ECLI:NL:GHARL:2024:3641

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
200.335.182/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en vakantieregeling in het kader van co-ouderschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling en vakantieregeling van een minderjarige, geboren in 2014, wiens ouders in een co-ouderschapsregeling zijn verwikkeld. De vader en moeder zijn gezamenlijk belast met het gezag over hun kind, dat zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft. De vader verzocht om wijziging van de zorgregeling, zodat hun kind in de even weken van woensdag tot vrijdag en in de oneven weken van donderdag tot zondag bij hem verblijft. De moeder voerde verweer en stelde dat de huidige regeling in het belang van het kind is, omdat deze al goed functioneert. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Overijssel, steunde de vader in zijn verzoek om een extra zondag bij de vader. Het hof oordeelde dat het in het belang van het kind is om de zorgverdeling te wijzigen, zodat de vader in de even weken een heel weekend met het kind kan doorbrengen. De moeder's verzoek om wijziging van de vakantie- en feestdagenregeling werd afgewezen, omdat de huidige regeling al in uitvoering is en geen onoverkomelijke problemen vertoont. Het hof benadrukte het belang van samenwerking tussen de ouders en het vermijden van spanningen voor het welzijn van het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.335.182
(zaaknummer rechtbank Overijssel 297893)
beschikking van 30 mei 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.G. Baan te Almelo,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.V.S. Cassese te Almelo;
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo,
verweerster in het principaal en in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 1 september 2023, uitgesproken onder zaaknummer 297893 (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 1 december 2023;
- het verweerschrift van de GI;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties van de moeder;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de vader; en
- een journaalbericht van mr. Baan van 27 maart 2024 met een productie.
2.2
Op 12 april 2024 heeft mr. Cassese een journaalbericht ingediend met een brief van de moeder. In de brief geeft de moeder een toelichting op de door haar verzochte vakantie- en feestdagenregeling, reageert zij op de door de vader in het beroepschrift verzochte zorgregeling en op het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de vader. Dit is in strijd met de twee-conclusie-regel. [1] De twee-conclusie-regel houdt in dat de partij die hoger beroep instelt alle stellingen in het beroepschrift moet aanvoeren en dat degene die verweer voert dat in het verweerschrift moet doen. Als er incidenteel hoger beroep wordt ingesteld, is de twee-conclusie-regel ook van toepassing. De moeder had dus al haar stellingen in haar verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep moeten opnemen. In de brief van 12 april 2024 geeft de moeder een extra schriftelijke toelichting, waarvoor gezien de twee-conclusie-regel geen plaats is. Het hof heeft daarom op de mondelinge behandeling beslist dat deze brief buiten beschouwing wordt gelaten.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 23 april 2024 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door mr. M.A. Schuring als waarnemer van mr. Baan;
- de moeder, bijgestaan door mr. Cassese; en
- twee vertegenwoordigers van de GI.
De raad voor de kinderbescherming heeft zich afgemeld voor de mondelinge behandeling.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , die is geboren [in] 2014 in [plaats1] . De vader en de moeder zijn samen met het gezag belast. [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder. Er geldt een co-ouderschapsregeling.
3.2
[de minderjarige] is onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 10 oktober 2024.
3.3
De kinderrechter in de rechtbank Overijssel heeft bij beschikking van 4 april 2022 een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling) vastgesteld waarbij [de minderjarige] in de even weken van woensdag 12.30 uur tot vrijdag 17.30 uur en in de ene oneven week van donderdag 15.00 uur tot zondag 17.30 uur en in de andere oneven week van donderdag 15.00 uur tot zaterdag 17.30 uur bij de vader is.
3.4
De GI heeft op grond van artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (BW) de rechtbank verzocht om deze zorgregeling te wijzigen in lijn met een door de ouders opgesteld concept ouderschapsplan. Beide ouders hebben verweer gevoerd en ieder voor zich aan de rechtbank een concept-ouderschapsplan in het geding gebracht met voorstellen voor de zorgregeling.
3.5
De rechtbank heeft het verzoek van de GI tot wijziging van de reguliere zorg- en contactregeling zoals die is vastgelegd in de beschikking van 4 april 2022 afgewezen en aanvullend een verdeling van de feest- en vakantiedagen vastgesteld.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is het niet eens met de beslissing over de zorgregeling. Hij verzoekt het hof –na vermeerdering van zijn verzoek – de bestreden beschikking, voor zover daarin het verzoek tot wijziging van de zorgregeling is afgewezen, te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
- zijn verzoeken zoals aan de rechtbank gedaan alsnog toe te wijzen en te bepalen dat [de minderjarige] in de even weken van woensdag 12.30 uur tot vrijdag 17.30 uur en in de oneven weken van donderdag 15.00 uur tot maandag naar school bij de vader verblijft.
- kosten rechtens.
4.2
De moeder voert verweer tegen het verzoek van de vader. Zij is het op haar beurt niet (volledig) eens met de beslissing over de verdeling van de vakanties en feestdagen. Zij verzoekt het hof om de bestreden beschikking voor dat deel te vernietigen en, opnieuw beschikkende, een andere verdeling vast te stellen. Ook vraagt zij het hof een beslissing te nemen over sportdeelname van [de minderjarige] en het uitwisselen van medische informatie tussen de ouders.
4.3
De vader voert verweer en vraagt het hof het verzoek van de moeder af te wijzen.
4.4
De GI vraagt het hof om het verzoek van de vader voor zover toe te wijzen dat [de minderjarige] in de oneven weken ook op zondag bij de vader verblijft, en de bestreden beschikking voor het overige in stand te houden.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:265g lid 1 BW kan de rechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling over de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
De zorgregeling
Wat vindt de vader?
5.2
Op grond van de beschikking van de rechtbank van 4 april 2022 is [de minderjarige] maar één zondag in de vier weken bij de vader. De vader is het hier niet mee eens. Gelet op het co-ouderschap zoals dat er feitelijk is moet er volgens hem een gelijke verdeling zijn waarbij [de minderjarige] twee zondagen per vier weken bij hem is en de andere twee bij de moeder. Er ontstaat dan meer evenwicht tussen de ouders. Dit is ook in lijn met het advies dat de raad voor de kinderbescherming eerder gaf, aldus de vader. De vader vindt het belangrijk om een heel weekend met [de minderjarige] te kunnen zijn. Juist op de zondagen kan de vader een-op-een activiteiten met [de minderjarige] ondernemen. Op weekdagen werkt de vader namelijk op zijn boerderij.
Op de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vader toegevoegd (en het verzoek van de vader overeenkomstig aangevuld) dat het voor [de minderjarige] fijn zou zijn als hij tot maandagochtend bij de vader is. Dan kan de vader hem naar school brengen en haalt de moeder hem van school op. Er is dan zo min mogelijk contact tussen de ouders, zodat [de minderjarige] minder meekrijgt van de spanningen tussen de ouders.
Wat vindt de moeder?
5.3
De moeder voert aan dat het niet in het belang van [de minderjarige] is om de zorgregeling te wijzigen. [de minderjarige] is gewend aan de huidige zorgregeling en hij vindt deze regeling goed. Hij wil niet dat deze wijzigt. Het raadsrapport waar de vader naar verwijst is gedateerd.
In de geldende zorgregeling heeft de vader al heel veel tijd met [de minderjarige] , maar hij maakt daar geen gebruik van; hij laat de zorg nu al over aan zijn moeder. Uitbreiding naar een extra zondag heeft geen zin, omdat de vader dan ook op de boerderij moet werken en geen tijd heeft voor [de minderjarige] . Voor de vader staat de boerderij centraal. De vader stimuleert [de minderjarige] niet om zich breder te ontwikkelen, door hem bijvoorbeeld huiswerk te laten maken en naar sport te laten gaan. De moeder doet dat wel. De moeder staat alleen voor de noodzakelijke opvoedingstaken, aangezien de vader hierin geen enkele verantwoordelijkheid neemt. Een nóg verdere uitbreiding van de zorgregeling naar de maandag is ook niet in het belang van [de minderjarige] , omdat zijn spullen dan op maandag via school moeten worden overgedragen. Verder is de communicatie tussen de ouders slecht, zodat ook om die reden uitbreiding van de zorgregeling niet in het belang van [de minderjarige] is.
Wat vindt de GI?
5.4
De GI voert aan dat zij hoopte dat met de uitspraak van de kinderrechter een belangrijk strijdpunt tussen de vader en de moeder zou zijn opgelost, omdat het voor [de minderjarige] belangrijk is dat er rust en duidelijkheid is. Met het indienen van het hoger beroep is de vader verdergegaan met de strijd. Het is in het belang van [de minderjarige] dat dit conflict wordt beëindigd.
[de minderjarige] heeft het zowel bij de vader als bij de moeder naar zijn zin. Hij heeft wel last van de onderlinge strijd die de ouders (blijven) voeren. Door voortschrijdend inzicht en om in het belang van [de minderjarige] het conflict te doorbreken, komt de GI tot de conclusie dat het toekennen van een extra zondag bij de vader [de minderjarige] niet zal schaden.
Op de mondelinge behandeling heeft de GI aan het hof verteld dat zij zich over het door de vader verzochte wisselmoment op maandag niet wil uitlaten.
Wat vindt het hof?
5.5
Het hof vindt het in het belang van [de minderjarige] dat hij in alle oneven weken op zondag bij de vader is. De GI heeft op de mondelinge behandeling aan het hof verteld dat [de minderjarige] nu (nog) loyaal is naar beide ouders, maar dat hij een loyaliteitsconflict kan ontwikkelen. De GI vindt het noodzakelijk om dit te monitoren en zo nodig hierop actie te ondernemen. De GI heeft een psycholoog bereid gevonden om halfjaarlijks met [de minderjarige] te praten. Vanuit de achtergrond van dit (sluimerende) loyaliteitsconflict vindt het hof het in het belang van [de minderjarige] dat er een evenredige zorgverdeling tussen de ouders is, waarbij [de minderjarige] in de even weken van woensdag 12.30 uur tot vrijdag 17.30 uur bij de vader verblijft en in de oneven weken van donderdag 15.00 uur tot zondag 17.30 uur. Deze regeling is voor [de minderjarige] en de vader verder van belang, omdat zij dan om de week een heel weekend met elkaar kunnen doorbrengen en activiteiten met elkaar kunnen ondernemen waar doordeweeks geen tijd voor is. Zoals de GI op de mondelinge behandeling aan het hof heeft verteld, is de opvoedingsomgeving bij zowel de moeder als bij de vader goed genoeg, zodat dat niet in de weg staat aan deze uitbreiding.
De door de vader verzochte uitbreiding van de zorgregeling waarbij hij [de minderjarige] op maandag naar school brengt, wijst het hof af. Het hof is van oordeel dat dit niet past bij een gelijke verdeling van de zorg voor [de minderjarige] , zoals hiervoor overwogen. Het hof vindt het overigens wel zorgelijk dat er tussen de ouders zodanig veel spanning is dat zij tijdens de overdrachten (nagenoeg) geen woord met elkaar is wisselen. [de minderjarige] heeft tegen de GZ psycholoog
[naam1] van [naam2] verteld dat hij graag niets van de spanningen tussen zijn ouders wil merken. Het hof geeft aan de ouders mee dat het in hun handen ligt om dit voor [de minderjarige] te bewerkstelligen. Het is de verantwoordelijkheid van beide ouders dat het goed blijft gaan met [de minderjarige] .
De moeder heeft gesteld dat [de minderjarige] niet wil dat de zorgregeling wijzigt. Dit staat ook in het plan van aanpak van de GI van 5 december 2023. [de minderjarige] heeft daarentegen in het gesprek van 3 februari 2024 aan [naam1] van [naam2] verteld dat hij graag wil dat de dagen, en zeker de zondagen, eerlijk verdeeld worden. Of [de minderjarige] van mening is veranderd of zich verschillend uit, is voor het hof niet vast te stellen. In ieder geval blijkt hier volgens het hof overduidelijk uit dat [de minderjarige] het moeilijk heeft met de ontstane situatie. Wanneer het aandeel van beide ouders in de verdeling van de zorgtaken voor wat betreft de invulling van de dagen gelijk is, hoeft [de minderjarige] zich daar verder geen zorgen meer over te maken.
De vakantie- en feestdagenregeling
Wat vindt de moeder?
5.6
De moeder is het niet eens met de vakantie- en feestdagenregeling. Zij verzoekt het hof daarom een andere regeling vast te stellen. Bij deze vakantie- en feestdagenregeling heeft de vader niet minder omgang tijdens de schoolvakanties en feestdagen, maar vindt de omgang van een ouder tijdens de schoolvakanties en feestdagen zoveel mogelijk plaats aansluitend aan de omgangsweekenden van de betreffende ouder, aldus de moeder. Er zouden dan minder wisselingen (en discussies tussen partijen) plaatsvinden, waardoor voor zowel [de minderjarige] als partijen meer rust ontstaat.
Wat vindt de vader?
5.7
De vader voert aan dat er geen reden is om de vakantie- en feestdagenregeling aan te passen. De moeder verzoekt een regeling die doorloopt tot 2032 wanneer [de minderjarige] 18 jaar wordt. De vader vindt het niet zinvol om een specifieke (tot op de dag nauwkeurige) regeling voor zo’n lange periode vast te stellen, nu [de minderjarige] naarmate hij ouder wordt ook zelf activiteiten zal ondernemen in de vakanties en op feestdagen. De door de moeder verzochte regeling zal alleen maar meer onduidelijkheid en problemen geven, aldus de vader.
Wat vindt de GI?
5.8
De GI heeft op de mondelinge behandeling gezegd geen mening te willen geven over de door de moeder verzochte wijzigingen in de feestdagen- en vakantieregeling.
Wat vindt het hof?
5.9
Het hof zal het verzoek van de moeder afwijzen. Op de mondelinge behandeling heeft de vader aan het hof verteld dat de vakantie- en feestdagenregeling die in de bestreden beschikking is opgenomen, al wordt uitgevoerd. Het hof begrijpt dat – zoals de moeder stelt – aan (de uitvoering van) deze regeling haken en ogen zitten, maar die zullen er aan iedere regeling zitten. Iedere regeling vergt een mate van overleg tussen de ouders zowel door het ouder worden van [de minderjarige] als door onvoorziene en wijzigende omstandigheden. Uit wat de moeder verder heeft gesteld en ook anderszins, is het hof niet gebleken dat de door de rechtbank vastgestelde regeling niet in het belang van [de minderjarige] is.
De overige verzoeken
Wat vindt de moeder?
5.1
De moeder verzoekt het hof een beslissing te nemen over sportdeelname van [de minderjarige] en (de wijze van) uitwisselen van medische informatie tussen de ouders.
Wat vindt de vader?
5.11
De vader voert aan dat de ouders in het kader van het gezamenlijk gezag samen moeten overleggen over de deelname van [de minderjarige] aan sport, deelname aan activiteiten en medische aangelegenheden. Het is voor het hof rechtens niet mogelijk om daarover te oordelen, aldus de vader.
Wat vindt het hof?
5.11
Het hof zal de verzoeken van de moeder afwijzen. De wet biedt geen ruimte voor (toewijzing van) dit soort (specifieke) verzoeken.

6.De slotsom

in het principaal hoger beroep
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover het onderdeel 6.1 van de beslissing betreft, vernietigen en beslissen als volgt.
in het incidenteel hoger beroep
6.2
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en beslissen als volgt.
in het principaal en het incidenteel hoger beroep
6.3
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, omdat partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt onderdeel 6.1 van de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 1 september 2023, voor zover daarin het verzoek tot wijziging van zorgregeling die is vastgelegd in de beschikking van 4 april 2022 is afgewezen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van 4 april 2022 voor zover het onderdeel 4.3 betreft en verdeelt de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder aldus dat [de minderjarige] in de even weken van woensdag 12.30 uur tot vrijdag 17.30 uur en in de oneven weken van donderdag 15.00 uur tot zondag 17.30 uur bij de vader verblijft;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, M.P. den Hollander en A.T. Bol, bijgestaan door de griffier, en is op 30 mei 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Zie artikel 347 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering