geïntimeerde2] en zoon [geïntimeerde1] op 15-02-2012 inzake de voorgenomen eigendomsoverdracht binnen de familie [geïntimeerde2]
1.
voorste deel = boerderij
Hierop rust recht van eerste koop Gemeente tegen betaling van 1,00 gulden.
2.
achterste deel = manege
Hierop rust recht van eerste koop Gemeente tegen W.E.V.
Met de Gemeente is besproken dat zij afstand doet van haar kooprecht.
Er zijn in theorie 2 mogelijkheden, ofwel:
- direct betalen aan gemeente 200.000,00
ofwel
- uitstel tot het moment dat zoon [geïntimeerde1] in de, toekomst alsnog gaat verkopen.
Alsdan dient betaling plaats te vinden voor een bedrag groot € 200.000,00.
voor deze optie kiest [geïntimeerde1] .
Zowel de manege als de boerderij staan juridisch gezien bij het kadaster nog op
naam van vader en maken mitsdien nog onderdeel uit van de nalatenschap van
vader.
Alle kinderen inclusief moeder zijn dus als erfgenamen gerechtigd tot de eigendom
en dienen mee te werken aan een akte waarin wordt geleverd aan [geïntimeerde1] .
VRAAG
Is of de overige kinderen nog aanspraak kunnen maken of betaling omdat ze
aandeel afstaan aan [geïntimeerde1] .
ANTWOORD:
A. Manege
De manege is al economisch eigendom van [geïntimeerde1] . De waarde van de manege is
daardoor in de nalatenschap nul.
De manege was eerst ingebracht in de V.O.F. met moeder.
Moeder is gestopt en [geïntimeerde1] is aan haar daarvoor verschuldigd € 200.000,00.
Eerst als moeder komt te overlijden moet [geïntimeerde1] dat bedrag afrekenen met zijn
broers/zussen.
B. Boerderij
Op de boerderij (en de manege) drukt het kooprecht van de gemeente.
[geïntimeerde1] wil alles wel op naam nemen en neemt dan ook deze verplichting jegens de gemeente over. Daarmee neemt hij dus ook de verplichting van de familie (dus
broers/zussen en moeder) over om nu of in de toekomt aan de gemeente € 200.000,00 te betalen.
De boerderij heeft voor de nalatenschap de taxatie waarde, daarbij rekening
houdende met het feit dat [geïntimeerde1] er zelf in heeft geïnvesteerd voor de verbouwing. Die investering telt dus niet mee bij de waardebepaling.
Omdat [geïntimeerde1] echter ook de verplichting overneemt jegens de gemeente is de
waarde van de boerderij op nul te stellen namelijk waarde taxatie minus overname
verplichting.
Daarnaast neemt [geïntimeerde1] ook nog de hypotheekschuld over van € 60.000,00.
1. Ik wil dat [geïntimeerde1] alles op naam neemt zodat er in de toekomst geen vragen of
problemen meer ontstaan en nu alles is geregeld.
2. Als [geïntimeerde1] alles op naam neemt hoeft hij daarvoor niets te betalen, want:
a. de manege maakt al deel uit van zijn onderneming en daarvoor moet hij
nog € 200,000,00 aan mij of bij mijn overlijden aan de kinderen betalen;
b. hij neemt weliswaar de boerderij op naam maar ook de verplichting om aan de gemeente nu of in de toekomst € 200.000,00 te betalen;
c. [geïntimeerde1] heeft zelf de zaak verbouwd en er zelf extra in geïnvesteerd;
c. hij neemt de hypotheekschuld ad € 60.000,00 over.”
h. Het memorandum van 7 september 2012
In een memorandum van het kantoor van notaris Nielsen van 7 september 2012 inzake de taxatie van de boerderij en de manege aan de [adres1] in [woonplaats1] staat:
“Het hiervoor onder 1. vermelde parkeerterrein, gelegen op het perceel 1855, alsmede de hiervoor onder 2. vermelde manege, gelegen op het perceel 1856, zijn reeds economische eigendom van de heer [geïntimeerde1] junior.”
i. Onderhandelingen 2017 en 2018
In de jaren 2017 en 2018 hebben partijen overleg gehad over de overname door [geïntimeerde1] van de boerderij en de manege. Er zijn diverse voorstellen gedaan, maar er is geen overeenstemming bereikt. In het kader van die gesprekken over de overname heeft er een taxatie plaatsgevonden. De taxatie is uitgevoerd door Aa & Hunze Makelaardij b.v. Het rapport dateert van 16 januari 2019, maar als waardepeildatum is 13 september 2018 aangehouden. Het rapport is gemaakt in opdracht van [geïntimeerde1] .
In het rapport staat:
“Deze taxatie is bedoeld om de waarde vast te stellen ten behoeve van de verdeling van een onverdeelde boedel. De heer [geïntimeerde1] de zoon van de voormalige wijlen heer [erflater] is eigenaar van manege en niet van de bijbehorende boerderij waar hij wel in woont Dit blijkt niet uit de kadastrale gegevens, waar wijlen heer [erflater] nog als eigenaar wordt vermeld.”
j. Overlijden moeder en beroep [geïntimeerde1] op een recht van koop van manege en boerderij
Moeder is op 2 mei 2019 overleden. Op 17 september 2019 schrijft notaris Nielsen een brief aan [appellanten] en bericht daarin dat [geïntimeerde1] zich na overleg met mr. Seip op het standpunt stelt dat het recht van koop de manege en de boerderij betreft en dat [geïntimeerde1] de notaris opdracht heeft gegeven de akte van levering op te stellen.
k. De procedure in kort geding en de levering van de boerderij en de manege aan [geïntimeerde1] jr
De voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft op 4 maart 2020 [appellanten] en [geïntimeerde2] veroordeeld mee te werken aan de levering van de boerderij en de manege aan [geïntimeerde1] tegen vergoeding van € 200.000 en met aftrek van een hypotheekschuld van € 62.000. Op
15 april 2020 heeft de levering plaatsgevonden. In de notariële akte van levering is opgenomen dat de broers en zussen met de gemeente Groningen hebben afgesproken dat de gemeente afstand doet van haar recht van koop en dat [geïntimeerde1] daarvoor aan de gemeente een recht op een bedrag in contanten van € 200.000 verleent.
l. De verkoop van de boerderij en de manege door [geïntimeerde1] jr
[geïntimeerde1] heeft op 14 augustus 2020 de boerderij en de manege verkocht voor een koopsom van € 2.000.000 en bedongen dat de koopsom wordt verhoogd met € 2.000.000 als op deze onroerende zaken een bestemming komt voor het bouwen van een appartementencomplex van ten minste drie woonlagen.