ECLI:NL:GHARL:2024:3787

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
23/472
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake waardevaststelling woning en gelijkheidsbeginsel in belastingrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waardevaststelling van een woning door de heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning, die was vastgesteld op € 515.000 per 1 januari 2020. Na bezwaar werd de waarde verlaagd naar € 496.000, maar de belanghebbende ging in beroep bij de Rechtbank Noord-Nederland, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna stelde de belanghebbende hoger beroep in bij het Hof, waarbij hij betoogde dat de waarderingssystematiek in strijd was met het gelijkheidsbeginsel. De heffingsambtenaar voerde aan dat de waarde van de woning correct was vastgesteld en dat er geen schending van het gelijkheidsbeginsel was. Tijdens de zitting op 1 maart 2024 werden beide partijen gehoord, inclusief een WOZ-taxateur die de heffingsambtenaar bijstond. Het Hof oordeelde dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning niet op een andere manier had vastgesteld dan die van vergelijkbare woningen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de heffingsambtenaar niet verplicht was een handleiding voor de beoordeling van bezwaarschriften te overleggen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 23/472
uitspraakdatum: 4 juni 2024
Uitspraak van de tweeëntwintigste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 22 december 2022, nummer LEE 22/302, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 515.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende de aanslagen onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de waarde verminderd tot € 496.000 en de aanslagen dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] , WOZ-taxateur.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De woning is een in 1987 gebouwde hoekwoning, met een woonoppervlak van 171 m² en grondkavel van 346 m². Verder beschikt de woning over een aanbouwwoonruimte van 11 m², een serre van 11 m², een carport van 15 m² en een vrijstaande stenen garage van 18 m². De woning is op 1 oktober 2019, voor € 515.000 verkocht.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft als bijlage bij het verweerschrift een op 19 december 2022 opgemaakt gespreksverslag overlegd, naar aanleiding van telefonisch contact met belanghebbende over het bezwaar tegen de WOZ-waarde van het belastingjaar 2022. Hierin is – voor zover relevant – de volgende passage opgenomen:
‘Ad 4. Stappen bezwaar
Registratie bezwaar belanghebbende
Versturen ontvangstbevestiging naar belanghebbende
Motivering belanghebbende invoeren door middel van grieven
Grieven doorsturen naar taxateur ter advisering
Advies taxateur gereed
Wel/ niet horen afhankelijk van wat belanghebbende heeft doorgegeven
Bij wel horen -Telefonische hoorzitting plannen
Telefonische hoorzitting -verslag maken door NBK
Hoorverslag komt bij taxateur voor nader controle en advies
Advies op grieven en hoorverslag gereed, dan uitspraak doen’

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de door de heffingsambtenaar toegepaste waarderingssystematiek in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en bepleit primair een waarde van € 463.000 en subsidiair een waarde van € 482.000. De heffingsambtenaar beantwoordt die vraag ontkennend.
3.3.
Tussen partijen is overigens niet in geschil dat met de eigen aankoopprijs van de woning en het onderbouwende taxatierapport van de heffingsambtenaar aannemelijk is dat de beschikte waarde niet te hoog is vastgesteld.
3.4.
Voorts is in geschil of de heffingsambtenaar de verplichting als bedoeld in artikel 8:42, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft geschonden. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt dat de heffingsambtenaar een handleiding voor de beoordeling van bezwaarschriften dient te overleggen. De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag ontkennend.
3.5.
De overige geschilpunten zijn ter zitting van het Hof uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken.

4.Beoordeling van het geschil

Gelijkheidsbeginsel
4.1.
Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning ten onrechte op een andere manier heeft vastgesteld dan die van de naburige panden. Volgens belanghebbende is de waarde van zijn woning aan de hand van het eigen aankoopcijfer vastgesteld, terwijl de niet - recent verkochte - omliggende panden op modelmatige wijze zijn gewaardeerd. Het verschil in stijging van de waarden over het belastingjaar 2021 leidt volgens belanghebbende tot strijd met het gelijkheidsbeginsel (meerderheidsregel).
4.2.
De heffingsambtenaar betwist dat de woning van belanghebbende op een andere manier is gewaardeerd dan de omliggende panden. Het verschil in waarde komt volgens de heffingsambtenaar voort uit verschillen tussen de woning en de naburige panden.
4.3.
De Rechtbank heeft – voor zover relevant - het volgende overwogen en geoordeeld (daarbij wordt met “verweerder” de heffingsambtenaar bedoeld en met “eiser” belanghebbende):
‘3.2. Voor de beoordeling van het beroep is het bepaalde in artikel 17, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) van belang. Daarin staat dat de waarde van de onroerende zaak wordt bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding".
(…)
8.2.
Inzake eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank als volgt. Zoals hiervoor bij 3.2. overwogen, is in dit geval het waardebegrip zoals dat is opgenomen in artikel 17, tweede lid, van de WOZ van belang. Verweerder moet de waarde van eisers woning vaststellen op de waarde zoals omschreven in dat artikel. Het is in beginsel niet van belang op welke wijze verweerder die waarde heeft bepaald. Het gaat erom dat de door verweerder gehanteerde methode die waarde vertegenwoordigt. Zoals hiervoor bij 7. overwogen kan in dit geval ervan uit worden gegaan dat de door eiser betaalde aankoopprijs niet hoger is dan die waarde. De omstandigheid dat verweerder bij de waardering van de woning van eiser rekening heeft gehouden met de aankoopprijs van de woning en de buurwoningen heeft getaxeerd met behulp van de — voorgeschreven — methode van modelmatige vergelijking, omdat daarvoor geen eigen aankoopprijs beschikbaar was, leidt daarom niet tot de conclusie dat verweerder het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden.
8.3.
Verder moet voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel in de zin van de meerderheidsregel sprake zijn van aan eisers woning (vrijwel) identieke woningen waarvan de meerderheid, bestaande uit minimaal twee woningen, door verweerder lager is gewaardeerd dan eisers woning. De buurwoningen aan de [adres1] waar eiser naar heeft verwezen zijn weliswaar op zich vergelijkbaar qua bouwjaar en gebruiksoppervlakte, maar verschillen op het gebied van kaveloppervlakte, KOUDV-factoren en bijgebouwen. Als gevolg daarvan is geen sprake van identieke woningen. Er is daarom ook geen sprake van gelijke gevallen die door verweerder ongelijk zijn behandeld. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan daarom ook in zoverre niet slagen.’
4.4.
Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank terecht en op goede gronden het beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft verworpen. Het Hof neemt de motivering van de Rechtbank over en maakt die tot de zijne. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 8:42, lid 1, van de Awb
4.5.
Voorts stelt belanghebbende dat de heffingsambtenaar een handleiding voor de beoordeling van bezwaarschriften dient te overleggen, waarin staat beschreven hoe de heffingsambtenaar bezwaarschriften behandelt. De heffingsambtenaar betwist het bestaan van een dergelijke handleiding.
4.6.
Het Hof oordeelt als volgt. De heffingsambtenaar heeft onder meer een op 19 december 2022 opgemaakt gespreksverslag overlegd (zie 2.2.) waarin – voor zover thans relevant – staat vermeld op welke wijze hij een bezwaarschrift behandelt. Niet aannemelijk is geworden dat de heffingsambtenaar bij de beoordeling van bezwaarschriften gebruik maakt van een handleiding of een ander document waarin de bezwaarbehandeling staat beschreven. Belanghebbendes stelling dat de heffingsambtenaar zijn verplichting op grond van artikel 8:42, lid, 1, van de Awb niet is nagekomen, slaagt reeds daarom niet.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. J. Hollander als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2024
De griffier, De raadsheer,
J. Hollander J.W. Keuning
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 6 juni 2024
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.