ECLI:NL:GHARL:2024:3565

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
200.332.468
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding met betrekking tot woning en cryptovaluta

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een man en een vrouw die in gemeenschap van goederen zijn getrouwd. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is vastgesteld. De partijen zijn van Marokkaanse en Nederlandse nationaliteit en zijn in 2013 getrouwd. De man heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om de wijze van verdeling van de gemeenschap te gelasten. De rechtbank heeft op 28 november 2022 de echtscheiding uitgesproken en de man is met ingang van die datum verantwoordelijk voor de eigenaarslasten van de woning. De vrouw heeft ook een verzoek ingediend voor de verdeling van de gemeenschap, inclusief de verkoop van de echtelijke woning.

De rechtbank heeft in de bestreden beschikking van 21 juni 2023 bepaald dat de woning moet worden verkocht en dat de opbrengst na aftrek van de hypothecaire lening en verkoopkosten gelijkelijk moet worden verdeeld. De man heeft hoger beroep ingesteld om de beschikking te vernietigen en de woning aan hem toe te delen, terwijl de vrouw verweer voert en ook haar verzoeken in hoger beroep heeft vermeerderd. Het hof heeft geoordeeld dat de woning moet worden verkocht en dat de netto-opbrengst tussen partijen moet worden verdeeld. Daarnaast is de waarde van de cryptovaluta vastgesteld op € 67.022,85, en moet de man de helft van deze waarde aan de vrouw vergoeden. De vrouw heeft ook een benadelingsvordering ingesteld, maar het hof heeft geoordeeld dat de man de gemeenschap niet heeft benadeeld. De beslissing van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en de verdeling van de gemeenschap is opnieuw vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.332.468/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland, 390559)
beschikking van 23 mei 2024
inzake
[verzoeker],
die woont in [woonplaats1] ,
die een verzoek in hoger beroep doet,
en ook bij de rechtbank optrad als verzoeker,
hierna: de man,
advocaten: mrs. W.H. Boer en M. Poulus,
en
[verzoekster],
die woont in [woonplaats2] ,
die ook een verzoek in hoger beroep doet,
en bij de rechtbank nevenvoorzieningen heeft verzocht,
hierna: de vrouw,
advocaten: mrs. A.M.L. van As en J.J.D. van Doleweerd.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
De man heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank), van 21 juni 2023 (hierna: de bestreden beschikking). Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 20 september 2023;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep en vermeerdering van de verzoeken met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
- een e-mail van mr. De Boer van 13 februari 2024 met als bijlage het formulier relatievermogensrecht;
- een journaalbericht van mr. Van As van 14 februari 2024 met als bijlage het formulier relatievermogensrecht met producties;
- een journaalbericht van mr. Van As van 29 maart 2024 met producties;
- een journaalbericht van mr. Boer van 2 april 2024 met productie.
1.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 april 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

2.De kern van de zaak

2.1
Partijen hebben de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit. Zij zijn [in] 2013 in [plaats1] in gemeenschap van goederen getrouwd. Tot de gemeenschap van goederen behoort een woning aan de [adres] in [woonplaats1] (hierna: de woning), saldi op bankrekeningen (zowel op eigen naam als gezamenlijk), cryptovaluta en rechten uit een overlijdensriscoverzekering. Daarnaast zijn er twee hypothecaire geldleningen voor de woning afgesloten van € 118.000,00 en € 387.837,18.
2.2
De man heeft de rechtbank op 24 maart 2021 verzocht de echtscheiding uit de spreken en als nevenvoorziening verzocht om de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te gelasten. Verder heeft hij ook veroordeling van de vrouw op grond van benadeling van de gemeenschap verzocht. Ook de vrouw heeft de rechtbank verzocht de echtscheiding uit te spreken en als nevenvoorziening verzocht om de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te gelasten, maar ook verkoop van de echtelijke woning en veroordeling van de man op grond van benadeling van de gemeenschap.
2.3
Bij beschikking van 28 november 2022 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarin is verder opgenomen dat partijen zijn overeengekomen dat de man met ingang van 24 maart 2021 de volledige eigenaarslasten van de woning zal dragen en dat bij levering van de woning aan de man, dan wel aan derden, aan hem het bedrag aan aflossing toekomt die hij vanaf 24 maart 2021 tot aan de datum van levering heeft voldaan. Voor wat betreft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is de beslissing aangehouden.
2.4
Op de zitting van 14 november 2022 hebben partijen de volgende afspraken gemaakt:

Partijen hebben de rechtbank verzocht in de beschikking een termijn van acht weken te vermelden waarbinnen de man de gelegenheid krijgt om de woning over te nemen.
Indien de termijn van acht weken, die eindigt op 9 januari 2023, niet voldoende blijkt om de financiering rond te krijgen, geldt het volgende. Indien de man de volgende stukken overlegt, is de vrouw bereid de man een aanvullende termijn te gunnen:
-
een verklaring van de hypotheekadviseur dan wel bank van de man dat de financiering
zoals bedoeld naar verwachting haalbaar is, alsmede op welke globale wijze die financiering naar verwachting plaats zal vinden;
-
een verklaring van de bank waaruit blijkt dat de man de voor de financiering
benodigde stukken heeft overgelegd, doch dat de bank een aanvullende termijn nodig heeft om hierop te beslissen.
Daaruit moet tevens blijken welke termijn de bank nog nodig heeft.
De totale termijn waarbinnen de man de gelegenheid krijgt om de woning over te nemen zal een periode van drie maanden niet overstijgen.
Indien blijkt dat de financiering niet haalbaar is, bericht de man de vrouw hiervan onmiddellijk.
Partijen zullen over en weer hun volledige medewerking verlenen aan het zo spoedig mogelijk doch binnen zeven dagen na ontvangst van de beschikking, inschrijven van de echtscheidingsbeschikking.
Bij het maken van deze afspraken zijn partijen uitgegaan van een waarde van de woning van € 740.000.
2.5
De echtscheidingsbeschikking van 28 november 2022 is op 22 december 2022 ingeschreven in de desbetreffende registers van de burgerlijke stand.
2.6
De rechtbank heeft bij bestreden beschikking (dus op 21 juni 2023) de verdeling vastgesteld en – voor zover hier van belang –
- bepaald dat voor zover partijen geen uitvoering hebben gegeven aan hun afspraak met betrekking tot de verdeling van de echtelijke woning, deze woning moet worden verkocht en de opbrengst daarvan, na aftrek van de hypothecaire geldlening en de verkoopkosten, tussen partijen bij helfte moet worden verdeeld en beiden hun medewerking aan verkoop en levering moeten verlenen,
- bepaald dat de vrouw € 6.451,63 (de helft van € 12.903,27) aan de man moet voldoen, zijnde de helft van het saldo van haar spaarrekening met nummer [nummer1] , en het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen tot betaling van € 10.500 (€ 21.000/2) aan hem wegens benadeling van de gemeenschap afgewezen,
- de waarde van de cryptovaluta per de peildatum vastgesteld op € 250.000 en bepaald dat de vrouw recht heeft op de helft, te weten € 125.000 en dat van benadeling door de man niet is gebleken,
- het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen tot vergoeding van de schade aan de gemeenschap door middel van betaling van € 50.000 afgewezen,
- bepaald dat aan de vrouw vanwege benadeling van de gemeenschap € 4.500 (€ 2.500 + € 2.000) toekomt.
2.7
Bij vonnis in kort geding van 17 oktober 2023 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland de vorderingen van de vrouw om de man te veroordelen zijn volledige en onverwijlde medewerking te verlenen tot verkoop en levering van de woning, onder verbeurte van een dwangsom, afgewezen.
2.8
Bij beschikking van 21 november 2023 heeft dit hof het verzoek van de man om schorsing te bevelen van de werking van de beschikking van 21 juni 2023 in het geheel, dan wel ten aanzien van de beslissing over de woning, afgewezen.
2.9
De bedoeling van het hoger beroep van de man is dat de bestreden beschikking voor een deel wordt vernietigd en dat het hof opnieuw rechtsprekend en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
-
primairde cryptovaluta aan de man toedeelt tegen een waarde van € 67.022,83 onder de verplichting van de man om aan de vrouw € 33.511,42 te voldoen,
subsidiairde op de peildatum aanwezige cryptovaluta bestaande uit de in de tabel onder sub 19 van het beroepschrift opgenomen cryptovaluta en aantallen, worden toegedeeld aan de man tegen de waarde van de cryptovaluta op de peildatum verdeling, te weten de datum van de te geven beschikking, onder de verplichting van de man om de helft van die waarde aan de vrouw te voldoen;
II.
- de woning onder voorbehoud van financiering aan de man toedeelt tegen de
tussen partijen op 14 november 2022 overeengekomen waarde van € 740.000, onder de verplichting van de man om de lasten uit de hypothecaire geldlening vanaf de peildatum 24 maart 2021 voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen, aan de vrouw de helft van de waarde minus de hoogte van de hypothecaire geldlening op 24 maart 2021 te voldoen bij gelegenheid van de notariële levering aan de man, binnen twee weken na het verstrijken van de cassatietermijn aan de vrouw moet overleggen een door hem ondertekende offerte waaruit blijkt dat hij in staat is de woning te financieren,
en onder de opschortende voorwaarde dat de hypotheeknemer de vrouw ontslaat uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypothecaire geldlening;
III.
-
primairbij tussenbeschikking bepaalt dat de vrouw alsnog inzage moet geven in al
haar bankafschriften over de periode 24 september 2020 tot en met 24 maart 2021 van bankrekening [nummer1] ,
subsidiairbepaalt dat de vrouw aan de man wegens benadeling van de gemeenschap € 10.500 moet voldoen,
meer subsidiairbepaalt dat de benadelingsvordering van de man gelijk wordt gesteld aan de benadelingsvordering van de vrouw – welke door de rechtbank is vastgesteld – waardoor partijen over en weer op dit punt geen bedrag meer aan elkaar verschuldigd zijn.
2.1
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken van de man. De bedoeling van het hoger beroep van de vrouw is dat de bestreden beschikking voor een deel wordt vernietigd en dat het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw rechtsprekend:
a. bepaalt dat de vrouw € 6.238,54 aan de man moet voldoen uit hoofde van verdeling van de op haar naam staande bank- en spaarrekening;
b. bepaalt dat aan de vrouw vanwege benadeling door de man van de
huwelijksgemeenschap € 6.150 (de helft van € 12.300) toekomt;
c. de waarde van het cryptovermogen vaststelt op € 1.000.000;
d. voorwaardelijk, voor het geval het hof vaststelt dat de waarde waarvoor de cryptovaluta in de verdeling van de huwelijksgemeenschap wordt betrokken minder bedraagt dan € 250.000 en onder die voorwaarde: de beslissing van de rechtbank, dat de door de man genoemde bedragen waarmee is geïnvesteerd in cryptovaluta worden betrokken bij de verdeling van deze cryptovaluta en dus geen benadeling aan de zijde van de man oplevert, te vernietigen – en opnieuw rechtsprekend te beslissen dat de man wegens benadeling van de huwelijksgemeenschap (naast een bedrag van € 4.500 uit hoofde van het bepaalde in rechtsoverweging 2.16 van de bestreden beschikking – in samenhang gelezen met grief II van de vrouw nog aan de vrouw € 27.650 moet betalen (de helft van € 55.300).
Bij wege van vermeerdering van de verzoeken:
1. voor recht verklaart dat de tussen partijen op 14 november 2022 gemaakte afspraken zijn ontbonden en dat aan deze afspraken geen rechten meer kunnen worden ontleend.
Met betrekking tot de echtelijke woning
2. de verdeling van de woning beveelt en bepaalt dat de woning moet worden verkocht aan een derde, waarbij de verkoopopbrengst, vermeerderd met de afkoopwaarde van de polis levensverzekering, en verminderd met de restant hypotheekschuld, tussen partijen bij helfte moet worden verdeeld, met dien verstande dat partijen, zoals opgenomen in de (tussen)beschikking van 28 november 2022 zijn overeengekomen dat de man met ingang van 24 maart 2021 de volledige eigenaarslasten zal dragen en dat bij levering van de woning aan derden aan de man toekomt het bedrag aan aflossing die hij vanaf 24 maart 2021 tot aan de datum van levering heeft voldaan;
verkoopbemiddelingsopdracht
3. de man veroordeelt om binnen 14 dagen na betekening van de in deze zaak af te geven beschikking aan [naam1] makelaars in [woonplaats1] , althans aan een door uw Hof te benoemen makelaar, onvoorwaardelijk opdracht te geven om als makelaar de woning te taxeren, de vraagprijs, laatprijs en bodemprijs vast te stellen en de woning in de verkoop te nemen en te houden;
4. bepaalt dat wanneer de man niet binnen 14 dagen na betekening van de te geven beschikking een opdracht tot verkoop aan [naam1] makelaars in [woonplaats1] , althans aan een door het hof te benoemen makelaar heeft verstrekt, deze beschikking in de plaats treedt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man tot het in de verkoop geven en het in de verkoop houden van de woning bij [naam1] makelaars in [woonplaats1] , althans bij een door het hof te benoemen makelaar, conform de door die makelaar vast te stellen vraagprijs en bodemprijs;
verkoopkosten
5. vaststelt dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de makelaarskosten en de man veroordeelt om aan de vrouw te betalen het bedrag dat zij meer dan haar aandeel in deze kosten, mitsdien het meerdere boven 50%, betaalt;
6. vaststelt dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de kosten die gemoeid zijn met het verkoop gereed maken van de woning, volgens de adviezen van [naam1] makelaars in [woonplaats1] , althans aan een door het hof te benoemen makelaar en de man veroordeelt om aan de vrouw te betalen het bedrag dat zij meer dan haar aandeel in deze kosten, mitsdien het meerdere boven 50%, betaalt;
verkooptraject
7. de man veroordeelt om na betekening van de af te geven beschikking de woning op eerste verzoek van de makelaar en/of de vrouw man open te stellen voor bezichtigingen, waarbij de makelaar en de vrouw gerechtigd zijn om potentiële kopers rond te leiden, één en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per keer dat de makelaar de woning wenst te betreden voor het doen van een bezichtiging door een potentiële koper en de man zijn medewerking daaraan onthoudt;
8. bepaalt dat de man met een op de woning uitgebracht bod en de voorgestelde leveringstermijn moet instemmen, indien dit bod hoger of gelijk ligt aan de door de makelaar vast te stellen bodemprijs;
9. bepaalt dat wanneer de man zou nalaten om binnen 3 dagen na het eerste verzoek van de makelaar en/of de vrouw, om het bod te accepteren dan wel de koopovereenkomst op basis van dit bod te tekenen, de beschikking in deze zaak in de plaats treedt van de voor verkoop noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man tot het verkopen van de woning, subsidiair bepaalt dat de man op eerste verzoek van de makelaar en/of de vrouw binnen 3 dagen na dit verzoek de koopovereenkomst dient te tekenen, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag dat de man in gebreke blijft met het tekenen van de koopovereenkomst;
leveringshandelingen
10. veroordeelt de man tot het tekenen van de leveringsakte en het verrichten van alle noodzakelijke leveringshandelingen conform het koopcontract, op eerste verzoek van de man, de makelaar en/of de notaris;
11. bepaalt dat wanneer de man niet op eerste verzoek van de vrouw, de makelaar en/of de notaris overgaat tot het tekenen van de notariële leveringsakte en/of tot uitvoering van de noodzakelijke leveringshandelingen, de beschikking in deze zaak in de plaats treedt van de voor de eigendomsoverdracht noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man tot het leveren van de woning aan een koper, subsidiair bepaalt dat de man op eerste verzoek van de vrouw, de makelaar of de notaris, binnen 3 dagen na dit verzoek de leveringsakte moet tekenen en alle noodzakelijke leveringshandelingen moet verrichten, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag dat de man in gebreke blijft met het verlenen van zijn medewerking aan de levering;
ontruiming woning
12. veroordeelt de man de woning te ontruimen, ontruimd te houden en te verlaten en om deze leeg en schoon op te leveren, onder overhandiging van de sleutels aan de vrouw, uiterlijk 48 uur na het verstrekken van de opdracht tot verkoop aan de makelaar dan wel uiterlijk 48 uur nadat deze beschikking in de plaats is getreden van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man tot het in de verkoop geven van de woning aan de makelaar, althans na een door het hof in goede justitie te bepalen periode, bij gebreke waarvan de vrouw wordt gemachtigd de woning te doen ontruimen, met behulp van de sterke arm der wet. Alles op kosten van de man.
2.11
De man voert verweer en concludeert tot niet ontvankelijkheid van de vrouw in haar hoger beroep, dan wel tot afwijzing daarvan en tot niet-ontvankelijkheid in de door haar gedane vermeerdering van de verzoeken, althans tot afwijzing daarvan, kosten rechtens.

3.Het oordeel van het hof

IPR: rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1
Het hof zal net als de rechtbank Nederlands recht toepassen omdat partijen hiertegen geen bezwaar hebben gemaakt.
toetsingskader
3.2
Het hof stelt voorop dat het de vrouw – anders dan de man aanvoert – vrij staat om (alsnog) haar verzoek in hoger beroep te vermeerderen. Zij heeft dat ook tijdig gedaan, zodat zij ontvankelijk is in haar hoger beroep.
3.3
Artikel 3:185 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat, indien deelgenoten geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken, de rechter de wijze van verdeling gelast of zelf de verdeling vaststelt, naar billijkheid en rekening houdend met de belangen van partijen en het algemeen belang. Verder is de rechter niet gebonden aan wat partijen over en weer hebben verzocht en behoeft hij niet - expliciet - in te gaan op wat partijen hebben aangevoerd.
peildata
3.4
De rechtbank heeft onder 2.5 van de bestreden beschikking overwogen dat partijen het erover eens zijn dat de datum van indiening van het verzoekschrift, dus 24 maart 2021, moet worden gehanteerd als peildatum voor de vaststelling van de omvang en samenstelling en waardering van de huwelijksgoederengemeenschap. Omdat geen van partijen hier een grief tegen heeft geformuleerd gaat het hof ook uit van deze datum voor de omvang, samenstelling en waardering van de huwelijksgoederengemeenschap. Voor wat betreft de waardering van de woning is dat anders in het geval het hof zal beslissen dat de woning moet worden verkocht. In 2.8 heeft de rechtbank overwogen dat in dat geval de verkoopopbrengst, na aftrek van de hypothecaire geldlening en de verkoopkosten, bij helfte moet worden verdeeld. Hier is door partijen geen grief tegen geformuleerd, zodat het hof daarvan uitgaat.
inhoudelijk
3.5
Partijen willen van het hof (nog) een beslissing over de verdeling van de woning, van de cryptomunten en de saldi van de betaal- en spaarrekening. Daarnaast hebben partijen over en weer enkele benadelingsvorderingen ingesteld.
a. woning, hypothecaire geldlening(en) en levensverzekering bij [naam2]
3.6
De man wil nog steeds de woning toegedeeld krijgen. Hij beroept zich op een door partijen gemaakte afspraak tijdens de schorsing van de mondelinge behandeling op 14 november 2022. Hij stelt dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat al uitvoering was gegeven aan de overeenkomst tussen partijen van 14 november 2022. Dat is niet het geval. Er moet volgens de man gekeken worden naar wat partijen met de overeenkomst hebben bedoeld. Partijen zijn het eens over de toedeling van de woning aan de man waarbij hij de vrouw uitkoopt. Dat de termijn van drie maanden is verstreken is de man niet te verwijten nu de beschikking van de rechtbank zo lang op zich liet wachten en hij die nodig had voor de financiering. Daarom vraagt de man het hof om te bepalen dat, wanneer hij uiterlijk binnen twee weken na het verstrijken van de cassatietermijn van deze beschikking kan aantonen dat hij de woning op korte termijn kan overnemen, hij alsnog de woning toebedeeld krijgt. Daarmee wordt volgens de man recht gedaan aan de intenties van partijen en recht gedaan aan wat zij ter zitting van 14 november 2022 samen zijn overeengekomen.
De vrouw voert verweer. Vanaf 14 februari 2023 verkeert de man in verzuim. De vrouw is niet langer gehouden aan de gemaakte afspraken en zij roept ontbinding van deze afspraken in. De woning moet, zoals de rechtbank heeft beslist, worden verkocht onder de voorwaarden die zij bij vermeerderingsverzoeken in incidenteel hoger beroep heeft verzocht. De man voert verweer tegen het incidenteel hoger beroep van de vrouw.
3.7
Het hof beslist dat de woning moet worden verkocht en dat de netto verkoopopbrengst tussen partijen bij helfte moet worden gedeeld. Op de zitting is door partijen verklaard dat de waarde van de polis bij [naam2] nihil is nu het slechts een overlijdensrisicoverzekering betreft. De door partijen gemaakte afspraken op 14 november 2021 zijn vervallen omdat de daarin opgenomen termijn is verstreken en er is het hof niet gebleken van verschoonbare feiten of omstandigheden die de termijnoverschrijding rechtvaardigen. Het door de man aangevoerde argument dat de rechtbank niet eerder haar beschikking gaf is daarvoor onvoldoende. Het had op de weg van de man gelegen om voor dit soort situaties een ontbindende of opschortende voorwaarde op te nemen. Het belang van de vrouw om na ruim drie jaar uit de onverdeeldheid te komen weegt volgens het hof zwaarder. Daarbij komt dat de man, indien dit daadwerkelijk tot de mogelijkheden behoort, nog steeds de woning kan overnemen, door zichzelf met een bod te melden bij de verkoopmakelaar. Afhankelijk van de andere biedingen, en de financiële onderbouwing van het bod van de man, staat het de vrouw vrij om daar alsnog mee in te stemmen. Het hof zal, met inachtneming van wat hiervoor onder 3.3 laatste volzin is overwogen, de vermeerderingsverzoeken als volgt toewijzen en overweging 2.8 van de bestreden beschikking, die daarop betrekking heeft, aanvullen. Het hof ziet geen aanleiding om de door de vrouw verzochte dwangsommen aan de beslissingen te verbinden. De man geeft in zijn verweerschrift in incidenteel hoger beroep er blijk van dat hij meewerkt aan verkoop van de woning. Feitelijk is dat al het geval, nu door de man en de vrouw een opdracht tot verkoop aan de makelaar is verleend.
b. cryptovaluta en de (voorwaardelijke) benadelingsvordering van de vrouw
3.8
De man stelt dat de rechtbank de waarde van de cryptovaluta ten onrechte op € 250.000 heeft geschat en daarbij heeft geoordeeld dat de man een zeer serieuze investeerder is. De man betwist dat met klem en stelt dat hij zich slechts hobbymatig met cryptovaluta bezig hield. Volgens de man is het totaal aan cryptovermogen € 67.022,83 zoals dat blijkt uit het onderzoek van een in een cryptovaluta gespecialiseerde IT-onderneming, [naam3] . Het onderzoek heeft in aanwezigheid van een deurwaarder plaatsgevonden en de deurwaarder heeft een proces-verbaal van constatering opgemaakt.
3.9
Het hof constateert dat de hoogte en de omvang van het cryptovermogen zoals dat op zichzelf in het rapport is geconstateerd tussen partijen niet in geschil is. Waar de man in eerste aanleg nog onvoldoende zijn stelling ter zake van de waarde van het cryptovermogen had onderbouwd, heeft hij dat in hoger beroep met het door [naam3] verrichtte onderzoek naar het oordeel van het hof wel gedaan. Het geschil beperkt zich nog tot de stelling van de vrouw dat de man niet volledig is in zijn opgave en dat hij volgens haar nog over andere cryptovaluta, naast de valuta die in het rapport zijn geconstateerd, beschikt. Het hof oordeelt dat dit niet is komen vast te staan en dat de stelling van de vrouw alleen berust op vermoedens van de vrouw. De vrouw heeft die vermoedens echter niet concreet onderbouwd. Een tegenonderzoek is door de vrouw niet verricht en ook een bewijsaanbod heeft zij niet gedaan. De man heeft desgevraagd verklaard dat hij niet beschikt over andere cryptovaluta dan de cryptovaluta die in het onderzoek zijn geconstateerd. Dit betekent dat het hof het aanwezige cryptovermogen vaststelt op € 67.022,85. Of de man al dan niet een als een serieuze investeerder in cryptovaluta kan worden gekwalificeerd kan in het midden blijven. Een antwoord op die vraag leidt niet tot een ander oordeel. Indien na de uitspraak zou blijken dat de man cryptovaluta heeft verzwegen, verbeurt hij zijn aandeel in de verzwegen (of zoekgemaakte of verborgen gehouden) cryptovaluta aan de vrouw (de sanctie van artikel 3:194 lid 2 BW).
3.1
Het hof bepaalt dat nu de cryptovaluta reeds aan de man zijn toegedeeld hij de helft van de waarde aan de vrouw moet vergoeden. Het gevolg daarvan is dat het subsidiaire verweer van de vrouw (haar voorwaardelijke vordering gebaseerd op benadeling van de gemeenschap) geen bespreking meer behoeft omdat de gelden waarmee de cryptovaluta’s zijn aangekocht zijn verdisconteerd in de door het hof vastgestelde waarde van het cryptovermogen.
c. het verlenen van inzage in de betaalrekening [nummer1] ten name van de vrouw dan wel de benadelingsvorderingen van de man tegenover de vrouw en
d. de benadelingsvordering van de vrouw tegenover de man
3.11
De man verzoekt inzage in de bankafschriften van de betaalrekening van de vrouw met nummer [nummer1] over de periode 24 september 2020 tot en met 24 maart 2021, dan wel dat het hof bepaalt dat de vrouw aan de man vanwege benadeling van de gemeenschap € 10.500 moet voldoen, dan wel dat zijn benadelingsvordering gelijk wordt gesteld aan die van de vrouw, waardoor partijen over en weer geen bedrag meer aan elkaar verschuldigd zijn. De vrouw heeft er volgens de man bewust voor gekozen om – anders dan de man – niet al haar bankafschriften te laten zien. Uit productie M in hoger beroep blijkt dat het saldo op de spaarrekening op de peildatum € 12.903,27 bedroeg, terwijl de vrouw volgens de man een spaarbedrag had van circa € 33.000. De door de vrouw overgelegde overzichten van haar betaalrekening zien slechts op 9 dagen van de in totaal 183 dagen in de periode 24 september 2020 tot en met 24 maart 2023. Enkel de boekingen van haar lopende rekening in deze negen dagen laten volgens de man al twee benadelingsposten door de vrouw zien. De vrouw voert verweer.
3.12
Ook de vrouw heeft een benadelingsvordering tegenover de man ingesteld. Zij meent dat de rechtbank ten onrechte de benadelingsvordering op € 9.000 totaal heeft vastgesteld. Daarbij heeft de rechtbank de contante opnamen van de bankrekening met nummer [nummer2] van totaal € 3.300 ten onrechte buiten beschouwing gelaten. De man heeft volgens de vrouw in de periode van 29 september 2020 tot en met 19 maart 2021 op verschillende momenten in totaal dit bedrag contant opgenomen. De man heeft deze gelden nodeloos aan de gemeenschap onttrokken, zodat er sprake is van benadeling. De vrouw verzoekt het hof om het benadelingsbedrag vast te stellen op € 12.300 in plaats van op het door de rechtbank vastgestelde bedrag van € 9.000. De man voert verweer. De vrouw heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt, laat staan onderbouwd, dat de contant opgenomen bedragen niet ten goede zijn gekomen aan de huwelijksgoederengemeenschap.
3.13
Artikel 1:164 BW bepaalt dat indien een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen door één van hen is benadeeld doordat hij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen van de gemeenschap heeft verspild of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 1:88 BW heeft verricht zonder de vereiste toestemming, is gehouden de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden. In dit geval betekent dat de reikwijdte van artikel 1:164 BW is beperkt tot een half jaar voor 24 maart 2021 en daarmee tot 24 september 2020. De door de wet gebruikte terminologie (lichtvaardig en verspillen) veronderstelt dat er sprake moet zijn van opzettelijk benadelen dan wel zonder enige redelijke grond gemeenschapsgoederen verteren.
3.14
Naar het oordeel van het hof heeft de man onvoldoende gesteld om zijn verzoek ter zake van inzage in de bankafschriften van de betaalrekening van de vrouw in te willigen. Er lijkt sprake van een “fishing expedition” omdat de man niet meer dan “het idee” heeft dat sprake is van een bewuste vermogensverschuiving. Desgevraagd heeft de man op de zitting verklaard dat het ‘wegsluizen’ van ruim € 20.000 door de vrouw gebaseerd is op een schatting van zijn zijde. Kortom, de man speculeert over het saldo van de vrouw op haar bankrekening in de periode van zes maanden voor de peildatum. Dat is onvoldoende voor het inwilligen van zijn verzoek. Dit geldt helemaal omdat de vrouw onweersproken heeft gesteld dat een groot deel van haar spaargeld in de kort daarvoor door partijen gekochte woning is geïnvesteerd. Ook heeft de vrouw inzage verleend in alle afschriften van haar spaarrekening over de periode september 2020 tot aan de peildatum. De twee door de man aangehaalde betalingen van respectievelijk € 2.000 op 10 februari 2021 en € 2.000 op 16 maart 2021 rechtvaardigen ook de gestelde benadeling van € 21.000, waardoor de vrouw gehouden zou zijn om aan de man € 10.500 te betalen, niet. Niet weersproken is dat de betaling van € 2.000 op 10 februari 2021 bedoeld is geweest voor het opknappen van het huis van de ouders van de vrouw. De vrouw heeft tegenover de betwisting door de man voldoende aannemelijk gemaakt dat een dergelijke bijdrage aan haar ouders binnen het huwelijk van partijen niet ongebruikelijk was, omdat de ouders van de vrouw van een kleine uitkering leven en de kinderen het als hun verantwoordelijkheid zien om hun ouders waar nodig financieel bij te staan. Ook de betaling van € 2.000 op 16 maart 2021 aan mevrouw [naam4] kan niet leiden tot de conclusie dat de vrouw de gemeenschap heeft benadeeld of zonder enige redelijke grond gelden van de gemeenschap heeft verteerd. Nadat de vrouw de echtelijke woning had verlaten heeft zij van eind december 2020 tot medio april 2021 bij mevrouw [naam4] verbleven. Een periode van bijna vier maanden. Een vergoeding van € 2.000 voor een verblijf van bijna vier maanden in de woning van een derde met gebruik van kamer, gas, water, licht, elektra en boodschappen kan niet worden beschouwd als het lichtvaardig maken van schulden, het verspillen van gemeenschapsgoederen of het verrichten van rechtshandelingen als bedoeld in artikel 1:88 BW zonder de vereiste toestemming. De grief van de man faalt. Het hof zal zowel zijn primaire als subsidiaire verzoek afwijzen.
3.15
Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde op de terechtzitting is het hof van oordeel dat de man de gemeenschap niet heeft benadeeld als bedoeld in artikel 1:164 lid 1 BW. Het hof acht de toelichtende verklaring van de man, dat hij de bedragen heeft opgenomen voor en heeft besteed aan reguliere uitgaven aannemelijk. De vrouw heeft, in het licht van deze gemotiveerde betwisting haar stelling dat de opnames van contante gelden door de man zijn gedaan zonder redelijke grond dan wel slechts om de gemeenschap te benadelen, niet voldoende onderbouwd, nog daargelaten dat de vrouw ook rekent met bedragen die na de peildatum zijn opgenomen. Grief II van de vrouw faalt. Tegen de door de rechtbank vastgestelde benadeling van € 9.000 (rov. 2.16) is door de man geen grief geformuleerd, zodat de beslissing van de rechtbank dat aan de vrouw een bedrag van € 4.500 toekomt in stand blijft. Het meerdere door de vrouw in hoger beroep verzochte zal het hof afwijzen.
3.16
Tot slot is op de zitting gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de rechtbank bij de verdeling van de saldi van de bankrekening eindigend op 8788 een fout heeft gemaakt en dat de vrouw aan de man een bedrag moet voldoen van € 6.238,54 in plaats van (zoals de rechtbank heeft bepaald) € 6.972,54. Grief I van de vrouw slaagt. Het hof zal dan ook beslissen dat de vrouw € 6.238,54 aan de man moet betalen.
conclusie
3.17
Grief 1 van de man slaagt en de grieven 2 en 3 falen. Grief I van de vrouw slaagt en de grieven II, III en IV falen.
3.18
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure, die voortvloeit uit de echtscheidingsprocedure, de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap betreft.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
4.1
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 21 juni 2023 onder rechtsoverwegingen 2.23 en 2.47 onder b eerste gedachtestreepje en 2.30 en 2.47 onder c, en in zoverre opnieuw beschikkende en daarbij aanvullend (en voor de leesbaarheid) op rechtsoverweging 2.8:
4.2
verklaart voor recht dat de overeenkomst van 14 november 2022 is ontbonden;
4.3
gelast de wijze van verdeling van de woning aan [adres] in [woonplaats1] en bepaalt dat de woning moet worden verkocht, waarbij de verkoopopbrengst verminderd met de hypotheekschuld en de gebruikelijke verkoopkosten (zoals makelaarskosten), tussen partijen bij helfte moet worden verdeeld, met dien verstande dat partijen, zoals opgenomen in de (tussen)beschikking van 28 november 2022 zijn overeengekomen dat de man met ingang van 24 maart 2021 de volledige eigenaarslasten zal dragen en dat bij levering van de woning aan derden aan de man toekomt het bedrag aan aflossing die hij vanaf 24 maart 2021 tot aan de datum van levering heeft voldaan;
4.3.1
veroordeelt de man om binnen 14 dagen na betekening van de in deze zaak af te geven beschikking aan [naam1] makelaars in [woonplaats1] onvoorwaardelijk opdracht te geven om als makelaar de woning te taxeren, de vraagprijs, laatprijs en bodemprijs vast te stellen en de woning in de verkoop te nemen en te houden;
4.3.2
bepaalt dat wanneer de man niet binnen 28 dagen na betekening van de te geven beschikking een opdracht tot verkoop geeft aan [naam1] makelaars in [woonplaats1] deze beschikking in de plaats treedt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man tot het in de verkoop geven en het in de verkoop houden van de woning bij [naam1] makelaars in [woonplaats1] conform de door die makelaar vast te stellen vraagprijs en bodemprijs;
4.3.3
stelt vast dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de makelaarskosten en veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen het bedrag dat zij meer dan haar aandeel in deze kosten, mitsdien het meerdere boven 50%, betaalt;
4.3.4
stelt vast dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de kosten die gemoeid zijn met het verkoop gereed maken van de woning, volgens de adviezen van [naam1] makelaars in [woonplaats1] en de man veroordeelt om aan de vrouw te betalen het bedrag dat zij meer dan haar aandeel in deze kosten, mitsdien het meerdere boven 50%, betaalt;
4.3.5
veroordeelt de man om na betekening van de af te geven beschikking de woning op eerste verzoek van de makelaar de sleutel van de woning aan hem te overhandigen en op zijn eerste verzoek de woning open te stellen voor bezichtigingen, waarbij de makelaar gerechtigd is om potentiële kopers rond te leiden;
4.3.6
bepaalt dat de man met een op de woning uitgebracht bod moet instemmen, indien dit bod hoger of gelijk is aan de door de makelaar vast te stellen bodemprijs, waarbij de leveringstermijn minimaal twee en maximaal vier maanden is;
4.3.7
bepaalt dat wanneer de man zou nalaten om binnen 3 dagen na het eerste verzoek van de makelaar om het hiervoor bedoelde bod te accepteren dan wel de koopovereenkomst op basis van het hiervoor bedoelde bod te tekenen, deze beschikking in de plaats treedt van de voor verkoop noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man tot het verkopen van de woning;
4.3.8
veroordeelt de man tot het tekenen van de leveringsakte en het verrichten van alle noodzakelijke leveringshandelingen conform het koopcontract, op eerste verzoek van makelaar en/of de notaris;
4.3.9
bepaalt dat wanneer de man niet op eerste verzoek van de makelaar en/of de notaris overgaat tot het tekenen van de notariële leveringsakte en/of tot uitvoering van de noodzakelijke leveringshandelingen, deze beschikking in de plaats treedt van de voor de eigendomsoverdracht noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man tot het leveren van de woning aan een koper;
4.3.10
veroordeelt de man de woning te ontruimen, ontruimd te houden en te verlaten en om deze leeg en schoon op te leveren uiterlijk 48 uur vóór de notariële overdracht/levering, onder overhandiging van de (alle overige) sleutels aan de makelaar;
4.4
bepaalt dat de vrouw € 6.238,54 (zie overweging 3.16) aan de man moet voldoen;
4.5
bepaalt dat de man € 33.511,42 (zie overweging 3.9) aan de vrouw moet voldoen;
4.6
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.7
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
4.8
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. Hamer, M.L. van der Bel en H. Phaff, bijgestaan door mr. G.J. Heuvelink als griffier en is op 23 mei 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.