ECLI:NL:GHARL:2024:3552

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
P24/0041
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen overdracht van tenuitvoerlegging gevangenisstraf aan Polen

Op 27 mei 2024 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaarschrift tegen het voornemen van de Minister voor Rechtsbescherming om de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf aan Polen over te dragen. De veroordeelde, die in Nederland is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar voor doodslag, heeft bezwaar gemaakt tegen de toezending van het vonnis van de rechtbank Gelderland aan de Poolse autoriteiten. Het hof heeft geoordeeld dat de veroordeelde niet heeft ingestemd met deze toezending en dat er geen omstandigheden zijn die een toezending zonder instemming rechtvaardigen, zoals vastgelegd in artikel 2:26 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETVVS).

De veroordeelde heeft zijn bezwaren onderbouwd met het argument dat hij geen wezenlijke binding meer heeft met Polen, aangezien hij daar op elfjarige leeftijd is vertrokken en sindsdien niet meer heeft gewoond. Hij heeft geen familie in Polen, behalve een zus met wie hij geen hechte band heeft. Het hof heeft ook rekening gehouden met de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de veroordeelde ongewenst heeft verklaard, maar op dit moment kan de veroordeelde niet naar Polen worden uitgezet.

Het hof heeft geconcludeerd dat de Minister niet in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen om het vonnis aan Polen te zenden, gezien de huidige omstandigheden en de bezwaren van de veroordeelde. Het hof heeft het bezwaar gegrond verklaard, wat betekent dat de veroordeelde de uitspraak op zijn verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland mag afwachten. De beslissing van het hof biedt de veroordeelde enige bescherming tegen onmiddellijke overbrenging naar Polen, totdat zijn bezwaar en verzoek om een voorlopige voorziening zijn behandeld.

Uitspraak

Zaaksnummer: P24/0041

Beschikking van 27 mei 2024

De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het bezwaarschrift in de zin van artikel 2:27, derde lid, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (hierna: WETVVS), dat door mr. W.E.R. Geurts is ingediend namens:

[veroordeelde] ,

geboren op [datum] te [plaats 1] ( [land] ),
thans gedetineerd in PI [plaats 2] ,
hierna te noemen: de veroordeelde.

Procesverloop

De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 23 februari 2021 in de strafzaak met parketnummer 05/880868-19 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren. De straf is opgelegd ter zake van doodslag.
Op 5 januari 2024 vond de uitreiking aan de veroordeelde plaats van de kennisgeving van het voornemen van de minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister) om het vonnis van de rechtbank Gelderland aan de autoriteiten van Polen te zenden met het oog op de verdere tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf aldaar.
De veroordeelde heeft op 17 januari 2024 een bezwaarschrift ingediend tegen dit voornemen van de Minister.
Het bezwaarschrift is op 13 mei 2024 behandeld door de raadkamer van het hof. Daarbij zijn gehoord:
– de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. W.E.R. Geurts, advocaat in Amsterdam, en
– de advocaat-generaal, mr. V.G. Smink.

Vreemdelingenrechtelijke procedure

Bij beschikking van 13 september 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: de Staatssecretaris) beslist tot beëindiging van het EU-verblijfsrecht van de veroordeelde dan wel tot ontzegging aan de veroordeelde van het EU-verblijfsrecht, en tot ongewenstverklaring van de veroordeelde. Uit het bericht van de Minister van 1 februari 2024 blijkt dat de veroordeelde bezwaar heeft gemaakt tegen die beschikking en heeft verzocht om een voorlopige voorziening teneinde zijn uitzetting te voorkomen.

Het standpunt van de veroordeelde

De veroordeelde heeft zich verzet tegen zijn (door de Minister voorgenomen) overbrenging naar Polen. Hij heeft daarbij gesteld dat de overbrenging van de veroordeelde naar Polen niet zal bijdragen aan zijn maatschappelijke re-integratie. Hij is 25 jaar geleden op elfjarige leeftijd uit Polen vertrokken en heeft nadien niet meer in dat land gewoond. Hij heeft geen familie in Polen, met uitzondering van een zus, met wie hij wel contact heeft, maar geen hechte band. De veroordeelde heeft dus geen wezenlijke binding met Polen en is daarom niet gebaat bij resocialisatie in dat land.
De Staatssecretaris heeft beslist tot beëindiging van het verblijfsrecht en tot ongewenstverklaring van de veroordeelde. De veroordeelde heeft echter bezwaar gemaakt tegen die beschikking en heeft voorts verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat hij wordt uitgezet. De beschikking van de Staatssecretaris is dus nog niet onherroepelijk en de veroordeelde is nog in afwachting van de behandeling van het bezwaar en het verzoek om een voorlopige voorziening.
Verder vreest de veroordeelde dat als zijn detentie wordt voortgezet in Polen, dit gepaard zal gaan met een reëel gevaar op onderwerping aan onmenselijke detentieomstandigheden. Ter onderbouwing van deze vrees wordt verwezen naar het rapport van het CPT van 22 februari 2024. [1] Dat rapport gaat weliswaar vooral over inrichtingen voor voorlopige hechtenis, vreemdelingendetentie en over forensische psychiatrische inrichtingen, maar de bevindingen in dat rapport zijn tekenend voor de detentieomstandigheden in Polen in het algemeen.

Het standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het bezwaarschrift. Gelet op de beschikking van de Staatssecretaris is het duidelijk dat de veroordeelde niet in Nederland kan blijven. Zolang de veroordeelde niet verwijderbaar is, zal de veroordeelde niet naar Polen worden overgebracht, daarop mag hij vertrouwen. De detentieomstandigheden in Polen zijn niet optimaal, maar niet zo slecht dat dit een beletsel vormt voor de overbrenging van een gedetineerde om de tenuitvoerlegging van de straf daar voort te zetten. Daarbij kan de Minister garanties bedingen met betrekking tot de toepasselijke detentieomstandigheden.

Het oordeel van het hof

Het hof verklaart het bezwaar gegrond en onderbouwt deze beslissing als volgt.
Conform artikel 2:27, vierde lid, WETVVS heeft het hof beoordeeld of de Minister bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen komen tot de voorgenomen beslissing om het vonnis van de rechtbank Gelderland aan Polen te zenden met het oog op de overbrenging van de veroordeelde naar Polen en de verdere tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in dat land.
Bij die beoordeling heeft het hof het volgende in aanmerking genomen.
‒ Artikel 2:24, aanhef en onder c, van de WETVVS luidt als volgt:
“Een Nederlandse rechterlijke uitspraak kan aan de uitvoerende lidstaat worden gezonden, met het oog op de tenuitvoerlegging aldaar, indien: (...)
de veroordeelde om de toezending heeft verzocht of daarmee heeft ingestemd, tenzij deze instemming niet vereist is (...).”
‒ Art. 2:26 van de WETVVS luidt als volgt:
“Toezending van de rechterlijke uitspraak kan zonder de instemming van de veroordeelde plaatsvinden indien:
de veroordeelde onderdaan is van de uitvoerende lidstaat en in de uitvoerende lidstaat zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft;
de veroordeelde na invrijheidstelling naar de uitvoerende lidstaat kan worden uitgezet als gevolg van een op grond van de Vreemdelingenwet 2000 aan hem opgelegde verplichting Nederland te verlaten;
de veroordeelde naar de uitvoerende lidstaat is gevlucht of teruggekeerd naar aanleiding van de tegen hem in Nederland ingestelde strafvervolging of na de veroordeling in Nederland.
De veroordeelde heeft niet ingestemd met de toezending van het vonnis van de rechtbank Gelderland aan de Poolse autoriteiten en naar het oordeel van het hof is geen sprake van een geval waarin die toezending kan plaatsvinden zonder de instemming van de veroordeelde. Hierbij neemt het hof het volgende in aanmerking.
‒ In verband met het geval zoals genoemd in artikel 2:26 onder a: zoals gesteld door de veroordeelde en niet is betwist, is de veroordeelde ongeveer 25 jaar geleden op elfjarige leeftijd samen met zijn moeder vertrokken uit Polen. Zij hebben zich toen gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. Sinds dat vertrek uit Polen heeft de veroordeelde niet meer in Polen gewoond. Uit het voorgaande volgt dat de veroordeelde zijn vaste woon- of verblijfplaats niet in Polen heeft.
‒ In verband met het geval zoals genoemd onder b: ondanks de genoemde beschikking van de Staatssecretaris van 13 september 2023 kan de veroordeelde bij de huidige stand van zaken niet naar Polen worden uitgezet. De veroordeelde heeft bezwaar gemaakt tegen die beschikking en heeft voorts verzocht om een voorlopige voorziening die ertoe strekt om zijn beslissing op het bezwaar in Nederland af te mogen wachten. Bepaald is dat de veroordeelde de uitspraak op het verzoek om de voorlopige voorziening in Nederland mag afwachten.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat op dit moment niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor toezending van het vonnis van de rechtbank Gelderland aan de Poolse autoriteiten. Het hof verbindt hieraan de conclusie dat de Minister bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet tot de voorgenomen beslissing heeft kunnen komen.
Het voorgaande neemt niet weg dat, indien afwijzend wordt beslist op het verzoek van de veroordeelde om een voorlopige voorziening, de Minister andermaal een procedure kan starten die gericht is op de overbrenging van de veroordeelde naar Polen met het oog op de verdere tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in dat land.

Beslissing

Het hof verklaart het bezwaar gegrond.
Aldus gegeven op 27 mei 2024 door
mr. M. Keppels, voorzitter,
mr. O.G. Schuur en mr. O.O. van der Lee, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. van der Geld, griffier.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Voetnoten

1.Report to the Polish Government on the visit to Poland carried out by the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT) from 21 March to 1 April 2022 (CTP/Inf (2024) 10).