ECLI:NL:GHARL:2024:3601

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
200.335.023/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding ontruiming huurwoning en geldvorderingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, aangeduid als [de huurder], had hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling tot ontruiming van de door hem gehuurde woning en de toewijzing van geldvorderingen aan de verhuurder, Stichting Lefier. De voorzieningenrechter had de huurder veroordeeld tot ontruiming en had een deel van de geldvorderingen toegewezen, waaronder kosten voor ongediertebestrijding en deurwaarderskosten. De huurder betwistte de toewijsbaarheid van deze geldvorderingen, stellende dat deze niet spoedeisend waren en dat de rechter niet had getoetst of de vorderingen door de bodemrechter zouden worden toegewezen. Het hof oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde, omdat de vorderingen van Lefier voldoende aannemelijk waren en er sprake was van spoedeisend belang. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelde de huurder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor huurders om hun verplichtingen na te komen en de gevolgen van verzuim in huurrelaties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.335.023/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 10643242
arrest in kort geding van 28 mei 2024
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de voorzieningenrechter optrad als gedaagde,
hierna:
[de huurder],
advocaat: mr. E.Tj. van Dalen te Groningen,
tegen
Stichting Lefier,
die is gevestigd in Groningen
en bij de voorzieningenrechter optrad als eiseres,
hierna:
Lefier,
advocaat: mr. I. van Ast te Heerenveen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[de huurder] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in kort geding dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op
18 oktober 2023 [1] tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep
blijkt uit:
• de dagvaarding in hoger beroep;
• de memorie van grieven;
• de memorie van antwoord;
• de akte uitlating producties van [de huurder] .

2.De kern van de zaak

2.1
De voorzieningenrechter heeft [de huurder] in kort geding veroordeeld tot ontruiming van de door hem van Lefier gehuurde woning en een deel van de door Lefier gevorderde geldbedragen toegewezen.
2.2
[de huurder] heeft daarna zelf de huur opgezegd en zich dus neergelegd bij de ontruiming. Hij vindt echter dat de rechter hem niet in kort geding had mogen veroordelen tot betaling, omdat geldvorderingen in de regel niet spoedeisend zijn. Bovendien heeft de voorzieningenrechter niet getoetst of die vorderingen vrijwel zeker door de bodemrechter zouden worden toegewezen.
2.3
De bedoeling van het hoger beroep is dat de toegewezen bedragen voor vlooienbestrijding, de deurwaarderskosten voor het verslag (proces-verbaal) van binnentreden van de woning en voor buitengerechtelijke kosten alsnog worden afgewezen. Ook vindt [de huurder] dat hij ten onrechte in de proceskosten is veroordeeld.

3.Het oordeel van het hof

inleiding
3.1
Het hof zal oordelen dat het hoger beroep niet slaagt. Dat wordt hierna uitgelegd, nadat eerst de feiten zijn vastgesteld.
de feiten
3.2
[de huurder] huurde van Lefier een portiekwoning. Omwonenden klaagden over overlast door vlooien, veroorzaakt door de kat van [de huurder] . Hoewel [de huurder] daarop verschillende keren door Lefier is aangesproken en aangeschreven, heeft hij niets gedaan ter bestrijding. Een door Lefier ingeschakelde ongediertebestrijder heeft in het portiek vastgesteld dat de bron van de vlooienplaag bij [de huurder] ligt. Ook waren er zorgen over de brandveiligheid in verband met rook in het gehuurde en ongeoorloofde werkzaamheden aan de elektriciteitsmeter.
3.3
Lefier heeft [de huurder] geschreven dat zij op 20 juni 2023 de woning wilde inspecteren op het punt van brandveiligheid en op 22 juni 2023 met een ongediertebestrijder wilde komen. [de huurder] heeft beide keren de deur niet opengedaan.
[de huurder] deed ook de deur niet open toen Lefier, na een telefoongesprek met [de huurder] , vanwege de mogelijk brandgevaarlijke situatie op 7 juli 2023 onder begeleiding van de politie aan de deur kwam, samen met een medewerker van Enexis.
Lefier kondigde daarop schriftelijk juridische stappen aan. In haar brief van 25 juli 2023 schreef zij dat zij in een procedure zou verzoeken om op zijn kosten ongedierte te bestrijden en herstelwerkzaamheden uit te voeren, omdat hij tekortschiet in zijn huurdersonderhoud. [de huurder] kreeg nog zeven dagen de tijd om contact op te nemen voor een afspraak over inspectie van de woning en ongediertebestrijding door Lefier, anders is hij in verzuim en ontvangt hij een dagvaarding waarbij ook aanspraak wordt gemaakt op buitengerechtelijke kosten.
[de huurder] heeft hier niet op gereageerd.
3.4
Op 2 augustus 2023 heeft de rechter, op verzoek van de officier van justitie, een zorgmachtiging verleend. [de huurder] verblijft sinds 10 augustus 2023 in een kliniek in het kader van verplichte zorg.
3.5
Lefier startte een kortgedingprocedure tegen [de huurder] waarin zij onder meer vorderde dat zij het gehuurde mocht inspecteren en de vlooien mocht bestrijden. De zitting werd uitgesteld in verband met verhindering van de toenmalige advocaat van [de huurder] , waarna Lefier van de burgemeester een machtiging kreeg tot binnentreden van de woning om ter opheffing van strijdigheden met de Woningwet, het Bouwbesluit 2012 en andere bepalingen van het omgevingsrecht, de ongedierteplaag te bestrijden, op voorwaarde dat Lefier vergezeld werd door een deurwaarder die moest toezien en verslag moest doen.
3.6
Op 22 augustus 2023 heeft Lefier op basis van genoemde machtiging de woning betreden, met een deurwaarder en de ongediertebestrijder. In het proces-verbaal van binnentreden heeft de deurwaarder vermeld (en met foto’s geïllustreerd) dat de woning geheel bezaaid was met onder andere afval en dat er een hygiëneprobleem is. Er bevonden zich uitwerpselen van katten en bij het binnentreden werd men besprongen door wat de ongediertebestrijder kwalificeerde als vlooien.
3.7
Lefier heeft € 1.600,- betaald voor het bestrijden van de vlooienplaag en € 490,05 voor de werkzaamheden van de deurwaarder.
3.8
Onder intrekking van de eerdere dagvaarding heeft Lefier een nieuwe dagvaarding uitgebracht waarin zij in kort geding onder meer ontruiming eiste en betaling van de twee hiervoor in 3.7 vermelde posten, enkele andere posten en buitengerechtelijke kosten.
De ontruiming en de onder 3.7 vermelde kosten zijn toegewezen, evenals de buitengerechtelijke kosten. De overige gevorderde bedragen zijn afgewezen. In hoger beroep gaat het [de huurder] alleen om de veroordelingen tot betaling.
het toetsingskader voor geldvorderingen in kort geding
3.9
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient de vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. De rechter in kort geding moet onderzoeken:
a. of het bestaan van een vordering voldoende aannemelijk is;
b. of daarnaast sprake is van feiten of omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist;
c. of in de afweging van belangen het restitutierisico bijdraagt aan weigering van de voorziening.
[de huurder] geeft zelf aan dat criterium c. in deze zaak geen rol speelt.
3.10 “
Indien de vordering in hoge mate aannemelijk is, niet serieus te betwisten valt of zelfs vaststaat, dan is er steeds minder reden om eisen te stellen aan de (spoedeisende) belangen van de crediteur bij betaling op korte termijn of aan de belangen van de debiteur ten aanzien van het restitutierisico”, aldus Asser-Boonekamp [2] .
Het hof zal hierna eerst ingaan op de aannemelijkheid van de vorderingen en daarna op het spoedeisend belang.
de kosten van vlooienbestrijding
3.11
Tegen de in hoger beroep overgelegde rekening voor vlooienbestrijding heeft [de huurder] aangevoerd dat hij betwist dat er vlooien in zijn woning waren, dat hij de deskundigheid van de ongediertebestrijder betwist, dat hij niet in gebreke is gesteld en dat de bestrijding wellicht goedkoper had gekund.
De betwisting van de aanwezigheid van vlooien in de woning, de deskundigheid van de ongediertebestrijder en de redelijkheid van de rekening is geheel ongemotiveerd en daaraan gaat het hof voorbij.
Mede ter voorkoming van dat ongedierte was [de huurder] verplicht tot schoonhouden van het gehuurde, zoals in artikel 6.2.6 van de toepasselijke huurvoorwaarden staat en ook uit volgt uit het bepaalde sub p. en r. in de bijlage bij het Besluit kleine herstellingen, bedoeld in de artikelen 7:217 en 240 BW.
Onjuist is dat dat [de huurder] niet in verzuim zou verkeren. Met de onder 3.3 vermelde brief van 25 juli 2023 is hij in gebreke gesteld en heeft hij nog enkele dagen gekregen om vrijwillig mee te werken. Die periode heeft [de huurder] ongebruikt voorbij laten gaan, zodat het verzuim is ingetreden.
De juistheid van de vordering is dan ook in dit kort geding in hoge mate aannemelijk.
de kosten van de deurwaarder in verband met binnentreden van de woning
3.12
De deurwaarder heeft onderaan zijn proces-verbaal van het binnentreden op 22 augustus 2023 zijn kosten gespecificeerd (exploot plus btw samen € 490,05).
Volgens [de huurder] dient Lefier deze kosten, als opdrachtgever, te betalen en [de huurder] ziet geen grondslag voor verhaal, terwijl tevoren ook geen overleg met hem is gevoerd.
[de huurder] miskent daarmee dat hij, door niet vrijwillig toegang te geven voor bestrijding van ongedierte, Lefier heeft genoodzaakt tot het vragen van de machtiging om te mogen binnentreden zonder zijn toestemming. Die machtiging is verleend onder voorwaarde van aanwezigheid van de deurwaarder en een door hem op te maken verslag.
Lefier heeft ook voldoende toegelicht waarom zij niet met bestrijding kon wachten: de vlooienplaag breidde zich uit in het portiek en omwonenden klaagden over ernstige hinder en vlooienbeten. Daarnaast zou dit reden voor huurverlaging kunnen worden.
Het hof acht [de huurder] voor de deurwaarderskosten aansprakelijk omdat deze noodzakelijk waren om tot betreden van de woning en vervolgens bestrijding van ongedierte over te gaan.
Ook de juistheid van deze vordering kan in redelijkheid nauwelijks betwist worden.
de buitengerechtelijke kosten
3.13
Volgens [de huurder] hoort het schrijven van “dit soort brieven” tot de normale taak van Lefier en mag zij daarvoor geen kosten rekenen. Die kosten vindt hij bovendien disproportioneel.
Het hof deelt deze opinie niet. Een huurder dient zijn verplichtingen na te komen. In dit geval heeft Lefier hem daar meer dan eens op moeten wijzen en heeft zij uiteindelijk, in de brief van 25 juli 2023, verschuldigdheid van buitengerechtelijke kosten aangezegd. Daarbij doet Lefier een beroep op artikel 6:96 lid 2 onder c BW (redelijke kosten ter voldoening buiten rechte) en zij heeft de omvang van die kosten gebaseerd op het rapport BGK-integraal. Die berekening is op zichzelf niet door [de huurder] betwist. Daarmee staat ook die vordering voldoende vast.
het spoedeisend belang bij de geldvorderingen
3.14
De drie geldvorderingen zijn voldoende aannemelijk. Lefier heeft, wat de buitengerechtelijke kosten betreft, terecht gewezen op een eerdere uitspraak van de Hoge Raad [3] waarin deze kosten als nevenvordering toewijsbaar zijn als de hoofdvordering voldoende spoedeisend is. Dat was in dit geval de ontruiming. De Hoge Raad wijst erop dat de proceseconomie hiermee is gebaat.
Voor de overige twee posten volgt het hof de onder 3.10 vermelde redenering: de vorderingen zijn zodanig stevig onderbouwd, dat er aan de spoedeisendheid geen zwaar gewicht toekomt. Lefier heeft er bovendien nog op gewezen dat zij nu nog weet waar [de huurder] gedurende zijn behandeling verblijft en dat haar bekend is dat zijn financiële positie slecht is. Naarmate meer tijd verstrijkt, zal het moeilijker worden haar vorderingen te innen.
Daarmee heeft Lefier de spoedeisendheid voldoende toegelicht. De vorderingen zijn in kort geding toewijsbaar.
de conclusie
3.15
De hiervoor besproken grieven van [de huurder] slagen niet en daarmee faalt ook zijn onzelfstandige bezwaar (‘veeggrief’) tegen de proceskostenveroordeling.
Omdat [de huurder] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [4]
3.16
De veroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing in kort geding

Het hof:
4.1
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 18 oktober 2023;
4.2
veroordeelt [de huurder] tot betaling van de volgende proceskosten van Lefier:
€ 783,- aan griffierecht
€ 858,- aan salaris van de advocaat van Lefier (1 procespunt x appeltarief I)
4.3
bepaalt dat de proceskosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.4
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.5
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. M.E.L. Fikkers, J.H. Kuiper en W.F. Boele, en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2024.

Voetnoten

1.niet gepubliceerd.
2.Asser-Procesrecht/Boonekamp 6 2024/227.
3.HR 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1522.
4.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.