In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding dat was ingesteld door de moeder tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De moeder en de vader zijn de ouders van een minderjarige, geboren in 2015, en hebben samen het gezag over haar. De ouders zijn uit elkaar gegaan en de minderjarige woont bij de moeder. De vader heeft de minderjarige voor het laatst in 2018 gezien en wenst regelmatig contact met haar, evenals informatie en consultatie over haar welzijn. De moeder is hiertegen gekant. De rechtbank had op 22 november 2023 een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de vader onder begeleiding contact met de minderjarige heeft en de moeder verplicht is om de vader maandelijks te informeren over de minderjarige.
De vader heeft vervolgens bij de voorzieningenrechter gevorderd dat de moeder de zorgregeling en de informatie- en consultatieregeling naleeft, met een dwangsom voor elke keer dat zij dit nalaat. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen toegewezen. In hoger beroep heeft de moeder de vorderingen van de vader willen afwijzen. Het hof heeft geoordeeld dat de gevraagde voorziening niet langer nodig is, omdat de moeder inmiddels voldoet aan de informatieplicht en zich heeft aangemeld bij een organisatie voor begeleiding van het contact tussen de vader en de minderjarige. Het hof heeft de dwangsommen opgeheven en de zaak niet langer spoedeisend geacht. De moeder heeft aangegeven bereid te zijn om mee te werken aan contact, maar heeft ook zorgen geuit over haar psychische toestand en de impact daarvan op de minderjarige. Het hof heeft geconcludeerd dat de moeder voldoende meewerkt aan de zorgregeling en dat de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter niet langer nodig is. Het hof heeft de vorderingen van de vader afgewezen en bepaald dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.