Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met één grief
- de memorie van antwoord
- het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 22 mei 2024 is gehouden.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft de vader hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, dat op 9 april 2024 is uitgesproken. De vader verzocht om de moeder te bevelen om hun minderjarige dochter [de minderjarige1] binnen 24 uur bij hem te brengen, na een periode waarin zij niet meer bij hem verbleef. De ouders, die gezamenlijk het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uitoefenen, zijn gescheiden sinds 2015. In een tijdelijk ouderschapsplan, dat in 2022 werd opgesteld, waren nieuwe afspraken gemaakt over de verblijfsregeling van de kinderen. De vader stelde dat de moeder zonder overleg met hem de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] had gewijzigd, wat leidde tot een conflict. De voorzieningenrechter had de vordering van de vader afgewezen, maar het hof oordeelde dat er gronden waren om de vordering deels toe te wijzen. Het hof concludeerde dat de moeder binnen een week [de minderjarige1] bij de vader moest brengen, onder verbeurte van een dwangsom. Het hof benadrukte dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat er onvoldoende bewijs was voor een onveilige situatie bij de vader. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de moeder onmiddellijk moet voldoen aan de bevelen van het hof, ongeacht een eventuele verdere procedure.