ECLI:NL:GHARL:2024:3675

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
21-005342-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontucht met minderjarig kind en bezit van kinderpornografische afbeeldingen; veroordeling voor mishandeling, belaging en bedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte werd vrijgesproken van de ontucht met zijn minderjarige kind en het bezit van kinderpornografische afbeeldingen. Het hof oordeelde dat de handelingen die op videobeelden zichtbaar waren, geen seksuele strekking hadden. De verdachte werd echter wel veroordeeld voor andere feiten, waaronder mishandeling, belaging en bedreiging van zijn levensgezel. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, maar het hof kwam tot een lagere straf. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 170 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 4.240,35 aan de benadeelde partij toegewezen. Het hof oordeelde dat de verdachte gedurende een lange periode ernstige inbreuken had gemaakt op de persoonlijke vrijheid en integriteit van de benadeelde partij, wat leidde tot de strafoplegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005342-21
Uitspraak d.d.: 22 mei 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 30 november 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-830044-20 en 18-254796-20, 18-830089-20, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag 1] 1987,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 mei 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot
  • veroordeling van verdachte voor alle hem tenlastegelegde feiten;
  • oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met daaraan verbonden als dadelijk uitvoerbare bijzondere voorwaarden een contact- en locatieverbod, met aftrek van de tijd waarin de bijzondere voorwaarden reeds dadelijk uitvoerbaar waren op grond van het vonnis van de rechtbank;
  • opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
  • volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] , te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • verbeurdverklaring van 6 inbeslaggenomen telefoons.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. C.E. Hok-A-Hin, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte voor alle hem tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met daaraan verbonden als dadelijk uitvoerbare bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, een contactverbod met [benadeelde] en een locatieverbod voor de plaats [plaats] .
De rechtbank heeft verder het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en 6 onder verdachte inbeslaggenomen telefoons verbeurd verklaard.
Voorts heeft de rechtbank (bij herstelvonnis van 7 december 2021) de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 3.740,35, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het op onderdelen tot een andere bewijsbeslissing en tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-830044-20:
1.
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2019 tot en met 31 januari 2020 te [plaats 1] , althans in Nederland, zijn levensgezel, althans een persoon, genaamd [benadeelde] , heeft mishandeld door die [benadeelde] te slaan, aan de haren te trekken, de keel dicht te knijpen, te bijten, te knijpen en/of met een oplader, althans een hard voorwerp, tegen het lichaam te slaan;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2019 tot en met 31 januari 2020 te [plaats 1] en/of te [plaats] , althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde] , door die [benadeelde] veelvuldig te bellen, te appen en/of zich veelvuldig bij/op en/of in de nabijheid van die [benadeelde] op te houden en/of die [benadeelde] te achtervolgen en/of door veelvuldig contact te zoeken met (een) vriendin(nen) en/of ex-partner van die [benadeelde] , met het oogmerk die [benadeelde] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2019 tot en met 31 januari 2020 te [plaats] en/of te [plaats 1] , althans in Nederland, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde] (een) app-bericht(en) te sturen met de tekst: "jij maakt een fout en ik vermoord jou" en/of "ik ga jou kapot maken";
4.
hij op of omstreeks 25 januari 2020 te [plaats 1] , althans in Nederland, opzettelijk [benadeelde] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door in een woning een/de enkel(s) van die [benadeelde] met tie-raps vast te binden aan zijn, verdachtes, enkels, althans aan zijn, verdachtes, lichaam en/of aldus die [benadeelde] belet heeft de woning te verlaten;
5.
hij op of omstreeks 4 januari 2020 te [plaats 1] , althans in Nederland, een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 in de zin van artikel 1 onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool of een gaspistool, van het merk Beretta, type 92, zijnde een vuurwapen en/of (bijbehorende) munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie III in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een hoeveelheid knalpatronen of kogelpatronen voorhanden heeft gehad;
Zaak met parketnummer 18-830089-20 (gevoegd):
1.
hij in de periode van 7 april 2019 tot en met 10 juli 2019 te [plaats 1] , althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2018, door
- de penis van die [slachtoffer] te betasten en/of te strelen en/of te trekken en/of
- de penis van die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, mond te plaatsen en/of te houden en/of (vervolgens) te zuigen en/of te likken aan die penis en/of
- de penis, althans het lichaam, van die [slachtoffer] te masseren;
2.
hij op of omstreeks de periode van 7 april 2019 tot en met 31 januari 2020 te [plaats 1] , althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) een of meer afbeeldingen, te weten (minstens) 20 (digitale) fotobestanden en/of 1 (digitaal) filmbestand, in elk geval een grote hoeveelheid op een 2-tal gegevensdragers heeft vervaardigd en/of verworven en/of in bezit heeft gehad, terwijl op die afbeelding(en) een of meer seksuele gedragingen zichtbaar was/waren, waarbij (telkens) een of meer personen die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had(den) bereikt, was/waren betrokken of schijnbaar was/waren betrokken welke voornoemde seksuele gedraging(en) - zakelijk weergegeven - bestond(en) uit: het met de mond/tong oraal penetreren van het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en/of het met de hand/vinger betasten en/of aanraken en/of strelen en/of trekken van de geslachtsdelen van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt Bestandsna(a)m(en): [bestandsnaam 1] , [bestandsnaam 2] en/of het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt en/of (waarna) door het camerastandpunt, de (onnatuurlijke) pose en/of de uitsnede van de afbeelding(en)/film(s) nadrukkelijk de (ontblote) geslachtsdelen en/of borsten en/of billen in beeld gebracht werden, (waarbij) de afbeelding(en)/film(s) (aldus) een onmiskenbaar seksuele strekking had(den) en/of strekte(n) tot seksuele prikkeling (waarbij) de afbeelding(en)/film(s) (aldus) een onmiskenbaar seksuele strekking had en/of strekte tot seksuele prikkeling, Bestandsnaam: [bestandsnaam 2] ;
Zaak met parketnummer 18-254796-20 (gevoegd):
1.
hij in of omstreeks de periode van 31 januari 2020 tot en met 15 september 2020 te [plaats 1] en/of te [plaats 2] en/of te [plaats 3] , althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde] , door die [benadeelde] veelvuldig te bellen, te appen/smsen en/of berichten via social media (Messenger) te sturen en/of zich veelvuldig bij/op en/of in de nabijheid van die [benadeelde] op te houden en/of die [benadeelde] te achtervolgen en/of door veelvuldig contact te zoeken met de familie (zus) van die [benadeelde] en/of met andere personen, met het oogmerk die [benadeelde] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Zaak met parketnummer 18-830089-20:
feit 1
Verdachte wordt onder feit 1 verweten dat hij ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn minderjarige zoontje. Van de verweten handelingen zijn videobeelden aangetroffen op de telefoon van verdachte. Het dossier bevat een proces-verbaal van bevindingen waarin deze handelingen zijn beschreven. Het hof heeft met instemming van de advocaat-generaal en de verdediging na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting de videobeelden met geluid in raadkamer bekeken. Verdachte heeft erkend dat hij de penis van zijn zoontje heeft aangeraakt met zijn handen en dat hij op diens penis een kusje heeft gegeven.
Het hof constateert dat op de videobeelden, anders dan in het proces-verbaal van bevindingen en in de tenlastelegging is beschreven, niet valt waar te nemen dat verdachte de penis van zijn zoontje in zijn, verdachtes, mond plaatst en/of vervolgens daaraan zuigt en/of likt. Voor de aan verdachte verweten orale handelingen bevat het dossier daarom geen bewijs.
Wel is op de videobeelden waarneembaar dat verdachte de penis van zijn zoontje met zijn handen aanraakt. Het hof is op basis van het beoordelen van de videobeelden, in combinatie met hetgeen verdachte daarover heeft verklaard, van oordeel dat de op de videobeelden zichtbare handelingen die verdachte met zijn zoontje heeft verricht iedere seksuele aard en strekking ontbeerden. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
feit 2
Onder feit 2 wordt verdachte, kortgezegd, verweten dat hij kinderpornografische afbeeldingen heeft vervaardigd en in bezit heeft gehad. Uit het dossier kan worden afgeleid dat op de telefoon van verdachte negentien fotobestanden en één videobestand zijn aangetroffen. Het betreft voor een deel afbeeldingen die verdachte zelf van zijn zoontje heeft gemaakt. Het hof heeft hiervoor ten aanzien van feit 1 overwogen dat de handelingen van verdachte met zijn zoontje iedere seksuele aard of strekking ontbeerden. Datzelfde heeft naar het oordeel van het hof mutatis mutandis te gelden voor de daarvan gemaakte afbeeldingen. Van afbeeldingen van een
seksuele gedragingals bedoeld in artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht is naar het oordeel van het hof daarom geen sprake.
Daarnaast zijn op de telefoon van verdachte afbeeldingen aangetroffen waarop kennelijk andere kinderen dan het zoontje van verdachte zijn afgebeeld. Verdachte heeft hierover verklaard dat het vermoedelijk om een filmpje gaat dat als “grappig bedoeld” aan hem is toegezonden. Nu het dossier slechts een summiere omschrijving van de betreffende afbeeldingen bevat - terwijl het hof in het onderhavige dossier met betrekking tot feit 1 heeft geconstateerd dat de beschrijving van de daarop betrekking hebbende videobeelden niet juist is - kan naar het oordeel van het hof niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat op deze afbeeldingen één of meer seksuele gedraging(en) is/zijn waar te nemen.
Het voorgaande brengt mee dat het hof verdachte ook van het onder 2 tenlastegelegde integraal zal vrijspreken, nu dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen.

Bewijsoverwegingen

Zaak met parketnummer 18-830044-20:
Verdachte heeft de in de zaak met parketnummer 18-830044-20 onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten grotendeels bekend en door of namens hem zijn geen verweren ten aanzien van deze feiten gevoerd. In combinatie met andere bewijsmiddelen in het dossier acht het hof deze feiten wettig en overtuigend bewezen.
Zaak met parketnummer 18-254796-20:
Verdachte wordt verweten dat hij [benadeelde] in de periode van 31 januari 2020 tot en met 15 september 2020 heeft belaagd.
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak van belaging in deze periode bepleit en daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verdachte en aangeefster in een toxische relatie waren verwikkeld, waarbij aangeefster in die periode zelf ook toenadering tot verdachte zocht. In die situatie waren de door verdachte gelegde contacten niet wederrechtelijk, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt dat verdachte bij onderhavig arrest wordt veroordeeld voor belaging van [benadeelde] in de periode direct voorafgaand aan 31 januari 2020 (van 1 september 2019 tot en met 31 januari 2020, zie parketnummer 18-830044-20, feit 2). Verdachte heeft op 30 januari 2020 een gesprek gevoerd met verbalisant [naam verbalisant] , waarin verdachte is uitgelegd dat [benadeelde] op geen enkele wijze contact wilde met verdachte. Aan verdachte is daarbij een zogenoemde stopbrief uitgereikt, die hij ook heeft ondertekend. Diezelfde avond bleek verdachte zich op te houden bij het politiebureau waar op dat moment de aangifte van [benadeelde] werd opgenomen. Verdachte is toen door verbalisant [naam verbalisant] nogmaals gewezen op de inhoud van de stopbrief alvorens zich van die locatie te verwijderen.
Uit het dossier volgt dat verdachte in de periode tussen 31 januari 2020 en 15 september 2015, ondanks voornoemde waarschuwingen, opzettelijk stelselmatig contact met [benadeelde] is blijven zoeken, zowel telefonisch als in persoon, terwijl verdachte op dat moment wist dat dat iedere vorm van contact met haar ongewenst was. Dat aangeefster daartoe mogelijk op momenten aanleiding heeft gegeven, doet naar het oordeel van het hof in het licht van voormelde omstandigheden geenszins af aan het wederrechtelijke karakter van de gedragingen van verdachte, te meer niet nu aangeefster daarover heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat verdachte soms zo ver ging dat zij zich gedwongen voelde om met hem mee te bewegen. Het hof acht het feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-830044-20 onder 1, 2, 3, 4 en 5 en in de zaak met parketnummer 18-254796-20 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 18-830044-20:
1.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 mei 2019 tot en met 31 januari 2020 te [plaats 1] , zijn levensgezel, genaamd [benadeelde] , heeft mishandeld door die [benadeelde] te slaan, aan de haren te trekken, de keel dicht te knijpen, te knijpen en met een oplader tegen het lichaam te slaan;
2.
hij in de periode van 1 september 2019 tot en met 31 januari 2020 te [plaats 1] , wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde] , door die [benadeelde] veelvuldig te bellen, te appen en zich veelvuldig in de nabijheid van die [benadeelde] op te houden en die [benadeelde] te achtervolgen en door veelvuldig contact te zoeken met (een) vriendin(nen) en ex-partner van die [benadeelde] , met het oogmerk die [benadeelde] , te dwingen te dulden en/of vrees aan te jagen;
3.
hij in de periode van 1 mei 2019 tot en met 31 januari 2020 te [plaats 1] , [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde] (een) app-bericht(en) te sturen met de tekst: "jij maakt een fout en ik vermoord jou" en "ik ga jou kapot maken";
4.
hij op 25 januari 2020 te [plaats 1] , opzettelijk [benadeelde] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, door in een woning een enkel van die [benadeelde] met tie wraps vast te binden aan zijn, verdachtes, enkel, en aldus die [benadeelde] belet heeft de woning te verlaten;
5.
hij op 4 januari 2020 te [plaats 1] , een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 in de zin van artikel 1 onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool of een gaspistool, van het merk Beretta, type 92, zijnde een vuurwapen en bijbehorende munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie III in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een hoeveelheid knalpatronen of kogelpatronen voorhanden heeft gehad;
Zaak met parketnummer 18-254796-20 (gevoegd):
1.
hij in de periode van 31 januari 2020 tot en met 15 september 2020 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde] , door die [benadeelde] veelvuldig te bellen, te appen/smsen en berichten via social media (Messenger) te sturen en zich veelvuldig in de nabijheid van die [benadeelde] op te houden en die [benadeelde] te achtervolgen, met het oogmerk die [benadeelde] , te dwingen iets te dulden en/of vrees aan te jagen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-830044-20 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 18-830044-20 onder 2 en in de zaak met parketnummer 18-254796-20 bewezenverklaarde levert op:
telkens:
belaging.
Het in de zaak met parketnummer 18-830044-20 onder 3 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 18-830044-20 onder 4 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven.
Het in de zaak met parketnummer 18-830044-20 onder 5 bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het vuurwapen:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en, ten aanzien van de munitie:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling, belaging, wederrechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging van telkens [benadeelde] , met wie hij een relatie heeft gehad. Het betreft een geheel aan ernstige feiten in de relationele sfeer in een periode van ongeveer anderhalf jaar tijd. Verdachte heeft gedurende die periode een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid en lichamelijke integriteit van [benadeelde] . Verdachte heeft gedurende een lange periode aangeefster belaagd met berichten en telefoontjes en zocht daarnaast ook mensen uit haar directe omgeving op om via hen met haar in contact te komen. Hij volgde aangeefster, stapte bij haar in de auto en sprak haar aan op straat of in de supermarkt. Het hof acht het zeer kwalijk dat hij aangeefster daarbij ook bedreigd heeft, waardoor aangeefster het gevoel had te moeten toegeven aan de wensen van verdachte. De belaging en mishandeling hebben een zeer grote indruk op aangeefster gemaakt, zij heeft hiervan veel hinder ondervonden en ging hier emotioneel zwaar onder gebukt, zo blijkt uit de slachtofferverklaring. Dat aangeefster kennelijk zelf ook enige tijd moeite heeft gehad om los te komen van verdachte, ziet het hof als iets waaraan verdachte door zijn gedrag - in elk geval mede - debet is geweest. Dit doet aan de strafwaardigheid dus niet af. Naast de reeds besproken feiten heeft verdachte tevens een vuurwapen met munitie voorhanden gehad.
Het hof heeft gelet op een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 8 april 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor misdrijven is veroordeeld. Verder heeft het hof gelet op Pro Justitia rapportages, opgesteld op 12 mei 2021 door [naam 1] , forensisch psychiater, en op 10 augustus 2020 door [naam 2] , klinisch psycholoog. Uit deze rapporten komt kort gezegd naar voren dat verdachte op een laagbegaafd niveau functioneert, maar dat bij hem geen sprake is van een psychische stoornis. Er is op grond van deze rapporten geen aanleiding om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De reclassering heeft in haar rapport van 9 september 2020 geadviseerd om verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en daaraan de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en ambulante behandeling te verbinden. De rechtbank heeft deze bijzondere voorwaarden, samen met een contact- en locatieverbod, bij vonnis van 30 november 2021 aan verdachte opgelegd en dadelijk uitvoerbaar verklaard. In dat kader heeft verdachte behandeling ondergaan en afgerond en voert hij thans nog periodiek gesprekken met de reclassering.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de behandeling en het contact met de reclassering hem goed hebben gedaan. De reclassering heeft laten weten dat verdere voortzetting van de meldplicht wat hen betreft niet nodig is.
Verdachte heeft verder ter terechtzitting verklaard dat hij geen bezwaar heeft tegen oplegging van een contact- en locatieverbod.
Nu het hof verdachte vrijspreekt van ontucht en van het vervaardigen en in bezit hebben van kinderporno, komt het hof tot een strafoplegging die aanzienlijk lager is dan de straf die door de rechtbank is opgelegd en in hoger beroep door de advocaat-generaal is gevorderd. Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, is het hof van oordeel dat ook ten aanzien van de thans bewezenverklaarde feiten niet kan worden volstaan met een andere dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof is van oordeel dat hernieuwde detentie in het belang van verdachte noch in het belang van de samenleving zou zijn, in aanmerking genomen dat de feiten dateren van 2019/2020 en verdachte sindsdien niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen, behandeling heeft ondergaan en thans op positieve wijze invulling lijkt te geven aan zijn sociaal en maatschappelijk leven. Het hof zal daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van gelijke duur aan het voorarrest en dat combineren met een voorwaardelijk strafdeel om verdachte ervan te weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
Het hof acht, alles afwegend, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 170 dagen passend en geboden. Daarvan zal het hof 120 dagen voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van drie jaren en met daaraan verbonden als bijzondere voorwaarden een contactverbod met [benadeelde] en een locatieverbod voor de plaats [plaats] . Op deze proeftijd dient de periode gedurende welke deze bijzondere voorwaarden reeds dadelijk uitvoerbaar waren, te weten 913 dagen, in mindering te worden gebracht.
Om voldoende recht te doen aan de aard en ernst van de feiten zal het hof daarnaast een taakstraf opleggen van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Het hof zal voorts de door de rechtbank gelaste dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden opheffen en zelf niet opnieuw de dadelijke uitvoerbaarheid bevelen, nu aan de wettelijke voorwaarden daarvoor thans niet is voldaan.

Beslag

Het hof zal de onder verdachte inbeslaggenomen telefoontoestellen waarmee de bewezenverklaarde belaging telkens is begaan, verbeurd verklaren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 11.740,35. Voorts is verzocht verdachte te veroordelen in de proceskosten à € 91,33. De vordering is bij het (herstel)vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.740,35. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-254796-20 bewezenverklaarde en in de zaak met parketnummer 18-830044-20 onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van
€ 1.740,35.
Naar het oordeel van het hof is verder voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Het hof zal gebruik maken van zijn schattingsbevoegdheid en schat de hoogte van deze immateriële schade op € 2.500,-.
Het hof acht verdachte derhalve aansprakelijk tot een bedrag van in totaal € 4.240,35.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden en de vordering zal tot dat bedrag worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden. De vordering zal voor het overige daarom worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof zal verder de als proceskosten opgevoerde reiskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, toewijzen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 33, 33a, 36f, 57, 282, 285, 285b, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-830089-20 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-830044-20 onder 1, 2, 3, 4 en 5 en in de zaak met parketnummer 18-254796-20 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-830044-20 onder 1, 2, 3, 4 en 5 en in de zaak met parketnummer 18-254796-20 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
170 (honderdzeventig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
120 (honderdtwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat de verdachte gedurende de volledige proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde] , geboren op [geboortedag 3] 1977, zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • dat het de verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is zich te bevinden in de plaats [plaats] .
Bepaalt dat de tijd gedurende welke de bijzondere voorwaarden op grond van het vonnis van de rechtbank dadelijk uitvoerbaar waren, te weten een periode van 913 dagen, in mindering wordt gebracht op de proeftijd.
Heft op de door de rechtbank bevolen dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurd de op de beslaglijst vermelde goederen onder 1 tot en met 6, te weten:
STK mobiele telefoon, Apple IPHONE, 1234223
1 STK mobiele telefoon, kl: zwart SAMSUNG 1223422
1 STK mobiele telefoon, kl: wit IPHONE 1237926
1 STK mobiele telefoon, kl: zwart SAMSUNG 1237928
1 STK mobiele telefoon, kl: wit IPHONE 4S 1237924
1 STK mobiele telefoon, kl: zwart SAMSUNG GALAXY 1237929

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-254796-20 bewezenverklaarde en in de zaak met parketnummer 18-830044-20 onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.240,35 (vierduizend tweehonderdveertig euro en vijfendertig cent) bestaande uit
€ 1.740,35 (duizend zevenhonderdveertig euro en vijfendertig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
91,33 (eenennegentig euro en drieëndertig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-254796-20 bewezenverklaarde en in de zaak met parketnummer 18-830044-20 onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.240,35 (vierduizend tweehonderdveertig euro en vijfendertig cent) bestaande uit € 1.740,35 (duizend zevenhonderdveertig euro en vijfendertig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 52 (tweeënvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 mei 2019.
Aldus gewezen door
mr. M.C. van Linde, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier,
en op 22 mei 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Buiten staat
Mr. R.R.H. Laurens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.