ECLI:NL:GHARL:2024:3702

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
21-003491-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van poging tot zware mishandeling en vernieling met bedreiging en niet voldoen aan ambtelijk bevel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor een eendaadse samenloop van poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd, en vernieling/beschadiging, meermalen gepleegd, alsook voor bedreiging en opzettelijk niet voldoen aan een ambtelijk bevel. De feiten vonden plaats op 26 maart 2022, waarbij de verdachte meerdere stenen en een ladder door de ruiten van de woning van de benadeelden gooide, terwijl deze zich daarbinnen bevonden. De verdachte heeft de benadeelden bedreigd met de dood en niet voldaan aan een ambtelijk bevel om medewerking te verlenen aan een bloedafname. Het hof heeft de verweren van de verdediging verworpen, waaronder het beroep op verminderde toerekeningsvatbaarheid. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en er zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contact- en locatieverbod. Tevens zijn de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003491-22
Uitspraak d.d.: 31 mei 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 16 augustus 2022 met parketnummer 16-076649-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
ingeschreven op het adres [adres 1] ,
feitelijk verblijvende te: [verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 mei 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • bevestiging van het vonnis ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten;
  • vernietiging van het vonnis ten aanzien van de opgelegde straf;
  • oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en aftrek van voorarrest. Hierbij dienen de bijzondere voorwaarden te worden gesteld zoals die door de reclassering zijn geadviseerd;
  • oplegging van een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis;
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contact- en locatieverbod, overeenkomstig het vonnis van de politierechter;
  • toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , telkens vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. Schimmel, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij bovengenoemd vonnis veroordeeld ter zake van de hem onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij zijn diverse bijzondere voorwaarden gesteld. Aan verdachte is daarnaast een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd voor de duur van 5 jaren, inhoudende een locatieverbod en een contactverbod ten aanzien van [benadeelde 1] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [benadeelde 2] . Deze maatregel is dadelijk uitvoerbaar verklaard. Ten slotte zijn de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] volledig toegewezen, in beide gevallen vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 26 maart 2022 te [pleegplaats 1] , gemeente [naam gemeente] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] , en/of [benadeelde 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, één of meerdere ste(e)n(en), met kracht, door een ruit, in de richting van die [benadeelde 1] en/of die [benadeelde 2] , heeft gegooid, en/of een ladder, met kracht, door een ruit heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;1. subsidiair
hij op of omstreeks 26 maart 2022 te [pleegplaats 1] , gemeente [naam gemeente] , althans in Nederland, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door één of meerdere ste(e)n(en), met kracht, door een ruit, in de richting van die [benadeelde 1] en/of die [slachtoffer 2] , te gooien, en/of een ladder, met kracht, door een ruit te gooien en/of duwen;
2.
hij op of omstreeks 26 maart 2022 te [pleegplaats 1] , gemeente [naam gemeente] , althans in Nederland, [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je kapot", en/of "Ik schiet je kapot", en/of "Al kost het mij twee ton", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 26 maart 2022 te [pleegplaats 1] , gemeente [naam gemeente] , althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk, vier, althans één of meerdere, ruit(en), en/of één of meerdere kozijn(en), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt door meermalen, althans eenmaal, één of meerdere ste(e)n(en) en/of één ladder te gooien;4.
hij op of omstreeks 26 maart 2022 te [pleegplaats 2] , althans in Nederland, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55d lid 1 wetboek van strafvordering, gedaan door een ambtenaar, te weten, [persoon 1] ( brigadier bij de Eenheid Midden-Nederland) en/of [persoon 2] ( officier van justitie bij het Parket Midden-Nederland), belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd medewerking te verlenen aan het afnemen van bloed, hieraan geen gevolg te geven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Standpunt verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte van het hem onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat iemand in de buurt van de ramen stond toen verdachte de eerste steen gooide. Bovendien hing er een luxaflex voor de ramen die de steen tegenhield. Ten aanzien van de tweede steen, die door de ruit van de voordeur werd gegooid, is van belang dat aangever [benadeelde 1] zelf heeft verklaard dat hij voor verdachte niet zichtbaar was, omdat hij achter een muurtje stond. Bij beide stenen geldt derhalve dat onduidelijk is wat de kans was dat iemand daardoor geraakt zou worden en in hoeverre verdachte zich van die kans bewust was. Evenmin is duidelijk met hoeveel kracht verdachte de stenen heeft gegooid en vanaf welke afstand. Volgens de raadsman kan gezien het voorgaande niet worden bewezen dat sprake is van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zoals onder 1 primair is ten laste gelegd.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde, alsmede het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer van de raadsman met betrekking tot feit 1 primair dient te worden verworpen en dat een bewezenverklaring kan volgen voor de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
Feiten en omstandigheden
Het hof stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 26 maart 2022 bevond aangever [benadeelde 1] zich omstreeks 18:30 uur samen met zijn echtgenote en oudste dochter [benadeelde 2] in zijn woning aan de [adres 2] . Blijkens de aangifte leunde [benadeelde 2] op dat moment tegen de brede vensterbank achter het raam van de erker, aan de voorzijde van de woning, in de (open) keuken. De echtgenote van aangever bevond zich in de keuken en aangever bevond zich in de woonkamer. De keuken en woonkamer bevinden zich in één ruimte.
Voor zover hier relevant houdt de aangifte van [benadeelde 1] in:
“Uit het niets hoorde ik een harde knal, ik schrok hiervan. Direct liep ik naar de voorzijde van de woning naar het keukengedeelte waar de harde knal vandaan kwam. Ik zag dat de luxaflex die voor het gevelraam hing scheef hing en kapot was. Dit waren de middelste twee ruiten van de erker. (…) Ik hoorde een mannenstem schreeuwen:" Ik schiet je kapot, ik schiet je kapot". Ik liep naar de voordeur van mijn woning om deze op slot te draaien. Ik was vreselijk bang voor mijn leven en die van mijn vrouw en kinderen. Ik stond achter de voordeur, ik hoorde een enorme knal, ik zag dat de ruit van de voordeur kapot sprong. Ik zag een voor mij bekend gezicht. Ik zag dat dit [verdachte] was. [verdachte] woont 4 huizen verderop. Ik draaide de voordeur op slot, ik wilde naar de woonkamer maar durfde dit niet (…) Ik stond op dat moment achter een muurtje van de voorgevel / erker en de voordeur. Vanaf de buitenzijde van de voortuin was ik niet te zien. Toen ik nog achter het muurtje stond hoorde ik weer een enorme knal. Ik hoorde glasgerinkel. Terwijl ik daar nog stond zag ik glas in de rondte vliegen. Ik zag en voelde dat het glas op mijn schouder terecht kwam. Ik schrok, ik zag een grote gebroken terrastegel vlakbij mij liggen. De afstand van waar ik stond van de erker/gevel was ongeveer 30 centimeter. Als ik de tegel tegen mijn hoofd aan zou krijgen had ik dit niet kunnen navertellen en had dit mijn dood geworden. (…) Toen ik daar stond zag ik nog een grote gebroken terrastegel liggen, dit vlakbij de erker/gevel. Ik besefte toen dat de eerste ruit vernield was door ook een terrastegel. Ik herkende de terrastegel, er liggen meerdere grote terrastegels in mijn voortuin op een stapel klaar om gelegd te worden in mijn voortuin. De terrastegels zijn 80 bij 80 centimeter en 3 centimeter dik. Deze heeft [verdachte] gepakt en stuk geslagen en door de twee ruiten gegooid. Het eerste stuk geslagen terrastegel die hij had gegooid is op 20 centimeter na op [benadeelde 2] terecht gekomen.”
Uit een beschrijving van een verbalisant te plaatse blijkt dat van de vier ramen die in de erker zaten, er twee volledig kapot zijn gegaan. Verbalisant heeft verder opgemerkt dat er veel glas lag en dat de erker “één grote ravage” was. Ook heeft zij gezien dat de ruit in de voordeur vernield was en dat er glas in het halletje lag. Ook zag zij in de voortuin een stapel plavuizen liggen met een omvang van 80 bij 80 centimeter en drie centimeter dik. Zij zag dat de bovenste tegel gebroken was en dat ongeveer de helft van de tegel miste. Verder zag zij dat een deel van een van de plavuizen voor de voordeur lag en in het rechterraam een ladder liggen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij wist dat op het adres [adres 2] een gezin met twee kinderen woonde. Hij heeft ook verklaard dat hij op 26 maart 2022 aanvankelijk niet wist of er iemand thuis was en dat hij in eerste instantie niemand heeft gezien. Hij heeft ‘hem’ (het hof begrijpt aangever [benadeelde 1] ) later wel gezien. Op de vraag of verdachte door de luxaflex die voor het raam in de erker hing, heen kon kijken heeft verdachte geantwoord:
“Mijn ogen worden wel minder en van mijn afstand kon ik niet zien of er iemand stond. En daarnaast interesseerde mij het niet want ik wilde gewoon vernieling aanrichten”.Verdachte heeft verklaard dat hij de steen hard gooide, dwars door de ruit.
Opzet op zware mishandeling van [benadeelde 2]
Op grond van het voorgaande kan worden vastgesteld dat verdachte een groot stuk van een tegel door de ruit van de erker van de woning van aangever [benadeelde 1] heeft gegooid, terwijl diens dochter [benadeelde 2] zich direct achter dat raam, tegen de vensterbank bevond. Uitgaande van de verklaring van aangever [benadeelde 1] heeft de tegel [benadeelde 2] rakelings gepasseerd.
Hoewel niet kan worden vastgesteld dat verdachte haar daar heeft zien staan, had hij met die mogelijkheid wel ernstig rekening moeten houden. Verdachte wist dat op dit adres een gezin van vier personen woonde en hij was daar om 18:30 uur: een tijdstip waarop veel mensen gewoonlijk thuis zijn, in de woonkamer of in de keuken. Verdachte heeft zich er op geen enkele manier van vergewist of zich iemand in de woonkamer of keuken bevond. Integendeel: uit zijn verklaring is af te leiden dat dit hem niet interesseerde. Hij heeft zonder te kijken en zonder enige waarschuwing vooraf een stuk tegel met kracht door de ruit gegooid.
Het hof is van oordeel dat dit handelen de aanmerkelijke kans opleverde dat [benadeelde 2] door de tegel zou worden geraakt en daardoor zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Dat er een luxaflex voor het raam hing, maakt het voorgaande niet anders, nu verdachte er niet op mocht vertrouwen dat de luxaflex een dergelijke zware tegel zou tegenhouden. Bovendien levert niet alleen de tegel maar ook het rondvliegend glas op zo’n korte afstand een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op.
Het handelen van verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van pijn en/of letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op voornoemd gevolg ook heeft aanvaard. Contra-indicaties daarvoor heeft het hof niet aangetroffen.
Aldus kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde 2] .
Opzet op zware mishandeling van [benadeelde 1]
Op grond van de hierboven weergegeven verklaring van aangever [benadeelde 1] kan worden vastgesteld dat hij achter de voordeur stond toen de ruit van de voordeur kapot sprong. Het hof gaat ervan uit dat het glas in de voordeur is vernield door het stuk plavuis dat door de verbalisant werd aangetroffen bij de voordeur.
Overeenkomstig hetgeen hiervoor ten aanzien van [benadeelde 2] is overwogen, geldt ook hier dat het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel opleverde en dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Verdachte heeft onverhoeds met een stuk tegel de ruit van de voordeur vernield, toen aangever deze op slot wilde doen. Aangever moet daarbij zichtbaar zijn geweest voor verdachte, nu ook aangever op dat moment verdachte door dit raam zag.
Het hof acht daarmee bewezen dat verdachte ook (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever [benadeelde 1] .
Conclusie
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling van zowel [benadeelde 2] als [benadeelde 1] .
Het gooien van de ladder door het raam levert naar het oordeel van het hof geen poging tot zware mishandeling op, nu niet kan worden vastgesteld dat zich op dat moment iemand in de nabijheid van het raam bevond.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair

hij op 26 maart 2022 te [pleegplaats 1] , gemeente [naam gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] , en [benadeelde 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, stenen, met kracht, door een ruit, in de richting van die [benadeelde 1] en die [benadeelde 2] , heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.
hij op 26 maart 2022 te [pleegplaats 1] , gemeente [naam gemeente] , [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [benadeelde 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je kapot", en "Ik schiet je kapot".
3.
hij op 26 maart 2022 te [pleegplaats 1] , gemeente [naam gemeente] , opzettelijk en wederrechtelijk, meerdere ruiten, en kozijnen, die aan [benadeelde 1] , toebehoorden heeft vernield en/of beschadigd, door meerdere stenen en één ladder te gooien.
4.
hij op 26 maart 2022 te [pleegplaats 2] , opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55d lid 1 wetboek van strafvordering, gedaan door een ambtenaar, te weten, [persoon 2] ( officier van justitie bij het Parket Midden-Nederland), belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen medewerking te verlenen aan het afnemen van bloed, hieraan geen gevolg te geven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De raadsman heeft het hof verzocht in geval van een bewezenverklaring van de onder 1, 2 en/of 3 ten laste gelegde feiten, deze feiten als eendaadse samenloop te kwalificeren. Zeker de onder 1 en 3 ten laste gelegde gedragingen leveren volgens hem een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op, waarbij verdachte in wezen één verwijt wordt gemaakt.
Het hof is van oordeel dat met betrekking tot feit 1 primair en feit 3 inderdaad sprake is van eendaadse samenloop en kwalificeert deze feiten als zodanig. De verbale bedreigingen die onder 2 zijn bewezenverklaard staan hier los van en maken geen deel uit van de eendaadse samenloop. Voor feit 4 geldt hetzelfde.
Het onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van poging tot zware mishandeling,
meermalen gepleegd
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en/of beschadigen, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Uit het dossier blijkt dat verdachte op 26 maart 2022 wanen had en ook vanuit die wanen handelde. Verdachte was “hartstikke verslaafd en daarmee gewoon ziek”, aldus de raadsman.
Het hof stelt voorop dat niet is komen vast te staan dat verdachte zich op 26 maart 2022 werkelijk in een psychose bevond. Zelf verklaart hij op 27 maart 2022 dat hij zich op 26 maart 2022 niet goed voelde, dat hij wazig was en “half in een psychose” zat.
Wel neemt het hof als vaststaand aan dat verdachte (zwaar) onder invloed van cocaïne was en dat dit zijn handelen heeft beïnvloed. Dit betekent echter niet dat verdachte als gevolg daarvan verminderd toerekeningsvatbaar zal worden geacht, zoals door de verdediging is verzocht. In dat kader wijst het hof erop dat verdachte heeft verklaard dat hij van zichzelf weet dat hij in een psychose kan raken als hij veel drugs gebruikt. Verdachte heeft bij de politie verklaard: “Als ik teveel gebruik dan raak ik in een psychose. Ik ben al 2 dagen bezig geweest. Er zat al 6 gram in denk ik.”. Op de vraag of verdachte het merkt dat hij dan in een psychose belandt, heeft hij geantwoord: “Ja tuurlijk. Dan word je gek, dan denk je dat er mensen in je huis zitten”. Hij geeft daarbij aan dat hij in dat verband ook al meerdere keren contact met de politie heeft gehad.
Verdachte wist derhalve dat het gebruik van deze drugs effect heeft op zijn psychische toestand en dat dit zijn functioneren zodanig kan beïnvloeden dat hij naar eigen zeggen “gek” wordt en dat daaruit, zo begrijpt het hof, riskant gedrag kan ontstaan. Dat dit risico zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt nu verdachte meerdere dagen veel cocaïne heeft gebruikt, is gezien het voorgaande aan verdachte zelf te wijten.
Het hof is gezien het voorgaande met de advocaat-generaal van oordeel dat het feit volledig aan verdachte kan worden toegerekend en dat verdachte een strafbare dader is.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 26 maart 2022 een gezin bij hem in de straat bestookt met fysiek en verbaal geweld. Hij heeft meerdere (stukken van) tegels door de ruiten van de woning gegooid en zich daarmee niet alleen schuldig gemaakt aan vernieling/beschadiging, maar ook aan poging tot zware mishandeling van aangever [benadeelde 1] en diens dochter [benadeelde 2] . Daarnaast heeft verdachte aangever [benadeelde 1] verbaal bedreigd met de dood. Het hof rekent het verdachte ernstig aan dat hij zijn buurtbewoners kennelijk zonder aanleiding op zo’n agressieve wijze heeft belaagd.
Uit de slachtofferverklaringen die ter terechtzitting van het hof zijn voorgedragen blijkt dat het gebeuren op 26 maart 2022 een enorme impact op het gezin [benadeelde 1] heeft gehad. Er is veel materiële schade ontstaan, maar ook hebben de gezinsleden veel last van gevoelens van angst en onveiligheid. Dit heeft tot op heden zijn weerslag op het gezin.
Hoewel verdachte ter zitting spijt heeft betuigd, is het hof er niet van overtuigd geraakt dat verdachte werkelijk het strafwaardige van zijn handelen inziet. Tekenend in dit verband is de aantekening in het reclasseringsrapport d.d. 8 april 2024 dat verdachte begrijpt dat wat hij heeft gedaan, strafbaar is, maar dat hij tegelijk aangeeft ‘dat het allemaal wel meeviel’. In dezelfde lijn heeft verdachte ter zitting van het hof verklaard: “Nou ja, wat is er aan de hand; er is een raam kapot, ja. En er is ruzie gemaakt. Dat is het probleem toch?” Dit gebrek aan inzicht maakt dat het hof het risico op recidive nog zeker aanwezig acht, ook al is dit door de reclassering als laag ingeschat. In dat verband speelt ook mee dat verdachte weliswaar niet meer woonachtig is op het adres aan de [adres 1] , maar dat de woning nog wel zijn eigendom is en door hem verhuurd wordt.
Bij de strafoplegging neemt het hof verder in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 15 april 2024 eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten. De straffen die hem in dat kader zijn opgelegd, hebben hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Anderzijds zijn er ook positieve ontwikkelingen waar het hof rekening mee houdt. Zo blijkt uit het zojuist genoemde reclasseringsadvies d.d. 8 april 2024 dat verdachte na een scooterongeluk in [naam land] in 2023 is afgekickt en sindsdien drie keer per week naar bijeenkomsten van ‘Narcotics Anonymous’ gaat. Verdachte is naar eigen zeggen al 10 maanden clean en gemotiveerd om dit vol te houden. Hij staat open voor hulpverlening en wil meewerken aan reclasseringstoezicht.
Hoewel dit gunstige ontwikkelingen zijn en het hof hoopt dat verdachte deze ingeslagen weg voortzet, betekent dit niet dat volstaan kan worden met een (vrijwel) geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf zoals door de raadsman is verzocht. De aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en verdachtes strafrechtelijk verleden maken dat oplegging van een vrijheidsbenemende straf noodzakelijk is.
Alles afwegende acht het hof de door de politierechter en de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf van 8 maanden passend, met dien verstande dat het hof de helft daarvan in voorwaardelijke vorm oplegt. Daarbij stelt het hof een proeftijd van 3 jaren onder de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd. Dit voorwaardelijke deel van de straf dient als stok achter de deur teneinde te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht wordt op voornoemde straf in mindering gebracht.
Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, ziet het hof geen aanleiding om verdachte daarnaast nog een taakstraf op te leggen.

Contact- en gebiedsverbod

Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat verdachte ten aanzien van aangever [benadeelde 1] en zijn gezin een maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet worden opgelegd. Het hof beoogt daarmee te voorkomen dat verdachte opnieuw contact zal opnemen met aangever, zijn echtgenote en hun kinderen, om welke reden dan ook.
Daarnaast wordt verdachte een gebiedsverbod opgelegd, inhoudende dat hij zich niet mag ophouden nabij het huisadres van aangever en zijn gezin.
Het hof zal deze maatregel opleggen voor een periode van vijf jaren, met aftrek van de tijd die het contact- en locatieverbod reeds van kracht is geweest (sinds de door de door de politierechter op 16 augustus 2022 bevolen dadelijke uitvoerbaarheid). Voor elke keer dat verdachte één van voornoemde verboden overtreedt, zal vervangende hechtenis van 7 dagen worden opgelegd, met een maximum van zes maanden.
Het hof is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte
- gelet op de aard van het gepleegde feit en de persoon van verdachte, zoals hiervoor overwogen - opnieuw een strafbaar feit zal begaan tegenover aangever en/of zijn gezinsleden, dan wel dat hij zich belastend tegenover hen zal gedragen. Het hof zal dan ook, gelet op artikel 38v lid 4 Sr, de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren. De bescherming van de veiligheid van aangever en zijn gezin rechtvaardigt dat in dit geval wordt afgeweken van het uitgangspunt dat tenuitvoerlegging pas kan aanvangen na het onherroepelijk worden van de veroordeling.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.429,00, bestaande uit € 6.679,- aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair, 2 en 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden, alsmede dat hij daardoor in zijn persoon is aangetast en immateriële schade heeft geleden. Ten aanzien van die aantasting in persoon overweegt het hof dat uit de vordering en de slachtofferverklaring blijkt dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit niet meer durft te wonen in zijn eigen woning, alwaar het feit zich afspeelde, dat hij en zijn gezin een zwervend bestaan leiden en dat hij niet meer in staat is om te werken. Uit de vordering blijkt voorts dat vermoed wordt dat de benadeelde partij lijdt aan PTSS en dat hij op de wachtlijst stond voor EMDR therapie. De vordering is door de verdediging niet betwist en het hof acht, mede gelet op het voorgaande, toewijzing daarvan billijk. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.425,00, bestaande uit € 675,- aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schadevergoeding De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden, alsmede dat zij daardoor in haar persoon is aangetast en immateriële schade heeft geleden. Ten aanzien van die aantasting in persoon overweegt het hof dat uit de vordering en de slachtofferverklaring blijkt dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit niet meer durft te wonen in haar eigen woning, alwaar het feit zich afspeelde, dat zij worstelt met angsten, zich nergens veilig voelt en veel last heeft van nachtmerries en dat zij vanwege de stress en spanningen haar eerste schooljaar op de middelbare school heeft gedoubleerd. Uit de vordering blijkt voorts dat vermoed wordt dat de benadeelde partij lijdt aan PTSS en dat hij op de wachtlijst stond voor EMDR therapie. De vordering is door de verdediging niet betwist en het hof acht, mede gelet op het voorgaande, toewijzing daarvan billijk. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 45, 55, 57, 63, 184, 285, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen
bijzondere voorwaardenniet heeft nageleefd:
Verdachte meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering [locatie 1] op het adres [adres 3] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te kunnen voeren.
Verdachte laat zich behandelen voor zijn drugsproblematiek door Jellinek [locatie 2] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Verdachte werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde:
  • voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] ;
  • voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal
opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde 1] ;
  • voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde 2] ;
  • voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] ;
  • voor de duur van 5 jaren zich niet ophoudt in de gemeente [naam gemeente] aan de [straat] te [pleegplaats 1] , ter hoogte van huisnummers [nummers] , en zich daarmee niet op te houden binnen een straal van 20 meter van de woning(en), gelegen aan de [adres 2] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een gezamenlijk maximum van 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.

Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Bepaalt dat de tijd die de maatregel al van kracht is geweest bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt daarnaast dat het aantal dagen dat de vervangende hechtenis mogelijk al is tenuitvoergelegd, eveneens bij de tenuitvoerlegging in mindering zal worden gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.429,00 (zevenduizend vierhonderdnegenentwintig euro) bestaande uit € 6.679,00 (zesduizend zeshonderdnegenenzeventig euro) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.429,00 (zevenduizend vierhonderdnegenentwintig euro) bestaande uit € 6.679,00 (zesduizend zeshonderdnegenenzeventig euro) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 72 (tweeënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 26 maart 2022.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.425,00 (duizend vierhonderdvijfentwintig euro) bestaande uit € 675,00 (zeshonderd-vijfenzeventig euro) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.425,00 (duizend vierhonderdvijfentwintig euro) bestaande uit
€ 675,00 (zeshonderdvijfenzeventig euro) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 24 (vierentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 26 maart 2022.
Aldus gewezen door
mr. E.W. van Weringh, voorzitter,
mr. A.H. toe Laer en mr. P.S. Bakker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 31 mei 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.