ECLI:NL:GHARL:2024:37

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 januari 2024
Publicatiedatum
2 januari 2024
Zaaknummer
200.323.074
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verwerping nalatenschap en legitieme portie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om de verwerping van een nalatenschap en de aanspraak op de legitieme portie. De erflaatster is op 27 juni 2019 overleden, en haar zoon, [geïntimeerde1], heeft de nalatenschap verworpen. De appellanten, die de kinderen zijn van [geïntimeerde1], hebben hoger beroep ingesteld tegen een eerder vonnis van de rechtbank Gelderland, waarin [geïntimeerde1] als tussenkomende partij werd toegelaten in de procedure over de nalatenschap. De appellanten stellen dat [geïntimeerde1] zijn recht op de legitieme portie heeft verloren omdat hij niet op de juiste wijze een beroep heeft gedaan op zijn legitieme portie en dat zij niet tijdig op de hoogte zijn gesteld van dit beroep.

Het hof heeft de grieven van de appellanten verworpen en het incidentele vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde1] wel degelijk aan de eisen van artikel 4:63 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek heeft voldaan, omdat hij bij de verwerping van de nalatenschap duidelijk heeft gemaakt dat hij zijn legitieme portie wenst te ontvangen. De verklaringen van [geïntimeerde1] voorafgaand aan de verwerping gaven voldoende duidelijkheid over zijn positie als legitimaris. Het hof heeft de appellanten veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 2.366,00 voor salaris en € 343,00 voor griffierecht aan de zijde van zowel [geïntimeerde1] als de andere geïntimeerden.

De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Dit arrest is uitgesproken op 2 januari 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.323.074
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 406442)
arrest van 2 januari 2024
in de zaak van

1.[appellante1]

die woont in [woonplaats1]
2. [appellante2]
die woont in [woonplaats2]

3. [appellante3]

die woont in [woonplaats3]

4. [appellante4]

die woont [woonplaats3]
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als gedaagden in conventie in de hoofdzaak, eisers in reconventie in de hoofdzaak, verweerders in het incident
hierna: samen [appellanten] en ieder afzonderlijk [appellante1] , [appellante2] , [appellante3] en [appellante4]
advocaat: mr. S.R. Baetens
tegen

1.[geïntimeerde1]

die woont in [woonplaats4] ,
hierna: [geïntimeerde1]
die bij de rechtbank optrad als tussenkomende partij
advocaat: mr. L.J.J. van Wijk
en
2. [geïntimeerde2]in zijn hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van mevrouw [de erflaatster] , alsmede in zijn hoedanigheid van erfgenaam in deze nalatenschap
die woont [woonplaats5]
3. [geïntimeerde3]in zijn hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van mevrouw [de erflaatster] , alsmede in zijn hoedanigheid van erfgenaam in deze nalatenschap
die woont in [woonplaats6]
4. [geïntimeerde4]in zijn hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van mevrouw [de erflaatster] , alsmede in zijn hoedanigheid van erfgenaam in deze nalatenschap
die woont in [woonplaats7]
en bij de rechtbank optraden als eisers in conventie in de hoofdzaak, verweerders in reconventie in de hoofdzaak, verweerders in het incident
hierna: samen [geïntimeerden] en ieder afzonderlijk [geïntimeerde2] , [geïntimeerde3] en [geïntimeerde4]
advocaat: mr. R.M.J.K.M. Teeuwen.

1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het verloop van de procedure tot dan toe blijkt uit het tussenarrest van 18 juli 2023 (hierna: het tussenarrest).
1.2
Bij het tussenarrest heeft het hof een mondelinge behandeling bepaald. Die mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 november 2023. Daarbij waren aanwezig:
- [appellante1] , [appellante2] en [appellante3] , bijgestaan door hun advocaat;
- [geïntimeerde1] , bijgestaan door zijn advocaat; en
- [geïntimeerde2] , [geïntimeerde3] en [geïntimeerde4] , bijgestaan door hun advocaat.
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De feiten in hoger beroep

2.1
Op 27 juni 2019 is [de erflaatster] (hierna: erflaatster) overleden. [geïntimeerde1] is de
zoon van erflaatster. Erflaatster had nog een zoon, [naam1] , die net voor het overlijden van erflaatster is overleden, te weten op 10 mei 2019.
[appellante1] was tot zijn overlijden met [naam1] gehuwd en is zijn erfgenaam. [appellante2] en [appellante3] zijn de kinderen van [geïntimeerde1] uit zijn eerste huwelijk. [appellante4] is de echtgenote van [appellante3] . [geïntimeerde2] , [geïntimeerde3] en [geïntimeerde4] zijn de kinderen uit het tweede huwelijk van [geïntimeerde1] .
2.2
Bij testament van 19 september 2008 heeft erflaatster [geïntimeerde1] en [naam1] tot haar
erfgenamen benoemd. Omdat [naam1] eerder dan erflaatster is overleden en geen kinderen
had, was [geïntimeerde1] enig erfgenaam van erflaatster.
2.3
Als productie 23 bij hun incidentele conclusie van antwoord in eerste aanleg hebben [geïntimeerde2] , [geïntimeerde3] en [geïntimeerde4] een 'verklaring nalatenschap' gericht aan de rechtbank overgelegd. Het stuk is gedateerd augustus 2019 en op het stuk staat aangegeven dat [geïntimeerde1] de nalatenschap van erflaatster verwerpt en daarnaast staat er de volgende verklaring:
"NB: Ik verklaar hierbij tevens aanspraak te maken op mijn legitieme portie rechtens".
De akte waarin is geregistreerd dat [geïntimeerde1] de nalatenschap heeft verworpen,
overgelegd als productie 4b bij dagvaarding in eerste aanleg, is door de rechtbank opgemaakt op 1 oktober 2019.
2.4
[appellante2] en [appellante3] alsmede hun minderjarige kinderen hebben de nalatenschap van erflaatster ook verworpen. [geïntimeerde2] , [geïntimeerde4] en [geïntimeerde3] hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard en zijn daarmee de erfgenamen van erflaatster en de vereffenaars van de nalatenschap geworden.

3.De beoordeling in hoger beroep

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende. [geïntimeerde1] heeft bij de rechtbank een incidentele vordering tot tussenkomst dan wel voeging ingediend in de procedure tussen [geïntimeerden] en [appellanten] met betrekking tot de (afwikkeling van de) nalatenschap van erflaatster. [geïntimeerde1] heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat hij een beroep heeft gedaan op zijn legitieme portie in die nalatenschap en dat de uitkomst van de procedure tussen [geïntimeerden] en [appellanten] medebepalend is voor de omvang en samenstelling van de legitimaire massa. Bij vonnis in incident van 21 september 2022 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen die vordering toegewezen en [geïntimeerde1] toegelaten als tussenkomende partij. Op verzoek van [appellanten] heeft de rechtbank bij vonnis van 18 januari 2023 hoger beroep opengesteld tegen het incidenteel vonnis van 21 september 2022.
3.2
De drie grieven die [appellanten] tegen deze vonnissen heeft gericht lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het hof gaat er daarbij vanuit dat het hoger beroep zich richt tegen het incidenteel vonnis van 21 september 2022 omdat daarin de vordering tot tussenkomst van [geïntimeerde1] werd toegewezen. Bij een hoger beroep tegen het vonnis van 18 januari 2023 hebben [appellanten] immers geen belang aangezien bij dat vonnis hun verzoek tot openstelling van hoger beroep werd toegewezen. Kort gezegd stellen [appellanten] zich op het standpunt dat [geïntimeerde1] zijn recht op zijn legitieme portie heeft verloren omdat hij niet op de door artikel 4:63 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voorgeschreven wijze een beroep op zijn legitieme portie heeft gedaan en - in ieder geval - [appellante2] en [appellante3] van dat beroep niet tijdig op de hoogte zijn gesteld. Zij vorderen in hoger beroep vernietiging van gemelde vonnissen van de rechtbank en dat de vorderingen van [geïntimeerde1] alsnog worden afgewezen. Het verweer van [geïntimeerde1] en van [geïntimeerden] zal voor zover nodig hierna bij de behandeling van de grieven aan de orde komen.
3.3
Het hof is van oordeel dat de grieven falen en zal het incidenteel vonnis van 21 september 2022 bekrachtigen. Het hof overweegt daartoe dat, anders dan [appellanten] stellen, het beroep van [geïntimeerde1] op zijn legitieme portie aan de eisen voldoet die aan een dergelijk beroep worden gesteld.
3.4
Op grond van artikel 4:63 lid 3 BW verliest de erfgenaam die, zoals [geïntimeerde1] , de nalatenschap verwerpt, zijn recht op de legitieme portie, tenzij hij bij het afleggen van de verklaring van verwerping ter griffie van de rechtbank tevens verklaart dat hij zijn legitieme portie wenst te ontvangen. De ratio van die regel is dat bij de verwerping ‘dadelijk’ duidelijkheid moet bestaan over de vraag of de verwerping tevens afstand van de legitieme portie inhoudt (MvT bij 4.3.3.8a-8g en 11-13, Parl. Gesch. Invoeringswet Boek 4 BW, p. 1882).
3.5
[geïntimeerde1] heeft in zijn per e-mail en per aangetekende post verzonden brief van 3 juli 2019 (prod. 11 Memorie van Antwoord) aan [appellante1] , [appellante2] , [appellante3] en [appellante4] al aangekondigd dat hij een aantal vorderingen jegens hen instelt ‘als erfgenaam althans legitimaris’. Tevens stelt hij daarin dat hij zijn erfdeel opvordert ‘als erfgenaam in de nalatenschap van mijn moeder, althans ik maak hierbij - mitsdien tijdig – (beneficiair) aanspraak op mijn legitieme portie vanaf het moment van opeisbaarheid’. [appellante1] , [appellante2] , [appellante3] en [appellante4] hebben niet betwist dat zij de brief van 3 juli 2019 hebben ontvangen.
Bij e-mail van 30 augustus 2019 heeft [geïntimeerde2] namens [geïntimeerde1] aan notaris Kok de stukken gezonden voor de verwerping door [geïntimeerde1] . Hij bericht de notaris dat [geïntimeerde1] ervoor heeft gekozen om de nalatenschap te verwerpen onder gelijktijdige verklaring dat hij een beroep doet op zijn legitieme portie. Hij verzoekt de notaris de verwerping in goede banen te leiden ‘zodat de aanspraak op de legitieme portie niet verloren gaat’ (prod. 10 Memorie van Antwoord). Op de bijgevoegde verklaring verwerping van nalatenschap (prod. 9 Memorie van Antwoord) vermeldt [geïntimeerde1] ‘Ik verklaar hierbij tevens aanspraak te maken op mijn legitieme portie rechtens’.
De akte van verwerping is vervolgens op 1 oktober 2019 ter griffie opgemaakt.
Het hof is van oordeel dat gelet op de hiervoor weergegeven verklaringen van [geïntimeerde1] voorafgaand aan zijn verklaring van verwerping die in de akte van 1 oktober 2019 is vastgelegd voor de erfgenamen duidelijk was dat [geïntimeerde1] zijn positie als legitimaris in de nalatenschap van erflaatster niet wilde opgeven. Daarmee is aan het wettelijke vereiste van artikel 4:63 lid 3 BW voldaan. [appellanten] hebben nog een beroep gedaan op de - kort gezegd - beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Gelet op de strenge eisen die de Hoge Raad stelt aan een dergelijk beroep is wat [appellanten] in dat kader hebben aangevoerd onvoldoende om tot een ander oordeel te leiden.
3.6
Daar komt bij dat - zoals [appellanten] betogen - een beroep op de legitieme portie moet worden ingesteld jegens de erfgenamen. [appellante2] en [appellante3] hebben de nalatenschap van erflaatster verworpen en worden door de terugwerkende kracht van de verwerping geacht nooit erfgenaam in de nalatenschap te zijn geweest (artikel 4:190 lid 4 BW). [geïntimeerde2] , [geïntimeerde3] en [geïntimeerde4] zijn de erfgenamen en zij hebben verklaard tijdig van het beroep op de legitieme portie door [geïntimeerde1] op de hoogte te zijn geweest.
3.7
Het hof zal [appellanten] als de in het ongelijk te stellen partij veroordelen in de kosten van dit hoger beroep.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde1] zullen worden vastgesteld op:
- salaris advocaat € 2.366,00 (2 punten maal € 1.183,00 (appeltarief II)).
- verschotten (griffierecht) € 343,00
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] zullen worden vastgesteld op:
- salaris advocaat € 2.366,00 (2 punten maal € 1.183,00 (appeltarief II)).
- verschotten (griffierecht) € 343,00

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
4.1
bekrachtigt het incidenteel vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen van 21 september 2022;
4.2
veroordeelt [appellanten] in de kosten van dit hoger beroep vastgesteld op:
aan de zijde van [geïntimeerde1] :
€ 343,00 voor verschotten en op € 2.366,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
aan de zijde van [geïntimeerden] :
€ 343,00 voor verschotten en op € 2.366,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
4.3
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.5
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.H.F. van Vugt, R. Prakke-Nieuwenhuizen en M.H.H.A. Moes en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 januari 2024.