ECLI:NL:GHARL:2024:3696

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
200.337.068/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over de schoolinschrijving van een minderjarige in het kader van gezamenlijk gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schoolinschrijving van een minderjarige, die is geboren uit een draagmoederschapsovereenkomst tussen de moeder en de vaders. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de rechtbank gevraagd om vervangende toestemming voor de inschrijving van de minderjarige op basisschool [de school2] in [woonplaats1]. De vaders, verweerders in hoger beroep, hebben verzocht om vervangende toestemming voor inschrijving op basisschool [de school1] in [woonplaats1]. De rechtbank heeft de vaders vervangende toestemming verleend en het verzoek van de moeder afgewezen. De moeder heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 april 2024 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige, die bij de moeder woont, ook regelmatig bij de vaders verblijft. Het hof heeft in zijn overwegingen het belang van de minderjarige vooropgesteld en gekeken naar de praktische situatie van de zorgverdeling tussen de ouders. Het hof heeft geoordeeld dat, gezien de zorgverdeling, het in het belang van de minderjarige is om ingeschreven te worden op de school die de vaders hebben gekozen, te weten [de school1]. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de vaders vervangende toestemming is verleend voor de inschrijving van de minderjarige op de school van hun voorkeur.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.337.068/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 561249)
beschikking van 28 mei 2024
in de zaak van
[verzoekster](de moeder),
wonende op een geheim te houden adres,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. J.A. Wesdorp te Almere,
en
[verweerder1]( [verweerder1] ) en
[verweerder2]( [verweerder2] ) (samen: de vaders),
beiden wonende te [woonplaats1] ,
verweerders in hoger beroep,
advocaat: mr. V.W.J.M. Kuit te Amsterdam.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Midden Nederland, locatie Utrecht.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 24 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 19 januari 2024;
- een journaalbericht namens de moeder van 31 januari 2024 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 11 maart 2024 met bijlage(n);
- het verweerschrift met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vaders van 27 maart 2024 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vaders van 28 maart 2024 met bijlage(n);
- een brief en een journaalbericht namens de moeder, beide van 2 april 2024, beide met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 8 april 2024 met bijlage(n).
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 15 april 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de vaders, bijgestaan door hun advocaat.
Mr. Wesdorp heeft mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitaantekeningen. Tijdens de mondelinge behandeling is gelijktijdig de zaak met zaaknummer 200.305.505/01 behandeld. In die zaak is de moeder bijgestaan door
mr. A.G. Ton.

3.De feiten

3.1.
De moeder is zwanger geraakt, nadat partijen waren overeengekomen dat de moeder als draagmoeder zou fungeren voor de vaders. De moeder heeft zich geïnsemineerd met het zaad van [verweerder2] . Tijdens de zwangerschap heeft [verweerder1] het toen nog ongeboren kind erkend. [verweerder1] is dus de juridische vader en [verweerder2] de biologische vader. [in] 2020 is de moeder bevallen van een dochter. Op de geboorteakte wordt als naam vermeld: [de minderjarige1] . De vaders noemden haar [naam1] . De minderjarige verblijft sinds haar geboorte bij de moeder.
3.2.
De moeder heeft nog een minderjarig kind, [de minderjarige2] , geboren [in] 2017. [de minderjarige2] woont bij de moeder.
3.3.
Tijdens een kort geding zitting op 21 december 2020 zijn partijen als voorlopige omgangsregeling overeengekomen dat de minderjarige na een opbouw in de omgang wekelijks op maandag, woensdag en zaterdag gedurende drie uur omgang zal hebben met de vaders bij de vaders thuis. Verder hebben partijen de intentie uitgesproken om met elkaar in mediation te gaan en om de omgang uiterlijk per 1 maart 2021 uit te breiden.
3.4.
Bij beschikking van 14 april 2021 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, [verweerder1] samen met de moeder belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige. Verder heeft de rechtbank – op grond van ter zitting door partijen hierover gemaakte afspraken – als zorgregeling vastgesteld dat de minderjarige (na een opbouw) om de 14 dagen een weekend bij de vaders verblijft van zaterdag 9.00 uur tot en met zondag 17.00 / 18.00 uur. In het weekend dat de minderjarige niet bij de vaders is, verblijft zij op de vrijdag bij hen. Daarnaast verblijft de minderjarige iedere maandag en woensdag gedurende drie uur bij de vaders.
3.5.
Bij beschikking van 11 oktober 2021 heeft de rechtbank de in de beschikking van
14 april 2021 vastgestelde zorgregeling gewijzigd en een zorgregeling vastgesteld waarbij wordt toegewerkt naar een verdeling van de zorg bij helfte. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. Deze zaak is bij het hof bekend onder zaaknummer 200.305.505/01. In die zaak heeft het hof bij tussenbeschikking van 10 januari 2023 een ouderschapsonderzoek gelast en [de deskundige] tot deskundige benoemd. De deskundige heeft op 11 december 2023 een rapport uitgebracht. Het hof zal heden bij afzonderlijke beschikking in die zaak een (eind)uitspraak doen.
3.6.
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 8 augustus 2023, en aangevuld bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 19 september 2023, hebben de vaders verzocht:
a. a) vervangende toestemming aan de vaders te verlenen om de voornaam van de minderjarige te wijzigen in (primair) [naam1] of (subsidiair) [naam2] ;
b) de ambtenaar van de burgerlijke stand te gelasten dat als een latere vermelding op de geboorteakte van de minderjarige wordt aangetekend dat haar voornaam is gewijzigd in [naam1] , althans in [naam2] ;
c) indien de rechtbank daar grond voor aanwezig acht, een bijzondere curator te benoemen;
d) vervangende toestemming aan de vaders te verlenen voor de inschrijving van de minderjarige op [de school1] in [woonplaats1] , [adres] , dan wel een andere, in goede justitie te bepalen niet-religieus georiënteerde school in [de wijk] in [woonplaats1] althans centraal tussen de woonadressen van partijen gelegen.
3.7.
Bij verweerschrift, tevens houdende zelfstandig tegenverzoek, ingekomen bij de rechtbank op 21 september 2023, heeft de moeder de rechtbank verzocht haar vervangende toestemming te verlenen voor het inschrijven van de minderjarige op basisschool [de school2] in [woonplaats1] .
3.8.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
- aan de ambtenaar van de burgerlijke stand opdracht gegeven om de voornamen van
[de minderjarige1] , geboren [in] 2020 in [plaats1] , te
wijzigen zodat zij voortaan zal heten: [naam2] ;
- aan de vaders vervangende toestemming verleend om [naam2] (voorheen [de minderjarige1] ) in te schrijven op [de school1] in [woonplaats1] aan de [adres] ;
- de beslissing tot vervangende toestemming voor inschrijving op voornoemde [de school1] uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- de verzoeken van de ouders voor het overige afgewezen, waaronder het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om de minderjarige in te schrijven op basisschool [de school2] in [woonplaats1] .

4.De omvang van het geschil

4.1.
De moeder komt met één grief in hoger beroep van de bestreden beschikking. Deze grief ziet op de vervangende toestemming voor inschrijving van de minderjarige op een basisschool. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen wat betreft de aan de vaders verleende vervangende toestemming om de minderjarige in te schrijven op [de school1] in [woonplaats1] en (zo begrijpt het hof) wat betreft de afwijzing van het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om de minderjarige in te schrijven op basisschool [de school2] in [woonplaats1] , en, opnieuw rechtdoende, de moeder vervangende toestemming te verlenen om de minderjarige in te schrijven op (zo begrijpt het hof) basisschool [de school2] in [woonplaats1] of basisschool [de school3] in [woonplaats1] .
4.2.
De vaders voeren verweer en verzoeken het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel haar verzoek in hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

* Vooraf
5.1.
Nu de moeder heeft berust in de bestreden beschikking voor zover het de voornaamswijziging van de minderjarige betreft en hiermee onherroepelijk is komen vast te staan dat de voornamen van de minderjarige als volgt zijn: [naam2] (roepnaam [naam2] ), zal het hof hierna de naam [naam2] gebruiken voor de minderjarige.
*
Vervangende toestemming inschrijving op basisschool
5.2.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over de schoolkeuze van het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
5.4.
Ter beoordeling aan het hof ligt voor of [naam2] moet worden ingeschreven op een school in de buurt van waar de moeder woont (te weten [de school2] of [de school3] ) of op [de school1] in [woonplaats1] (zoals bij de bestreden beschikking is bepaald en waarmee de vaders in hoger beroep hebben ingestemd).
5.5.
Het hof heeft heden in een afzonderlijke uitspraak (zaaknummer 200.305.505/01) bepaald dat [naam2] doordeweeks bij de vaders zal verblijven en één weekend per twee weken bij de moeder. Dit betekent dat [naam2] slechts eens per veertien dagen op vrijdagmiddag vanuit school naar de woning van de moeder en ook eens per veertien dagen op maandagochtend vanuit de woning van de moeder naar school zal gaan. Op alle andere schooldagen gaat zij vanuit de woning van de vaders naar school en gaat zij daar na schooltijd ook weer naar toe. Omdat het zwaartepunt van de zorg voor en opvoeding van [naam2] bij de vaders zal komen te liggen, acht het hof het aangewezen dat [naam2] wordt ingeschreven op de school die de voorkeur heeft van de vaders, te weten [de school1] . Overigens heeft de moeder geen inhoudelijke bezwaren tegen deze school geuit. Zoals door de rechtbank ook is overwogen, ligt de school qua afstand tussen de woonhuizen van partijen in. Een en ander maakt dat het hof met de rechtbank van oordeel is dat de vaders vervangende toestemming moet worden verleend om [naam2] op [de school1] in te schrijven.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 24 oktober 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.F. Veenstra, mr. C. Coster en mr. F. Menso, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 28 mei 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.