ECLI:NL:GHARL:2024:3589

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
200.339.069
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake zorgregeling en informatie- en consultatieregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding dat was ingesteld door de moeder tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De moeder en de vader zijn de ouders van een minderjarige, geboren in 2015, en hebben samen het gezag over haar. De ouders zijn uit elkaar gegaan en de minderjarige woont bij de moeder. De vader heeft de minderjarige voor het laatst in 2018 gezien en wenst regelmatig contact met haar, evenals informatie en consultatie over haar welzijn. De moeder is hiertegen gekant. De rechtbank had op 22 november 2023 een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de vader onder begeleiding contact met de minderjarige heeft en de moeder verplicht is om de vader maandelijks te informeren over de minderjarige.

De vader heeft vervolgens bij de voorzieningenrechter gevorderd dat de moeder de zorgregeling en de informatie- en consultatieregeling naleeft, met een dwangsom voor elke keer dat zij dit nalaat. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen toegewezen. In hoger beroep heeft de moeder de vorderingen van de vader willen afwijzen. Het hof heeft geoordeeld dat de gevraagde voorziening niet langer nodig is, omdat de moeder inmiddels voldoet aan de informatieplicht en zich heeft aangemeld bij een organisatie voor begeleiding van het contact tussen de vader en de minderjarige. Het hof heeft de dwangsommen opgeheven en de zaak niet langer spoedeisend geacht. De moeder heeft aangegeven bereid te zijn om mee te werken aan contact, maar heeft ook zorgen geuit over haar psychische toestand en de impact daarvan op de minderjarige. Het hof heeft geconcludeerd dat de moeder voldoende meewerkt aan de zorgregeling en dat de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter niet langer nodig is. Het hof heeft de vorderingen van de vader afgewezen en bepaald dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, familie
zaaknummer gerechtshof 200.339.069
zaaknummer rechtbank 568508
arrest in kort geding van 28 mei 2024
in de zaak van
[verzoekster]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de voorzieningenrechter optrad als gedaagde
hierna: de moeder
advocaat: mr. S. Makhloufi
tegen
[verweerder]
die woont in [woonplaats1]
en bij de voorzieningenrechter optrad als eiser
hierna: de vader
advocaat: mr. M. Cortet.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, (hierna: de voorzieningenrechter) op 16 februari 2024 (hersteld bij het vonnis van 8 april 2024) tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in spoedappel van 12 maart 2024 met daarin de grieven en het verzoek tot schorsing;
  • de memorie van antwoord;
  • de journaalberichten met bijlagen van 21 april 2024 en 25 april 2024 (alleen de pleitnota) namens de moeder, en
  • de mondelinge behandeling van 26 april 2024
Partijen hebben het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] (die is geboren [in] 2015). De ouders hebben samen het gezag over haar. De relatie tussen de ouders is verbroken. [de minderjarige] woont bij de moeder. De vader heeft [de minderjarige] voor het laatst in 2018 gezien. De vader wil [de minderjarige] regelmatig zien en hij wil dat de moeder hem regelmatig informeert en consulteert over [de minderjarige] . De moeder wil dat niet. Op 22 november 2023 heeft de rechtbank (Midden-Nederland, locatie Utrecht) een voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij de vader onder begeleiding contact met [de minderjarige] heeft. Ook heeft de rechtbank beslist dat de moeder de vader iedere maand schriftelijk informeert over [de minderjarige] en daarbij een recente foto van [de minderjarige] stuurt.
2.2.
De vader heeft bij de voorzieningenrechter gevorderd dat de moeder de zorgregeling en de informatie- en consultatieregeling naleeft en dat zij een dwangsom verbeurt voor iedere keer dat zij dit nalaat.
2.3.
De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen toegewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de vorderingen van de vader alsnog worden afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

Uitkomst
3.1.
Het hof zal oordelen dat de gevraagde voorziening niet langer nodig is. De moeder stuurt inmiddels iedere maand aan de vader een foto van [de minderjarige] met informatie over [de minderjarige] . Ook heeft de moeder zich al aangemeld bij [naam1] en werkt de moeder (daarmee) al voldoende mee aan de zorgregeling die de rechtbank heeft bepaald. De dwangsommen zijn niet meer nodig en de zaak is niet meer spoedeisend. Het hof overweegt daarbij dat het vonnis van de voorzieningenrechter wel nodig was voor de medewerking van de moeder. Hierna volgt een nadere toelichting op de beslissing van het hof.
Spoedeisend belang
3.2.
In een kort geding moet het hof altijd beoordelen of de partij die de voorlopige voorziening bij de voorzieningenrechter heeft gevraagd, nog een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorlopige voorziening. Die vraag moet worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand op het moment van de uitspraak van het hof.
3.3.
Het uitgangspunt voor het hof is dat de rechtbank op 22 november 2023 een beslissing heeft gegeven over de zorgregeling en de informatie- en consultatieregeling voor [de minderjarige] en daarbij heeft bepaald dat deze beslissingen direct moeten worden uitgevoerd. Dit is de uitspraak in de bodemzaak waarop de voorzieningenrechter en nu in hoger beroep het hof hun uitspraken moeten afstemmen, tenzij er omstandigheden zijn die maken dat van deze hoofdregel moet worden afgeweken.
3.4.
Beide ouders hebben zich aangemeld bij [naam1] voor het tot stand brengen en begeleiden van het contact tussen de vader en [de minderjarige] . Daarom gaat het hof er vanuit dat de moeder voldoende meewerkt aan de zorgregeling die in de beschikking van de rechtbank van 22 november 2023 is bepaald. Aan de veroordeling van de voorzieningenrechter om zich aan te melden bij [naam1] heeft de moeder al voldaan. De prikkel tot naleving in de vorm van de dwangsommen die de voorzieningenrechter heeft opgelegd is daarom niet langer nodig en de zaak is niet langer spoedeisend. De vader heeft in die zin dus geen belang meer bij de gevraagde voorziening.
3.5.
De moeder heeft het hof duidelijk gemaakt dat zij bereid is mee te werken aan contact tussen [de minderjarige] en de vader, maar dat zij vindt dat de ontwikkelingen op dit moment te snel gaan. Zij voert aan dat zij nog last heeft van psychische klachten als gevolg van de problemen die zij in het verleden met de vader heeft gehad en dat zij bang is dat haar stemming [de minderjarige] negatief zal beïnvloeden. Zij meent dat [de minderjarige] last heeft van de spanning die de moeder ervaart en ze ziet dit ook terug in het gedrag van [de minderjarige] . Ook is de moeder van mening dat zij nog niet de draagkracht heeft om [de minderjarige] te steunen als die het moeilijk krijgt door het weerzien met de vader. Voordat de vader weer contact met [de minderjarige] krijgt, moeten de ouders daarom eerst onder begeleiding werken aan een verbetering van hun onderlinge contact en samenwerking door het volgen van een ouderschapstraject, bijvoorbeeld bij Youké.
De vader laat weten bereid te zijn mee werken aan zo’n traject maar stelt dat [naam1] ook deze mogelijkheid biedt, zodat er niet eerst bij een andere organisatie ouderschapsbemiddeling hoeft te worden ingezet.
De raad heeft op de mondelinge behandeling bij het hof partijen geadviseerd eerst te werken aan een verbetering van hun verstandhouding voordat het contact tussen de vader en [de minderjarige] hersteld wordt, omdat de situatie anders te belastend is voor [de minderjarige] .
3.6.
Het hof overweegt dat op de site van [naam1] staat dat deze organisatie meer biedt dan alleen omgangsbegeleiding. Er is ook hulpverlening beschikbaar en het kind staat altijd centraal bij een omgangsregeling die door [naam1] wordt begeleid. Hieruit leidt het hof af dat het inschakelen van [naam1] voldoende tegemoetkomt aan de bezwaren van de moeder tegen het herstellen van het contact tussen de vader en [de minderjarige] . Dat betekent dat het hoger beroep van de moeder op dit punt niet slaagt en dat het vonnis van de voorzieningenrechter in stand moet blijven waar is bepaald dat de moeder zich moet aanmelden bij [naam1] op straffe van een dwangsom en dat zij de zorgregeling moet naleven (bekrachtiging). Vanwege de hiervoor onder 3.4 beschreven recente ontwikkelingen is de gevraagde voorziening echter niet langer nodig zodat het hof zal bepalen dat de beslissing van de voorzieningenrechter op de datum van dit arrest niet langer zal gelden (vernietiging).
3.7.
Over de informatie- en consultatieregeling overweegt het hof het volgende. De vader voert aan dat hij de informatie die hij ontvangt te summier vindt maar het hof vindt dat onvoldoende reden om de dwangsommen nog langer te handhaven. Omdat de moeder het moeilijk vindt om zelf contact met de vader te zoeken, krijgt zij hulp van [naam1] bij het versturen van de informatie over [de minderjarige] . Het hof gaat ervan uit dat partijen met behulp van [naam1] zullen bespreken wat van de moeder verwacht mag worden als het gaat om het verstrekken van informatie over de gezondheid en de schoolgang van [de minderjarige] en wat [de minderjarige] zoal bezighoudt.
Ook op dit punt geldt dat de zaak niet langer spoedeisend is omdat de moeder inmiddels meewerkt maar dat de beslissing van de voorzieningenrechter tot aan de uitspraak van het hof wel in stand moet blijven omdat die nodig was als prikkel voor het naleven van de beschikking van 22 november 2023.
3.8.
De moeder vordert dat het hof de vader veroordeelt in de proceskosten die zij heeft gemaakt bij de voorzieningenrechter. Zij heeft geen grief gericht tegen de beslissing van de voorzieningenrechter om iedere partij, volgens vaste rechtspraak in het familierecht, de eigen proceskosten te laten dragen. Het gaat om een zaak waarin ex-echtgenoten procederen over een kind van hen. Er zijn geen bijzonderheden gebleken die aanleiding geven tot een afwijking van de algemene richtlijn op dit punt en het hof zal de beslissing van de voorzieningenrechter hierover daarom in stand laten.
3.9.
Op de mondelinge behandeling bij het hof heeft de moeder haar grief tegen de uitvoerbaar bij voorraadverklaring door de voorzieningenrechter van zijn vonnis ingetrokken, zodat het hof de moeder niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering tot schorsing. Zij heeft namelijk geen belang meer bij een beslissing daarover.
De conclusie
3.10.
Het hoger beroep slaagt deels. Het hof bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen vanwege de aard van de zaak (een geschil dat voortkomt uit de familieverhoudingen).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar vordering tot schorsing;
4.2.
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 februari 2024 (hersteld bij het vonnis van 8 april 2024), tot heden;
4.3.
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 februari 2024 (hersteld bij het vonnis van 8 april 2024), met ingang van heden en beslist dat de vorderingen van de vader alsnog worden afgewezen;
4.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. Phaff, J.B. de Groot en D.J.I.. Kroezen, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2024.